15Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Richtlijn voor de opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

PGS 15:2025 versie 0.2 (december 2024)

Let op: dit is een ongecontroleerde versie. De PGS-beheerorganisatie is niet verantwoordelijk voor volledigheid en juistheid van deze versie. De versie die beschikbaar is op de website publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl is de enige geautoriseerde versie.

15Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Richtlijn voor de opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Definitief concept

Een PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn is een document over de veilige opslag en bijbehorende activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid van werknemers, de veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS-richtlijn genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.

Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.

PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis

In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario's. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.

De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:

  • de wettelijke kaders;
  • de risicobenadering met de scenario's;
  • de doelen;
  • maatregelen om aan de doelen te voldoen
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:

  • Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
  • Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • Brand- en rampenbestrijding (Rampenbestrijding).

Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:

Omgevingsveiligheid:

Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving

Arbeidsveiligheid:

Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen

Brand- en rampenbestrijding:

Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding

Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn

Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. In Bijlage J staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.

Het PGS-team is onderdeel van de PGS-beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het PGS-programmabureau en de PGS-Adviesraad. De Stuurgroep stuurt de PGS-Beheerorganisatie aan. In de stuurgroep zijn vertegenwoordigd: IPO, VNG, Brandweer Nederland, Nederlandse Arbeidsinspectie, VNO-NCW en MKB-Nederland.

De Nederlandse Arbeidsinspectie maakt onderdeel uit van de Stuurgroep, maar heeft in verband met hun rol in de uitvoeringspraktijk, bij de totstandkoming in het PGS-team en bij vaststelling van de PGS-richtlijnen in de Stuurgroep een consulterende rol. Zij nemen op die punten geen deel aan de bijbehorende besluitvorming.

Het Bestuurlijk Omgevingsberaad vergunningverlening, toezicht en handhaving (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS-beheerorganisatie.

Status van PGS-richtlijnen

De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:

  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
  • Omdat de PGS-richtlijnen de stand der wetenschap en professionele dienstverlening beschrijven, vormen zij voor de Nederlandse Arbeidsinspectie een goed uitgangspunt voor toezicht en handhaving.
  • De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
  • De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn is door de PGS-stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 5 december 2024.

Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: [datum]

De voorzitter van de PGS-stuurgroep,

P. Heij

Leeswijzer

Indeling PGS-richtlijn

De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn wordt voldaan aan de in deze PGS-richtlijn opgenomen doelen.

Voor deze PGS-richtlijn is de stof, de opgeslagen hoeveelheid en het type opslag bepalend welke scenario's, doelen en maatregelen van toepassing zijn, zie Afbeelding 1, en welk veiligheidsniveau vereist is, zie Tabel 6. Middels het instellen van het filter voor deze aspecten worden alleen de maatregelen getoond die voor een specifieke opslagsituatie van toepassing zijn.

Inleidende onderwerpen

De eerste vier hoofdstukken bevatten informatie over de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.

  • Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
  • Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
  • Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over de opslag van gevaarlijke stoffen.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
  • Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's. Bij elk scenario is aangegeven met welke doelen het scenario voorkomen of beperkt kan worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
Doelen en maatregelen

Hoofdstukken 5 t.m. 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog- en middelhoog risico-scenario’s te voorkomen en beperken.

  • Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel en voor welke scenario's ze bedoeld zijn.
  • Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft. In Paragraaf 7.1staat de leeswijzer voor de maatregelen.
Informatie bij implementatie

De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de normatieve hoofdstukken thuishoren, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn.

Dit informatieve deel van deze richtlijn bevat aanvullende informatie over:

  • Hoofdstuk 8 bevat informatie over gelijkwaardige maatregelen.
Bijlagen, begrippen en normen

Deze PGS-richtlijn bevat bijlagen een begrippenlijst en een normenlijst. De teksten in de hoofdstukken kunnen hiernaar verwijzen. De begrippenlijst en de normenlijst zijn normatief. Een bijlage is informatief of normatief. Als een hoofdstuk normatief is, staat dat aangegeven.

De volgende bijlagen zijn normatief:

  • Bijlage I: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen

In deze PGS-richtlijn worden wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage A. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of te verkrijgen zijn.

1Inleiding

1.1Doel van de richtlijn

Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van de scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens de maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.

1.2Toepassingsbereik van de richtlijn

PGS 15 is van toepassing op de opslag en de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen van diverse ADR-klassen, CMR-/CLP-stoffen, afvalstoffen, gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Daarnaast is deze PGS-richtlijn van toepassing op (tank)containers volgens paragraaf 6.8 van het ADR.

Voor een aantal ADR-klassen is deze PGS-richtlijn niet van toepassing, omdat de eisen hiervoor in andere wet- en regelgeving staan. Daarnaast is deze PGS-richtlijn niet van toepassing voor ruimtes voor verkoop aan particulieren als bedoeld in artikel 4.1013 van het Bal. In Tabel 1 is de werkingssfeer van deze PGS-richtlijn verduidelijkt.

Tabel 1Toepassingsgebied PGS 15

Bekijk deze tabel in een popup venster

Omschrijving stof of ADR-klasse

Wel in toepassingsgebied PGS 15

Niet in toepassingsgebied PGS 15

1

-

Alle stoffen

2

Alle drukhouders, m.u.v. hiernaast genoemde drukhouders

  • Gesloten cryohouders (zie PGS 9)
  • Gasflessen met blusgassen voor direct gebruik
  • Ademluchtflessen voor operatorpersoneel en brandweerpersoneel in kleedruimtes, controlekamers en afvulruimtes

3

Alle stoffen, m.u.v. hiernaast genoemde stoffen

  • Alcoholhoudende dranken in consumentenverpakkingen a
  • Gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger
  • Niet-giftige, niet-bijtende en niet- milieugevaarlijke viskeuze oplossingen en homogene mengsels met een vlampunt van 23 °C en hoger, die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR (ADR 2.2.3.1.5.1) (zie begrippen in begrippenlijst viscositeitsregel ADR)

4.1

Alle stoffen

-

4.2

Alle stoffen

-

4.3

Alle stoffen

-

5.1

Alle stoffen m.u.v. vaste minerale anorganische meststoffen

Vaste minerale anorganische meststoffen (PGS 7)

5.2

LQ-verpakkingen tot maximaal 1 000 kg

Overige stoffen ADR-klasse 5.2 (PGS 8)

6.1

Alle stoffen

-

6.2

Alle stoffen

-

7

-

Alle stoffen

8

Alle stoffen m.u.v. vaste minerale anorganische meststoffen

Vaste minerale anorganische meststoffen (PGS 7)

9

Classificatiecode M6 en M7 (UN- 3082 en UN-3077)

  • Overige stoffen van de ADR-klasse 9
  • Vaste minerale anorganische meststoffen (UN-nummer 2071; PGS 7)
  • Lithiumhoudende energiedragers (PGS 37-2)

CMR-stoffen

Alle stoffen m.u.v. de hiernaast genoemde categorie stoffen

Metalen in vaste vorm, m.u.v. poedervormige metalen (bijv. cadmium, molybdeen, nikkel)

Afvalstoffen

Met dezelfde chemische of fysische eigenschappen als bovengenoemde gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen

Overige afvalstoffen

Gewasbeschermingsmiddelen en biociden

≥ 400 kg indien deze vallen onder één van bovengenoemde criteria

< 400 kg (vallen onder de zorgplichtbepaling, artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

In het Bal aangewezen CLP-stoffen die geen ADR-klasse hebben of een CMR-aanduiding

Stoffen die ingedeeld zijn in de gevarenklasse acute toxiciteit categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening

-

a De opslag van alcoholische dranken in andere verpakkingen dan consumentenverpakkingen, valt wel binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, tenzij de bijzondere bepaling 144 van het ADR op deze stoffen van toepassing is. De opslag van oplossingen van ethylalcohol van meer dan 24 vol.-% alcohol in verpakkingen anders dan consumentenverpakkingen valt dus wel onder deze PGS-richtlijn.

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit consequenties heeft voor de veiligheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem, maar de gevaarlijke stof kan ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen.

Deze richtlijn gaat ook niet in op de aanpak die nodig is om tot beheersing van de gevaren voor de gezondheid op de lange termijn te komen.

1.2.1Ondergrenzen

Vanuit de omgevingsveiligheid zijn in het Bal (art 3.27) ondergrenzen aangegeven. Daarnaast bepaalt artikel 4.1012 van het Bal, dat voor een aantal stoffen niet aan deze PGS-richtlijn voldaan hoeft te worden. Uitgangspunt hierbij is dat de gevaarlijke stoffen onder deze grenzen beperkt risico vormen voor de omgeving. Als voor één of meerdere stoffen de ondergrenzen in artikel 3.27 worden overschreden (mede gelet op artikel 4.1012 van het Bal), moeten alle verpakte gevaarlijke stoffen die genoemd zijn in Tabel 1 en die aanwezig zijn binnen de activiteit, worden opgeslagen volgens de maatregelen van deze PGS-richtlijn. Dit betreft ook de stoffen die beneden de ondergrens blijven. Hetzij doordat deze maatregelen zijn opgenomen in een omgevingsvergunning, hetzij omdat deze (bij een niet-vergunningplichtige mba) direct werkend zijn.

Ondergrenzen in deze PGS-richtlijn

De ondergrenzen in deze PGS-richtlijn (Tabel 2) zijn veelal lager dan de grenzen in het Bal, ook al kent deze PGS-richtlijn een versoepeling voor stoffen in LQ/EQ verpakkingen die in het Bal niet wordt genoemd. De ondergrenzen in deze PGS-richtlijn komen overeen met de ondergrenzen in eerdere versies van deze PGS-richtlijn. De impact van stoffen in hoeveelheden beneden de ondergrenzen van deze PGS-richtlijn wordt, bij normaal gebruik (volgens de productvoorschriften), te beperkt geacht om daar in deze richtlijn maatregelen voor op te nemen. Dat staat uiteraard los van andere wettelijke verplichtingen (buiten deze richtlijn) zoals bodembescherming.

De reden van deze lagere ondergrenzen is gelegen in de arbeidsveiligheid en de brand/rampenbestrijding,

Arbeidsveiligheid

Vanuit de arbeidsveiligheid zal met een RI&E aangetoond moeten worden hoe werknemers worden beschermd tegen de gevaren van opgeslagen stoffen, welke maatregelen uit deze PGS zijn overgenomen, en hoe met stoffen boven de ondergrens wordt omgegaan.

De risico’s van gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen (boven deze grenzen) zijn voor arbeidsveiligheid anders dan voor omgevingsveiligheid, brandbestrijding of rampenbestrijding. Een acuut giftige stof kan bijvoorbeeld onbrandbaar en weinig reactief met andere stoffen zijn. Omgekeerd kan een niet-giftige stof erg brandbaar zijn. Bij het eerste zal het Arbo-aspect zwaar kunnen wegen, bij het tweede kan het aspect van de brandbestrijding juist van meer belang kunnen zijn.

Brand/rampenbestrijding

Voor de veiligheid van de hulpverleners en de (on)mogelijkheden van de bestrijdbaarheid van een incident is het (in een aantal situaties) van belang dat ook bij kleinere hoeveelheden dan genoemd in het Bal, maatregelen worden getroffen.

Tabel 2Ondergrenzen

Bekijk deze tabel in een popup venster

Gevaar volgens de ADR-klasse zonder bijkomend gevaar a

Verpakkingsgroep

Ondergrens

Alle ADR-klassen

I

1 kg

CMR-stoffen

n.v.t.

25 kg

Gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening

n.v.t.

1 kg

2 (UN 1950 Spuitbussen, UN 2037 Houders: klein, met gas (gaspatronen), zonder aftapinrichting, niet hervulbaar, UN 3500 t/m UN 3505 cannister)

n.v.t.

50 kg

2.1 brandbare gassen in gasflessen

n.v.t.

125 l

2.3 giftige of bijtende gassen

n.v.t.

25 l

2 overige gassen

n.v.t.

125 l

3

II

25 kg

3

III

50 kg

4.1, 4.2, 4.3

II en III

50 kg

5.1

II en III

50 kg

5.2 LQ-verpakkingen die stoffen bevatten met UN 3103 t/m UN 3110 (type C t/m F zonder temperatuurbeheersing)

n.v.t.

30 kg

6.1

II en III

50 kg

6.2 Categorie I1 en I2

0 kg

6.2 Overig

50 kg

8

II en III

250 kg

9

Alle

250 kg

a Voor stoffen met een bijkomend gevaar moet ook het bijkomend gevaar worden beoordeeld. Voor de desbetreffende stof geldt de laagste grenswaarde.

Deze PGS-richtlijn is altijd van toepassing bij de opslag van in totaal meer dan 1.000 kg verpakte gevaarlijke stoffen uit de genoemde stofklassen tenzij artikel 4.1012 van het Bal van toepassing is.

Gelimiteerde hoeveelheden (LQ) of vrijgestelde hoeveelheden (EQ)

Voor verpakkingen die vallen onder de gelimiteerde hoeveelheden (LQ, zie paragraaf 3.4 van het ADR) of vrijgestelde hoeveelheden (EQ, zie paragraaf 3.5 van het ADR), geldt een aanvullende vrijstelling tot de dubbele hoeveelheid van de in Tabel 2 genoemde ondergrenzen. Deze aanvullende vrijstelling geldt alleen als de stoffen in de transportverpakking zijn opgeslagen. Deze vrijstelling geldt niet voor de ondergrens van 30 kg voor stoffen van ADR-klasse 5.2. Het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn heeft voor deze ADR-klasse namelijk uitsluitend betrekking op gelimiteerde hoeveelheden.

Let op: de versoepeling voor LQ en EQ is niet van toepassing voor de omgevingsveiligheid.

1.2.2Afbakening PGS 15 en PGS 8

Voor het opslaan van organische peroxiden, ADR-klasse 5.2, geldt PGS 8. PGS 8 biedt echter ruimte om een beperkte hoeveelheid organische peroxiden op te slaan volgens de uitgangspunten en maatregelen in deze PGS-richtlijn.

Organische peroxiden van type G vallen buiten het toepassingsbereik van PGS 8 . Ook zijn zij voor het ADR vrijgesteld van ADR-klasse 5.2 (zie 2.2.52 van het ADR). Als deze stoffen op basis van hun gevaareigenschappen niet in een andere klasse van het ADR worden ingedeeld, vallen zij volgens het ADR niet onder de noemer gevaarlijke stoffen. Omdat peroxiden van type G worden beschouwd als aanverwante stoffen, is opslag in een opslagvoorziening toegelaten. De maatregelen uit deze PGS-richtlijn zijn voor peroxiden van type G niet van toepassing, tenzij ze als aanverwante stoffen worden opgeslagen.

Opmerking: Wanneer meer dan 1.000 kg peroxiden van type G in een opslagvoorziening worden opgeslagen, geldt PGS 8 .

Het toelaten van organische peroxiden is alleen bedoeld voor opslag van kleinverpakkingen (zoals tubes met hardener of tweecomponentenlijm). Daarbij zijn enkele voorwaarden gesteld. Hieronder wordt gemotiveerd aangegeven in welke gevallen kan worden afgeweken van PGS 8.

Het beperkt toelaten kan worden gemotiveerd door de gevaren van organische peroxiden (Paragraaf 2.1.2.4) te reduceren. Dit wordt bereikt door:

  1. alleen thermisch stabiele peroxiden (geen organische peroxiden die onder gecontroleerde temperatuurcondities moeten worden opgeslagen) en opslag in aparte vakken of aparte opslagvoorzieningen toe te staan;
  2. een beperking van de verpakkingsgrootte. Hierdoor zal ten eerste de brandsnelheid worden geremd, waarbij de brandsnelheid afhankelijk is van het type peroxide en van de gebruikte verpakking. De in PGS 8 gehanteerde brandsnelheid is voor de maximaal toegestane verpakkingsgrootte, vaak 50 kg. De maximale verpakkingsgrootte voor LQ is 5 kg voor vaste stoffen en 125 ml voor vloeistoffen (afhankelijk van het UN-nummer). Ten tweede zal de ontledingssnelheid worden geremd. Een langzame ontledingsreactie zal geen of slechts een langzame drukopbouw veroorzaken.

1.2.3Afbakening PGS 15 en PGS 37-2

Lithiumhoudende energiedragers vallen onder ADR-klasse 9. De opslag hiervan valt niet onder deze PGS-richtlijn (zie Tabel 1). Voor de opslag van lithiumhoudende energiedragers geldt PGS 37-2.

1.3Relatie met wet- en regelgeving

Wettelijke basis

Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.

InHoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving.

Direct werkende wetten en regels

Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld hiervan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage B bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteiten uit deze PGS-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn bevat naast PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen (in oranje kaders) waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Het geeft voor bepaalde onderwerpen een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.

De maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen.

1.4Bestaande activiteiten

In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen aan deze maatregelen. Bijlage H geeft een overzicht van maatregelen die nieuw of gewijzigd zijn in vergelijking met de vorige versie van deze PGS-richtlijn. In Bijlage I staat voor bestaande activiteiten binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de gewijzigde of nieuwe maatregelen.

1.5Gebruik van normen

Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO), een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. De normdocumenten staan in [Bestemming ontbreekt].

Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste editie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben.

In de normenlijst staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze editie blijft gelden voor deze PGS-richtlijn, zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.

Uitzondering voor normen via andere wetten en regels

Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar een norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor deze normen geldt dat de editie die in die wetten en regels staat, bepalend is.

2Beschrijving opslag en tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

2.1Over opslag en tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

2.1.1Algemene informatie

De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen brengt gevaren met zich mee, die anders zijn dan de opslag van niet-gevaarlijke stoffen. Deze PGS-richtlijn richt zich op enkele van deze gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen (zie Paragraaf 1.2). De doelen en maatregelen in deze richtlijn zijn erop gericht om de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen zo veilig mogelijk te laten plaatsvinden.

2.1.2Gevaren van verpakte gevaarlijke stoffen

De gevaren van verpakte gevaarlijke stoffen kunnen, afhankelijk van de ADR-Klasse, zeer divers zijn.

De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats volgens het ADR. Het ADR kent dertien klassen van gevaarlijke stoffen. In Tabel 3 zijn deze klassen omschreven en voorzien van voorbeelden. Er zijn gevaarlijke stoffen die vallen onder meerdere ADR-klassen, zoals de combinatie van brandbaar en giftig.

Tabel 3ADR-klassen van gevaarlijke stoffen

ADR-klasse

Omschrijving

Voorbeelden

1

Ontplofbare stoffen en voorwerpen

Zwart buskruit, springstoffen, ontstekers, vuurwerk

2

Gassen

Propaan, zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

3

Brandbare vloeistoffen

Bepaalde oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen, aardolieproducten

4.1

Brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand

Wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders

4.2

Voor zelfontbranding vatbare stoffen

Fosfor (wit), di-ethylzink

4.3

Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen

Magnesiumpoeder, natrium, calciumcarbide

5.1

Oxiderende stoffen

Kaliumpermanganaat, natriumchloraat

5.2

Organische peroxiden

Dicumyl peroxide, dipropionyl peroxide

6.1

Giftige stoffen

Chloroform, arseen, kaliumcyanide

6.2

Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)

Bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, ziekenhuisafval

7

Radioactieve stoffen

Uranium-238, kobalt-60

8

Bijtende stoffen

Natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur

9

Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen

Milieugevaarlijke stoffen, polychloorfenolen, aquatoxische stoffen, genetisch gemodificeerde organismen

De gevaren van CMR-/CLP-stoffen kunnen anders zijn dan die van de ADR-stoffen. Hoewel de meeste CMR-/CLP-stoffen ook voor het ADR geclassificeerd zijn, zijn er ook CMR-/CLP-stoffen die niet ADR-geclassificeerd zijn.

Het werken met deze stoffen valt niet onder deze richtlijn. Voor de arbeidsveiligheid is het voorkomen dat CMR-/CLP-stoffen vrijkomen, in geval van een calamiteit, de primaire doelstelling om deze stoffen onder deze PGS-richtlijn te laten vallen. Vooral bescherming van hulpverleners en werknemers is dan van belang.

Niet alle stoffen, dan wel alle ADR-klassen, vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, zie hiervoor Tabel 1. Deze zijn wel ter volledigheid opgenomen in Tabel 3.

2.1.2.1CMR-stoffen

In alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen, zijn in aanvulling op de reguliere maatregelen bij het werken met of in aanwezigheid van gevaarlijke stoffen specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) (hoofdstuk 4, paragraaf 2). Hieronder vallen onder meer:

  • het vervangen van de stoffen wanneer mogelijk;
  • het zoveel mogelijk beperken van de blootstelling aan de stoffen (ook onder de grenswaarde);
  • het bijhouden van een lijst met werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan de kankerverwekkende of mutagene stoffen.

In de RI&E moet een beoordeling van de mate waarin werknemers worden blootgesteld aan deze stoffen zijn uitgewerkt. Deze regelgeving is van kracht voor alle hoeveelheden van kankerverwekkende en mutagene stoffen, dus ook onder de in deze PGS-richtlijn gestelde ondergrenzen voor de opslag. Voor reprotoxische stoffen geldt in aanvulling op de reguliere maatregelen uit artikel 4.2a van het Arbobesluit: het registreren van hoeveelheden, het vastleggen van het aantal werknemers en de wijze waarop met de stof wordt gewerkt.

De ondergrens voor de opslag van gevaarlijke stoffen die geclassificeerd zijn als CMR is opgehoogd naar 25 kg. In de praktijk is gebleken dat de oorspronkelijke grens van 1 kg juist kon zorgen voor meer handelingen met de stof. Overigens zijn CMR-stoffen volgens de CLP-etikettering goed herkenbaar door het ‘radiant man’ symbool in combinatie met de H-zinnen H340, H350 en/of H360. Een dergelijk symbool bestaat niet binnen het ADR. Dit kan problemen opleveren met de herkenbaarheid van CMR-stoffen wanneer CLP-etikettering (nog) niet verplicht is, zoals bij het tijdelijk opslaan van gevaarlijke stoffen voor transport. Er is geconstateerd dat een groot deel van de CMR-stoffen op basis van andere gevaareigenschappen ook een ADR-classificatie hebben. Op grond hiervan zullen deze stoffen alsnog in de opslag volgens deze PGS-richtlijn terechtkomen.

CMR-stoffen zonder ADR-classificatie

De eisen voor de tijdelijke opslag in Paragraaf 7.6.2 zijn niet van toepassing op CMR-stoffen zonder ADR-classificatie. Voor de tijdelijke opslag geldt dat deze stoffen over het algemeen een korte periode aanwezig zijn. Daarnaast is de herkenbaarheid van deze stoffen erg lastig. De vervoersinformatie bij de producten geeft geen duidelijkheid of het een CMR-stof is. Omdat verpakkingen niet worden geopend in de ruimte waar tijdelijke opslag plaatsvindt, kan tijdens normaal bedrijf geen blootstelling plaatsvinden. De CMR-stoffen mogen dus tijdelijk worden opgeslagen tussen de overige goederen. De risico’s voor werknemers worden via de verplichtingen in het Arbobesluit geminimaliseerd.

Voor de opslag in (tank)containers is het van belang dat bekend is waar deze stoffen aanwezig zijn en in welke (tank)containers. Ook hier is dat de herkenbaarheid van de CMR-stoffen erg lastig. Op de vervoersdocumenten staat niet aangegeven of een (tank)container CMR-stoffen bevat. Daarom zijn de maatregelen van toepassing op (tank)containers niet van toepassing op CMR-stoffen zonder ADR-classificatie, met uitzondering van het basisveiligheidsniveau. Mochten er enkel CMR-stoffen zonder ADR-classificatie in een (tank)container aanwezig zijn, dan is het niet nodig dat aan de eisen, zoals de aanwezigheid van blusleidingen, en de bereikbaarheid en wijze van stacking wordt voldaan. De CMR-stoffen in de (tank)containers zullen dus tussen de overige goederen kunnen worden opgeslagen. De risico’s voor werknemers worden via de verplichtingen in het Arbobesluit geminimaliseerd.

2.1.2.2ADR-klasse 2 - spuitbussen

Op grond van het ADR worden spuitbussen en gaspatronen als drukhouders ingedeeld in ADR-klasse 2.

Het ADR maakt onderscheid op grond van de aard van het drijfgas (inert, zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar) of de te vernevelen stof. Bij samengestelde verpakkingen met gelimiteerde hoeveelheden (LQ) staat op de omverpakking (doos of krimpfolie) van spuitbussen het LQ-label. Voor spuitbussen en gaspatronen bestaan er geen vrijgestelde hoeveelheden (EQ). Dit omdat spuitbussen en gaspatronen bij een brand, kunnen wegschieten (rocketeren), ongeacht of de inhoud bestaat uit een inerte of (licht) ontvlambare stof. Dit kan leiden tot domino-effecten.

De in deze PGS beschreven maatregelen zijn van toepassing op de volgende situaties:

  1. de opslag van spuitbussen en gaspatronen in de zin van het ADR in combinatie met andere gevaarlijke stoffen;
  2. de opslag van uitsluitend spuitbussen en gaspatronen.

Dit betekent dat wanneer spuitbussen of gaspatronen gezamenlijk met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, er geen onderscheid wordt gemaakt naar inhoud. Het uitgangspunt is dat elke spuitbus of gaspatroon, onafhankelijk van de inhoud, een risico vormt.

2.1.2.3ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3 - brandbare vaste stoffen

De gevaarlijke stoffen uit de ADR-klassen 4.1, 4.2 of 4.3 hebben specifieke fysische eigenschappen en gevaaraspecten. In het geval van brand zijn deze stoffen vaak niet met de gebruikelijke blusmiddelen, zoals water of schuim, te blussen. De maatregelen vereist op basis van het van toepassing zijnde veiligheidsniveau (zie Tabel 6 in Paragraaf 4.1), zijn voor deze stoffen niet toereikend, en daarom zijn hiervoor aanvullende maatregelen nodig. Tabel 4 geeft enkele voorbeeldstoffen uit ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3.

Tabel 4Overzicht ADR-klassen 4.1, 4.2, 4.3 met enkele voorbeeldstoffen

Klasse

Verpakkingsgroep

Voorbeeld

4.1

I

  • UN 1310 ammoniumpikraat bevochtigd
  • UN 1320 dinitrofenol > 15 % water
  • UN 1356 trinitrotolueen > 30 % water
  • UN 3317 2-amino-4,6-dinitrofenol > 20 % water

II

  • UN 1309 aluminium poeder (gecoat)
  • UN 1333 cerium
  • UN 2989 loodfosfiet (indien los gestort dan VG III)

III

  • UN 1350 zwavel

4.2

I

  • UN 1381 fosfor wit/geel
  • UN 2005 difenylmagnesium

II

  • UN 1362 (actieve) kool (een beperkt aantal soorten)
  • UN 1385 natriumsulfide

III

  • UN 1363 copra
  • UN 3174 titaandisulfide

4.3

I

  • UN 1295 trichloorsilaan
  • UN 1360 calciumfosfide
  • UN 2257 kalium

II

  • UN 2624 magnesiumsilicide

III

  • UN 1408 ferrosilicium
  • UN 1403 calciumcyaanamide
2.1.2.3.1Brandgevaarlijke vaste stoffen (ADR-klasse 4.1)

ADR-klasse 4.1 omvat:

  1. vaste stoffen en voorwerpen die gemakkelijk ontbranden;
  2. zelfontledende vaste stoffen of vloeistoffen;
  3. vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand;
  4. stoffen, verwant met zelfontledende stoffen.

De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.1 zijn als volgt onderverdeeld:

  • F: brandbare vaste stoffen, zonder bijkomend gevaar:
    • F1: organisch;
    • F2: organisch, gesmolten;
    • F3: anorganisch.
  • FO: brandbare vaste stoffen, oxiderend;
  • FT: brandbare vaste stoffen, giftig:
    • FT1: organisch, giftig;
    • FT2: anorganisch, giftig.
  • FC: brandbare vaste stoffen, bijtend:
    • FC1: organisch, bijtend;
    • FC2: anorganisch, bijtend.
  • D: ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand, zonder bijkomend gevaar;
  • DT: ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand, giftig;
  • SR: zelfontledende stoffen;
    • SR1: stoffen waarvoor temperatuurbeheersing niet is vereist;
    • SR2: stoffen waarvoor temperatuurbeheersing is vereist.
2.1.2.3.2Voor zelfontbranding vatbare stoffen (ADR-klasse 4.2)

Voor zelfontbranding vatbare stoffen zijn ingedeeld in ADR-klasse 4.2. ADR-klasse 4.2 omvat:

  1. pyrofore stoffen. Dit zijn stoffen die in contact met lucht binnen 5 min ontbranden, ook in kleine hoeveelheden. Dit zijn de stoffen van ADR-klasse 4.2 die het sterkst voor zelfontbranding vatbaar zijn;
  2. voor zelfverhitting vatbare stoffen en voorwerpen. Dit zijn stoffen en voorwerpen met inbegrip van mengsels en oplossingen die in contact met lucht zonder toevoer van energie voor zelfverhitting vatbaar zijn.

Deze stoffen kunnen alleen in grote hoeveelheden (verscheidene kilogrammen) en na lange tijdsduur (uren of dagen) ontbranden. De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.2 zijn als volgt onderverdeeld:

  • S: voor zelfontbranding vatbare stoffen, zonder bijkomend gevaar:
    • S1: organische stoffen, vloeibaar;
    • S2: organische stoffen, vast;
    • S3: anorganische stoffen, vloeibaar;
    • S4: anorganische stoffen, vast.
  • SW: voor zelfontbranding vatbare stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen;
  • SO: voor zelfontbranding vatbare stoffen, oxiderend;
  • ST: voor zelfontbranding vatbare stoffen, giftig:
    • ST1: organische stoffen, giftig, vloeibaar;
    • ST2: organische stoffen, giftig, vast;
    • ST3: anorganische stoffen, giftig, vloeibaar;
    • ST4: anorganische stoffen, giftig, vast.
  • SC: voor zelfontbranding vatbare stoffen, bijtend:
    • SC1: organische stoffen, bijtend, vloeibaar;
    • SC2: organische stoffen, bijtend, vast;
    • SC3: anorganische stoffen, bijtend, vloeibaar;
    • SC4: anorganische stoffen, bijtend, vast.
2.1.2.3.3Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (ADR-klasse 4.3)

ADR-klasse 4.3 omvat stoffen die bij een reactie met water brandbare gassen ontwikkelen die met lucht ontplofbare mengsels kunnen vormen. Ook voorwerpen die stoffen van deze ADR-klasse bevatten, behoren tot ADR-klasse 4.3. De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.3 zijn als volgt onderverdeeld:

  • W: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zonder bijkomend gevaar, en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten:
    • W1: vloeistoffen;
    • W2: vaste stoffen;
    • W3: voorwerpen.
  • WF: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen:
    • WF1: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vloeibaar, brandbaar;
    • WF2: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vast, brandbaar.
  • WS: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, voor zelfverhitting vatbaar, vast;
  • WO: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, oxiderend, vast;
  • WT: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, giftig:
    • WT1: vloeistoffen;
    • WT2: vaste stoffen.
  • WC: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, bijtend:
    • WC1: vloeistoffen;
    • WC2: vaste stoffen.
  • WFC: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, brandbaar, bijtend.
2.1.2.4ADR-klasse 5.2 - organische peroxiden

Organische peroxiden zijn ingedeeld in ADR-klasse 5.2. In het algemeen zijn de gevaren van organische peroxiden:

  1. ontledingsreacties bij temperatuurverhoging;
  2. ontledingsreacties die door contaminatie (verontreiniging) kunnen worden veroorzaakt;
  3. hoge brandsnelheden.
2.1.2.5ADR-klasse 9 - waterbezwaarlijke stoffen

Waterbezwaarlijke stoffen zijn stoffen die het aquatisch milieu verontreinigen. Uitsluitend de waterbezwaarlijke stoffen die zijn ingedeeld in ADR-klasse 9 vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn. Deze stoffen worden aangeduid met de classificatiecode M6 en M7 (UN-nummer 3082 en UN-nummer 3077). Conform het ADR (voorschrift 5.2.1.8.3 ‘dode boom/vis’ symbool) worden deze stoffen voorzien van een aanvullend etiket waarop wordt vermeld dat op basis van het ADR geen bijkomend gevaar is geconstateerd en dus ook niet als zodanig moet worden behandeld.

Stoffen die van ADR-klasse 3 of 8 zijn, kunnen ook waterbezwaarlijk zijn. Dit betekent niet dat er op grond van deze PGS-richtlijn aanvullende eisen gelden. Als in deze PGS-richtlijn wordt verwezen naar bijkomend gevaar, wordt niet bedoeld ADR-klasse 9. Het gaat bij ADR-klasse 9 alleen om waterbezwaarlijke stoffen.

Bijzondere bepaling 375

In het ADR geeft bijzondere bepaling 375 (BP 375) uitzonderingen voor UN 3077 en UN 3082.

BP 375 gaat om uitzonderingen voor UN 3077 tot 5 kg per (binnen)verpakking en UN 3082 tot 5 l per (binnen)verpakking. Hiervoor gelden uitsluitend algemene verpakkingsvoorschriften. BP 375 geeft aan dat de de overige bepalingen van het ADR niet gelden als de verpakking voldoet aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8.

Deze PGS-richtlijn geeft als definitie van een gevaarlijke stof: stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer conform het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-code. In BP 375 staan de voorwaarden waaronder het vervoer van de betreffende stoffen is toegestaan. Deze stoffen vallen dus nog steeds onder de definitie van gevaarlijke stoffen in deze PGS-richtlijn en daarmee binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.

2.2Opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

Een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen is een ruimte die specifiek bestemd is voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen. Een opslagvoorziening is uitgevoerd als een brandcompartiment volgens het Besluit bouwerken leefomgeving (Bbl). In deze PGS-richtlijn staat wat de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo) moet zijn. Standaard is een Wbdbo van 60 min. Bij bijvoorbeeld onbrandbare of niet-brandonderhoudende stoffen, stoffen van ADR-klasse 8 en/of ADR-klasse 9 of tijdelijke opslag is een afwijkende Wbdbo van toepassing.

In deze PGS-richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen opslagvoorzieningen (zie Paragraaf 7.1.1). Per type opslagvoorziening gelden verschillende maatregelen.

3Risicobenadering

3.1Basisveiligheidsniveau

Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:

  • beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
  • maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
  • 'good housekeeping', dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt van uitgegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet);
  • maatregelen voor goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.

Het uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen werkt.

Activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen, kunnen zo complex zijn, dat hiervoor een veiligheidsbeheerssysteem nodig is. Dat is in elk geval nodig als een activiteit plaatsvindt bij een Seveso-inrichting. Vaak gelden dan eisen voor de opzet en inhoud van dat systeem volgens NEN-EN-ISO 14001, NEN-EN-ISO 45001, NTA 8620 of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

3.2Risicobenadering

Risicobenadering als basis

Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van de kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.

Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.

Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario's met een laag risico. Deze staan niet in deze PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico staan wel in deze PGS-richtlijn.

Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:

  • de kans op de ongewenste gebeurtenis zoveel mogelijk wordt beperkt;
  • de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt.

Soms kunnen meerdere scenario's met hetzelfde doel worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan gelden voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van de opgenomen maatregelen.

Methode

Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode.

Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS-website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl/.

Scenario's met laag risico

Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Zo moet een bedrijf onder andere op grond van de Arbowet een risico-inventarisatie en -evaluatie uitvoeren, en hier een passend plan van aanpak voor maken. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.

Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving

De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Naast de eerder genoemde RI&E-plicht vanuit de Arbowet zijn bedrijven bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.

Scenario's die niet zijn uitgewerkt

Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.

Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport wél ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.

Aanpak risicobenadering PGS 15

Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt, staat in de Handreiking generieke risicobenadering.

De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 15-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.

Voor deze PGS is de BowTie-methode gebruikt om onderscheid te kunnen maken tussen oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De categorieën van directe oorzaken vanuit PGS 6 in combinatie met de gidswoorden vanuit de SWIFT-methode zijn toegepast voor een gestructureerde identificatie van potentiële oorzaakscenario’s.

De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor deze PGS. Als het scenario relevant is voor deze PGS, identificeert het team maatregelen op basis de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.

De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:

  • het risico vermindert;
  • de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint;
  • de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.

Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in deze PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.

In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.

4Scenario's

4.1Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.

De scenario's zijn onderverdeeld in oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s, gerelateerd aan de centrale gebeurtenis van een lekkage (vrijkomen van de verpakte gevaarlijke stof), waarbij de oorzaakscenario’s op hun beurt zijn onderverdeeld in categorieën van directe oorzaken (zoals benoemd in PGS 6): corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik en wijziging of onderhoud.

De verschijningsvorm van een categorie van directe oorzaak kan per opslagtype zeer verschillend zijn. Zo is het uit de handen laten vallen bij het pakken van een fles uit een brandveiligheidsopslagkast iets anders dan het vallen van een (tank)container uit een brugkraan, maar in beide gevallen is er sprake van mogelijk bezwijken van de verpakking door impact.

Bij de gevolgscenario's zijn, naast het primaire gevolgscenario (vrijkomen van de gevaarlijke stof) en de mogelijke effecten daarvan op veiligheid en milieu, de scenario's beschreven hoe een incident kan escaleren binnen de opslagvoorziening en naar buiten de opslagvoorziening.

Elk scenario staat in een groen kader en heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Deze doelen zijn weergegeven als D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen.

In Afbeelding 1 staat de structuur van de scenario's en bijbehorende doelen. Of een scenario van toepassing is, is afhankelijk van de type stof en de opgeslagen hoeveelheid.

Afbeelding 1Structuur scenario's en doelen

Voor elke opslagvoorziening geldt een basisveiligheidsniveau. Afhankelijk van het escalatierisico van de betreffende type stof in combinatie met de hoeveelheid die wordt opgeslagen, geldt een hoger veiligheidsniveau. Op basis van de criteria in Tabel 6 is bepaald bij welke stoffen en hoeveelheden het betreffende scenario realistisch wordt geacht en welk veiligheidsniveau van toepassing is, zie M3. Dit veiligheidsniveau is ingevuld met doelen en maatregelen.

4.2Oorzaakscenario's

4.3Gevolgscenario's

5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving

5.1Inleiding

Deze PGS-richtlijn beschrijft doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om de veiligheid te waarborgen.

Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:

  • Omgevingsveiligheid: het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
  • Arbeidsveiligheid: het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, dan wel het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
  • Brand- en rampenbestrijding: het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding en voor het borgen van de veiligheid van de incidentbestrijders.

Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gezorgd in een PGS dat bij navolging van de maatregelen niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving. Het is echter niet zo dat een PGS uitputtend is in het opnemen van wettelijke verplichtingen. Het is altijd van belang de van toepassing zijnde wetgeving voor de desbetreffende activiteit te controleren.

De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel is deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:

  • maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid en met Brandpreventie (Brandpreventie en -bestrijding Omgevingsveiligheid);
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbowet en Warenwet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid;
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- en rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's (Wvr). In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- en rampenbestrijding).

5.2Omgevingsveiligheid

5.2.1Algemeen

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en de activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bal kan staan dat een vergunningplicht of algemene regels gelden voor de activiteit. Het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsgebied van de milieubelastende activiteit van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen voor zover passend binnen het toepassingsgebied van het Bal. In de Omgevingsregeling is terug te vinden welke versie van de PGS-richtlijn is aangestuurd. Voor vergunningplichtige activiteiten bepaalt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) welke informatiedocumenten betrokken moeten worden als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met het informatiedocument. Tussen het moment van vaststellen van de PGS-richtlijn door het BOb en opname in de rijksregels kan een periode zitten. Hoe hiermee om te gaan in deze periode is te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Vooruitlopen op toekomstige PGS-richtlijnen. Deze systematiek geldt voor bestaande richtlijnen die gewijzigd zijn én voor nieuwe richtlijnen waarvoor mogelijk een herziening van het Bal nodig is. Voor het overzicht van de juridische status van de PGS-richtlijn, zie de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Overzicht PGS-richtlijnen. Het stelsel van de Omgevingswet biedt mogelijkheid om bij een maatwerkvoorschrift of gelijkwaardige maatregel af te wijken van bepaalde maatregelen.

In Bijlage D staan ter informatie de verwijzingen naar relevante artikelen en bepalingen voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.

5.2.2Externe veiligheidsafstanden

Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat over het algemeen om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.

In het Bal en het Bkl staan veiligheidsafstanden. De afstanden in het Bal gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht of onder voorwaarden tot (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties. De veiligheidsafstanden in het Bkl neemt het bevoegd gezag in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.

In deze PGS-richtlijn staan maatregelen om escalatie van scenario's met effecten buiten de begrenzing van de activiteit te voorkomen.

5.2.3Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.

De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.

Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markering Brandpreventie.

5.3Arbeidsveiligheid

In de Arbowet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van acute blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.

In het Arbobesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbowet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbowet en het Arbobesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arboregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg over bepaalde onderwerpen uit de Arbowet en het Arbobesluit, maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling.

De overheid geeft via de Arbowet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.

Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving.

De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.

Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit Hoofdstuk 8. Eventueel kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Deze bevoegdheid staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Gelijkwaardige maatregelen

In Hoofdstuk 8 staan de criteria voor gelijkwaardige maatregelen voor arbeidsomstandigheden.

5.4Brand- en rampenbestrijding

De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wvr.

De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 van de Wvr. Dit zijn:

  • het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
  • het beperken van brandgevaar;
  • het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.

Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:

  • de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
  • het organiseren van de rampenbestrijding;
  • het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brand- en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.

Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).

Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brand- en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.

Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen, maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.

De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.

6Doelen

6.1Inleiding

In dit hoofdstuk staan de doelen die relevant zijn voor het veilig opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen. Met deze doelen is beoogd het risico zoveel mogelijk te beperken.

Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel is beschreven in Hoofdstuk 7.

Elk doel is herkenbaar aan een paars kader en heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.

6.2Doelen

7Maatregelen

7.1Inleiding bij de maatregelen

Dit hoofdstuk bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.

Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Het nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.

Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid of Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is:

Omgevingsveiligheid: maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet;

Brandpreventie: maatregel gericht op brandpreventie en brandbestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer);

Arbeidsveiligheid: maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbowet;

Rampenbestrijding: maatregel gericht op brand- en rampenbestrijding met een grondslag in de Wvr.

De maatregelen staan in een blauw kader, tenzij een maatregel vergelijkbaar is met direct geldende eisen uit andere wetgeving; deze zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.

Niet alle maatregelen zijn op alle opslagsituaties of voor alle stoffen van toepassing. Bij elke maatregel is middels een categorie voor welke opslagsituatie en/of stofgroep deze van toepassing is. Wanneer er geen maatregelen voor een specifieke opslagsituatie of stofgroep gekoppeld zijn aan een doel of scenario dan is dit scenario hiervoor niet van toepassing.

De maatregelen die gekoppeld zijn aan bepaalde stofgroepen gelden ook voor stoffen die een aanvullend etiket met deze stofgroep hebben.

Interne veiligheidsafstanden

In de PGS-richtlijnen kunnen minimumafstanden opgenomen zijn. Deze zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerk, opslag en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbobesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbowetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van een worstcasescenario waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan degene in de PGS-richtlijn.

7.1.1Gebruik van categorieën

De maatregelen in deze PGS-richtlijn kunnen generiek van toepassing zijn of alleen voor specifieke situaties. Bij elke maatregel staat onder ‘categorie’ wanneer de maatregel van toepassing is. Er is onderscheid in type opslag, veiligheidsniveau en stofgroep, zie Paragraaf 7.1.1.

Tabel 5Gebruik van categorieën

Bekijk deze tabel in een popup venster

Groep

Categorie

Toelichting

Veiligheidsniveau zoals vereist volgens M3

Basisveiligheidsniveau

Dit veiligheidsniveau is van toepassing op elke opslagvoorziening ongeacht vereist veiligheidsniveau, type opslag of stofgroep.

Met uitzondering van de tijdelijke opslag (zie Paragraaf 7.6.2), hiervoor zijn niet alle maatregelen van het basisveiligheidsniveau van toepassing. De maatregelen van het basisveiligheidsniveau van toepassing voor de tijdelijke opslag zijn ook voorzien van de categorie Type opslag: tijdelijke opslag.

Veiligheidsniveau A

-

Veiligheidsniveau B

-

Veiligheidsniveau C

-

Type opslag

Binnenopslag

-

Buitenopslag

-

Brandveiligheidsopslagkasten

-

(Tank)containers

Dit betreft alleen het neerleggen tijdens transport en de opslag van lege ongereinigde (tank)containers. In geval van stationaire opslag van gevaarlijke stoffen in een (tank)container gelden de eisen voor een reguliere opslagvoorziening.

Tijdelijke opslag

-

Stofgroepen

ADR 2 - gasflessen

-

ADR 2 - spuitbussen en cannisters UN 3500 t/m UN 3505

-

ADR 3 VG I en II

-

ADR 4.1 VG II en III

-

ADR 4.2 VG III en 4.3 VG III

-

ADR 5.1

ADR 5.2

-

ADR 6.1 VG I en VG II

ADR 6.2

-

Acuut toxische stoffen

-

Wanneer een stofgroep niet is benoemd als categorie, zijn er geen maatregelen geformuleerd die specifiek voor de stofgroep van toepassing zijn en gelden, in aanvulling op het basisveiligheidsniveau, de maatregelen van de betreffende ADR-klasse of van het vereiste veiligheidsniveau.

7.2Basisveiligheid

7.3Opslagvoorziening voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

7.3.1Algemeen

Binnen deze PGS-richtlijn wordt gebruikgemaakt van veiligheidsniveaus. Voor elke opslagvoorziening geldt een basisveiligheidsniveau.

Opmerking: Basisveiligheidsniveau is het samenstel van maatregelen (organisatorisch en technisch) dat vereist is om een veilige opslag te waarborgen, ongeacht de hoeveelheden en soorten opgeslagen stoffen. Dit samenstel van maatregelen geldt dus voor alle opslagen die binnen het bereik van deze richtlijn vallen, met uitzondering van de tijdelijke opslag waarvoor slechts een deel van de maatregelen van het basisveiligheisniveau van toepassing is. Ook wordt met basisveiligheidsniveau niet de algemene maatregel M1 bedoeld. Deze maatregel is in alle PGS-richtlijnen opgenomen.

Afhankelijk van het escalatierisico van een stof in combinatie met de hoeveelheid die wordt opgeslagen, geldt een hoger veiligheidsniveau. In Tabel 6 staat bij welke stoffen en hoeveelheden het betreffende scenario realistisch wordt geacht en welk veiligheidsniveau van toepassing is. Naast de gedefinieerde veiligheidsniveaus kunnen per stof specifieke scenario's van toepassing zijn zoals beschreven in S16.

Tabel 6Criteria vereist veiligheidsniveau

Bekijk deze tabel in een popup venster

Stoffen a

Niet ontstoken escalatie

Brandescalatie

Voorkomen verspreiding: D7

Veiligheidsniveau C

Veiligheidsniveau B: D6, D10, D11

Veiligheidsniveau A: D12

Stofklasse

Verpakking

Vlampunt

Relevant voor stof

Opgeslagen hoeveelheid b

Aanwezige minimale Wbdbo

Opgeslagen hoeveelheid b

Opgeslagen hoeveelheid b

ADR 2.1 class. Code F

Gasflessen

-

-

Vanaf ondergrens Tabel 2

60 min

-

-

ADR 2.1 class. Code F

Spuitbussen Cannister (UN 3500 t/m UN 3505)

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

ADR 2.3

-

-

-

van toepassing

-

-

-

ADR 3

-

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 ton

90 min

> 20 ton

ADR 4.1

VG I

-

-

-

-

Maatwerk

ADR 4.1

VG II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.1

VG III

-

-

-

-

vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 4.2

VG I + II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.2

VG III

-

-

-

-

vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 4.3

VG I

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.3

VG II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.3

VG III

-

-

-

-

Vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 5.1

-

-

-

< 2,5 ton c

60 min

> 2,5 ton c

-

ADR 5.2

-

-

-

< 1 ton

60 min

-

-

ADR 6.1

VG I

-

van toepassing

< 1 ton

60 min

-

> 1 ton

ADR 6.1

VG II

-

van toepassing

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton c

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton c

ADR 6.1

VG III

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton c

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton c

ADR 6.2

-

-

-

ADR 8

VG I

60 °C - 100 °C

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 tien

90 min

-

> 20 ton

ADR 8

VG I

> 100 °C

-

< 10 ton

60 min

> 10 ton

-

< 20 ton

90 min

> 20 ton

-

ADR 8 + ADR 9

VG II + III

brandbaar/brandonderhoudend

acute toxiciteit cat. 1, 2 en 3

< 10 ton

60 min

> 10 ton

-

< 20 ton

60 min

>20 ton

-

ADR 8

VG II + III

onbrandbaar/niet brandonderhoudend

acute toxiciteit cat. 1, 2 en 3

-

-

-

-

ADR 9

-

onbrandbaar/niet brandonderhoudend

-

-

-

-

-

CMR-stoffen

-

zonder ADR-Classificatie

-

-

-

-

-

CLP-stoffen

-

-

acute toxiciteit cat. 1

< 1 ton

60 min

-

> 1 ton

CLP-stoffen

-

-

acute toxiciteit cat. 2 en 3

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton

a Zowel het hoofdgevaar als het bijkomend gevaar wordt meegenomen in de bepaling van welk veiligheidsniveau vereist is. Wanneer gevaarlijke stoffen van verschillende ADR-klassen worden opgeslagen, geldt het totaal van de opgeslagen stoffen en het vereiste veiligheidsniveau van de zwaarste categorie. Dit geldt niet als de hoeveelheid van die stoffen met het hoogste veiligheidssniveau kleiner is dan de hoeveelheid in Tabel 2.

b De genoemde hoeveelheden gelden als de opslagvoorziening bereikbaar en toegankelijk is voor de hulpdiensten, zoals gedefinieerd in M109. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, geldt altijd de maximale hoeveelheid van 2,5 ton tenzij in deze tabel een lagere hoeveelheid staat. Dit is met name van toepassing op een binnenopslag.

c Wanneer onbrandbaar/niet brandonderhoudend en opgeslagen in een dedicated opslag dan is, op basis van een afweging van de risico’s van de opgeslagen stoffen, geen aanvullend veiligheidsniveau vereist en gelden alleen de maatregelen van het basisveiligheidsniveau. In de afweging van de risico's moeten in elk geval de eigenschappen van de stoffen zoals de mate van giftigheid of brandbevorderendheid en de omgeving van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, worden betrokken.

Tabel 7Grenswaarden voor het vaststellen van een veiligheidsniveau

Gevaar conform ADR-klasse, zonder bijkomend gevaar a

Omschrijving

Grenswaarde

ADR-klasse 3

Brandbare vloeistoffen met een vlampunt tot 60 °C

400 kg

Verpakkingsgroep I

ADR-klassen 6.1 en 8 met etiket nr. 6.1

1.000 kg

ADR-klasse 5.1, 6.1, 8, 9

Totale (per ADR-klasse) hoeveelheid giftige of bijtende en/of milieugevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen

2.500 kg

a Voor stoffen met een bijkomend gevaar moet ook het bijkomend gevaar worden beoordeeld. Voor de desbetreffende stof geldt de laagste grenswaarde.

Om te bepalen welk veiligheidsniveau van toepassing is kan gebruikgemaakt worden van het stroomschema in Afbeelding 2, met uitzondering van ADR-klasse 4.1.

Afbeelding 2Stroomschema veiligheidsniveau o.b.v. Tabel 6

Voor de opslag van gasflessen kan gebruikgemaakt worden van het stroomschema in Afbeelding 3.

Afbeelding 3Stroomschema opslag gasflessen

7.3.2Bouwkundige maatregelen en voorzieningen

7.3.2.1Opvangvoorzieningen

Tabel 8Productopvangcapaciteit per veiligheidsniveau

Veiligheidsniveau

Vlampunt ≤ 60 ºC

Vlampunt > 60 ºC

Veiligheidsniveau B

10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in het vak met de grootste hoeveelheid vloeistoffen.

Veiligheidsniveau C a

Veiligheidsniveau A met een oppervlakte tot 1.000 m2

Als er meerdere vakken aanwezig zijn, is de opslagcapaciteit voor de opslagvoorziening gelijk aan de grootste benodigde opvangcapaciteit voor een individueel vak.

Opvangcapaciteit voor een vak wordt als volgt berekend: 10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak, als uitsluitend vloeistoffen in metalen verpakking zijn toegestaan; 100 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak in andere gevallen.

Als er meerdere vakken aanwezig zijn, is de opslagcapaciteit voor de opslagvoorziening gelijk aan de grootste benodigde opvangcapaciteit voor een individueel vak.

Opvangcapaciteit voor een vak is gelijk aan 10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak.

Veiligheidsniveau A met een oppervlakte vanaf 1 000 m2

10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in de opslagvoorziening.

a Voor een brandcompartiment met veiligheidsniveau C tot 1.000 m2 waarin meerdere vakken aanwezig zijn, gelden voor de vakken waarin:

  • vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC worden opgeslagen volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC;
  • uitsluitend vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC mogen worden opgeslagen, volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC;
  • vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC en vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC gezamenlijk worden opgeslagen, volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC.

De maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen (in een vak/opslagvoorziening) is vastgelegd in het UPD (M99) en/of interne voorschriften. Bereken de benodigde opvangcapaciteit per vak, aan de hand van de maximaal in het betreffende vak toegestane hoeveelheid vloeistoffen. De grootste uitkomst ervan (de grootst benodigde opvangcapaciteit) geldt als de minimaal benodigde productopvangcapaciteit voor de gehele opslagvoorziening.

Rekenvoorbeeld: Opslag van 800 m2 bevat drie vakken. De maximaal in de vakken toegestane hoeveelheid vloeistoffen bedraagt: Vak A: 200.000 l (vlampunt ≤ 60 ºC). Vak B: 450.000 l (vlampunt > 60 ºC). Vak C: 0 l (vak bevat geen vloeistoffen). De benodigde productopvangcapaciteit voor Vak A bedraagt 200 m3 (100 % van het vak). De benodigde productopvangcapaciteit voor Vak B bedraagt 45 m3 (10 % van het vak). Vak A is daarmee het vak dat bepalend is voor de grootste opvangcapaciteit. De benodigde productopvangcapaciteit van de opslagvoorziening bedraagt dan 200 m3.

7.3.2.2Brandveiligheidsopslagkasten

Naast de genoemde maatregelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing: M48, M50, M111, M135, M136 en M137.

Opslagkasten die niet voldoen aan NEN-EN 14470-1 (bijvoorbeeld prefabvoorzieningen van meer dan 2 m3 ), vallen niet onder M33 of M34.

7.3.3Scheiding en vakindeling

Het opslaan van gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen in vakken kan noodzakelijk zijn, afhankelijk van het veiligheidsniveau. De scheiding in vakken heeft verschillende doelen:

  • Doel I: het kunnen opslaan van verschillende ADR-klassen in één ruimte. In M35 staat dat stoffen van elkaar moeten worden gescheiden. Dit kan in verschillende opslagvoorzieningen maar ook in verschillende vakken en of in aparte delen van een vak. Zie voor meer informatie Bijlage E.
  • Doel II: het voorkomen of vertragen van brandoverslag van een vak naar een naastgelegen vak door straling en convectie.
  • Doel III: het voorkomen van brandoverslag van een vak naar een naastgelegen vak doordat een vloeistofbrand zich over de vloer verspreidt van een vak naar een naastgelegen vak.
  • Doel IV: het zeker stellen van een goede bereikbaarheid van een willekeurig punt binnen de opslagruimte bij incidenten (lekkage, ongeluk, beginnende brand, enz.).
ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3

7.3.4Handelingen en werkzaamheden

7.3.4.1Aanverwante stoffen en koopmansgoederen

7.3.5Overige aspecten van de opslagvoorziening

7.3.5.1Stellingen en aanrijdbeveiliging

7.4Onderhoud, keuring, documentatie en training

7.4.1Onderhouden en repareren

7.4.2Keuren en inspecteren

7.4.3Opleiden en trainen

7.5Veiligheid

7.5.1Algemeen

7.5.2Veiligheidsafstanden

7.5.3Brandveiligheid

7.5.4Explosieveiligheid

7.5.5Noodplan, incidenten en calamiteiten

7.5.5.1Vluchtvoorzieningen

7.5.6Pictogrammen en aanwijzingen

Gasflessen

7.6Bijzondere omstandigheden of activiteiten

7.6.1Opslagvoorziening organische peroxiden

7.6.2Tijdelijke opslag

7.6.2.1Inleiding

Deze paragraaf geeft maatregelen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Tijdelijke opslag is opslag voorafgaand aan of aansluitend op transport (inkomende en uitgaande goederen). Tijdelijke opslag mag buiten een reguliere opslagvoorziening plaatsvinden, zoals bedoeld in deze PGS-richtlijn. Als inkomende goederen via de tijdelijke opslag direct weer op transport gaan, zonder dat zij in een reguliere PGS 15-opslagvoorziening zijn geplaatst, wordt dit ook wel aangeduid als ‘overslag’ of ‘crossdocking’. Zie Afbeelding 4 voor een schematische weergave van tijdelijke opslag, opslag in een reguliere PGS 15-opslagvoorziening en werkvoorraad.

Afbeelding 4Tijdelijke opslag

Tijdelijke opslag heeft meestal tot doel om:

  • ladingen tijdelijk op te slaan bij ontvangst voordat zij in een reguliere opslagvoorziening worden geplaatst of voor gebruik binnen het eigen bedrijf;
  • ladingen te hergroeperen voor verder vervolg in de logistieke keten (aansluitend transport, al dan niet onderbroken door reguliere opslag).

Het gaat om verpakte gevaarlijke stoffen in de ongeopende verpakking, die goedgekeurd is volgens het ADR.

Om onderscheid te maken tussen de reguliere opslagvoorzieningen en de voorzieningen voor tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen wordt in deze paragraaf gerefereerd aan ‘voorzieningen’ wanneer laatstgenoemde zijn bedoeld.

Deze paragraaf is niet van toepassing op de (tijdelijke) opslag van gevaarlijke stoffen in (tank)containers of op verpakte gevaarlijke stoffen in een geparkeerd transportmiddel.

7.6.2.2Toepassingsgebied en systematiek tijdelijke opslag

Deze paragraaf is van toepassing op de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, inclusief gelimiteerde en vrijgestelde verpakkingen (LQ/EQ), in hoeveelheden van maximaal 30.000 kg in een brandcompartiment.

In Paragraaf 7.6.2.5 en Paragraaf 7.6.2.6 gaat het om tijdelijke opslag tijdens de (fysieke) aanwezigheid van deskundig personeel. Na het einde van de werkdag of tijdens de sluiting van een bedrijf in het weekeinde of gedurende feestdagen kan er geen gebruik worden gemaakt van deze faciliteit en moet alles ‘regulier’ worden opgeslagen volgens de andere paragrafen van deze PGS.

In deze paragraaf wordt een aantal verschillende voorzieningen voor de tijdelijke opslag behandeld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen voorzieningen met maximaal 10.000 kg gevaarlijke stoffen per brandcompartiment en voorzieningen met tussen de 10.000 kg en 30.000 kg gevaarlijke stoffen per brandcompartiment.

Daarbij wordt in deze paragraaf een brandcompartiment als in het Bbl bedoeld met een Wbdbo van ten minste 60 min. De benodigde Wbdbo mag in overeenstemming met Paragraaf 7.3.2 enParagraaf 7.5.2 van deze richtlijn ook worden behaald door een brandwerende scheidingsconstructie van 60 min of door middel van afstand.

Wanneer minder dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen per brandcompartiment aanwezig is, worden twee situaties onderscheiden:

  • een situatie waar ook buiten werktijd de tijdelijke opslag voortduurt (Paragraaf 7.6.2.4);
  • een situatie waar uitsluitend tijdens werktijd tijdelijke opslag plaatsvindt (Paragraaf 7.6.2.5).

De werktijden kunnen per bedrijf en/of periode sterk verschillen. In dit kader wordt onder werktijd verstaan: de tijdspanne waarbinnen deskundig personeel (volgens M85) aanwezig is en regelmatig visueel toezicht plaatsvindt door personeel.

In Paragraaf 7.6.2.6 staan maatregelen voor de situatie waarbij tijdens werktijd grotere hoeveelheden verpakte gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in de voorziening voor tijdelijke opslag. Gevaarlijke stoffen mogen na werktijd niet meer in deze voorziening aanwezig zijn.

7.6.2.3Algemene maatregelen voor tijdelijke opslag

De maatregelen in deze paragraaf zijn van toepassing op alle tijdelijke opslagen. Daarnaast zijn de maatregelen voor een reguliere opslagvoorziening ook van toepassing op de tijdelijke opslag. Deze zijn voorzien van het label: Type opslag: Tijdelijke opslag.

7.6.2.4Tijdelijke opslag van maximaal 10.000 kg per brandcompartiment
7.6.2.5Tijdelijke opslag van maximaal 10.000 kg per brandcompartiment, uitsluitend tijdens aanwezigheid van deskundig personeel
7.6.2.6Tijdelijke opslag van maximaal 30.000 kg per brandcompartiment, uitsluitend tijdens aanwezigheid van deskundig personeel

8Gelijkwaardige maatregelen

8.1Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen

Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf een alternatief wil toepassen voor een in Hoofdstuk 7 genoemde maatregel, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:

  • Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
  • Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
  • Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?

Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten worden hieronder toegelicht.

Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?

Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:

  • Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid);
  • Brandpreventie (Brandpreventie omgevingsveiligheid);
  • Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • Rampenbestrijding (Brand- en rampenbestrijding).

8.2De wettelijke grondslag is arbeidsveiligheid

Deze maatregel heeft betrekking op de veiligheid van werknemers. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking zijn van de doelvoorschriften in de arbowetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbowetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals :

  • het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
  • maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbobesluit;
  • maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, explosieveilig materieel 2016, machines, enz.

In de PGS-reeks worden de Arbeidsveiligheid-maatregelen waarvan niet mag worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (directwerkende wetgevingmaatregel).

Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt. Zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor de toetsing van de gelijkwaardigheid. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Nederlandse Arbeidsinspectie getoetst.

Criteria arbeidsveiligheid voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen

Bij de toetsing van gelijkwaardigheid hanteert de Nederlandse Arbeidsinspectie een aantal criteria:

  • Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
    1. de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
    2. een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
    3. het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen.
  • Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de gezondheid en veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd zijn. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen er moeten worden getroffen om de werknemers te beschermen.
  • Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ligt.
  • De Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbowet.

8.3De wettelijke grondslag is omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid

Een maatregel met grondslag omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk als deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.

Wel moet het bedrijf de juiste procedure volgen. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking.

Bij een niet-vergunningplichtige activiteit is er afhankelijk van het concrete geval een van de volgende processen van toepassing:

  • het gelijkwaardige alternatief moet vooraf worden aangevraagd waarna een maatwerkbesluit wordt opgesteld;
  • het gelijkwaardige alternatief moet vier weken vooraf worden gemeld.

Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.

8.4De wettelijke grondslag is zowel arbeidsveiligheid als omgevingsveiligheid/brandpreventie omgevingsveiligheid

Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid /Brandpreventie is, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor zijn wetgevingsgebied gelden.

8.5Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel

Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:

  • Voor welke maatregel uit deze PGS-richtlijn is de voorgestelde maatregel een alternatief?
  • Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
  • Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS- richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
  • Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
  • Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid (zie kader) is voldaan?
  • Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?

Voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van PGS-maatregelen in het kader van PGS Nieuwe Stijl is een informatieve Handreiking Beoordeling gelijkwaardigheid PGS-maatregelen ontwikkeld.

Bijlage AInformatieve documenten en bronnen

Bekijk deze tabel in een popup venster

Titel

Vindplaats

ADR 2023

rijksoverheid.nl

Arbeidsomstandighedenwet

wetten.overheid.nl

Arbeidsomstandighedenbesluitwetten.overheid.nl
Arbeidsomstandighedenregelingwetten.overheid.nl
Warenwetbesluit drukapparatuur 2016wetten.overheid.nl
Warenwetregeling drukapparatuur 2016wetten.overheid.nl
Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vormwetten.overheid.nl
Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016wetten.overheid.nl
Warenwetbesluit machineswetten.overheid.nl
Wet veiligheidsregio'swetten.overheid.nl
Besluit veiligheidsregio'swetten.overheid.nl
Omgevingswetoverheid.nl
Omgevingsbesluitoverheid.nl
Besluit activiteiten leefomgevingoverheid.nl
Besluit bouwwerken leefomgevingoverheid.nl
Besluit kwaliteit leefomgevingoverheid.nl
Wet vervoer gevaarlijke stoffenwetten.overheid.nl
Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffenwetten.overheid.nl
Handreiking Generieke Risicobenadering PGS Nieuw Stijl, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, versie 1.1 (03-17)Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (VBB-systemen) – Handreiking voor het opstellen van een Uitgangspunten Document (UPD), Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen: UPD 2017 versie 1.0 (06-2017)Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
PGS 14: Vastopgestelde Brandbeheersings- en brandblussystemen - Handreiking bij de toepassing van opslag van gevaarlijke stoffen volgens PGS 15, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 14 - vs 1.0 d.d. 20171004Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

ISO 45001:2018 Managementsystemen voor gezond en veilig werken - Eisen met richtlijnen voor gebruik.

ISO 45001 vervangt de OHSAS 18001 norm. In 2021 is de vervanging definitief.

NEN

Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019, Brandweer Nederland, januari 2020

Brandweer Nederland
Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelenEuropese commissie
ATEX 114: Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersenEuropese Unie
ATEX 153: Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopenEuropese Unie

UN Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Model Regulations (2017)

UNECE

UN Recommendations on the Transport of Dangerous Goods: Manual of Tests and Criteria (2015)

UNECE

AS SIKB 6700 Inspectie bodembeschermende voorzieningen

SIKB

Standpunt Arbeidsinspectie explosieveiligheid betreffende UN-gekeurde verpakkingen

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

NFPA 30 Flammable and combustible liquids code

NFPA

NFPA 30B Code for the Manufacture and Storage of Aerosol Products

NFPA

UN Manual of Tests and Criteria

UN

Brandbare vaste stoffen, onbrandbare stoffen en niet-brandonderhoudende stoffen in het kader van de richtlijn PGS 15

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

Werkwijzer bedrijfsbrandweren

NIPV

VROM-publicatie Handreiking Eural van september 2001. Code: VROM 010014/b/09- 01 14264/174.

VROM

TRGS 510 Technische Regeln für Gefahrstoffe

Bundesansfalt für Arbeitsschutz un Arbeitsmedizin

Bijlage BRelevante wet- en regelgeving

B.1Inleiding

Een groot deel van de regels voor gevaarlijke stoffen staat in nationale wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen, of volgt rechtstreeks uit Europese verordeningen.

Op de website van de Rijksoverheid staat de meest actuele versie van de nationale wet- en regelgeving. Op de website van de Europese Unie staat de meest actuele versie van Europese regelgeving.

B.2Omgevingswet

De Omgevingswet bevat regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water, en regelt daarmee het benutten en beschermen van de leefomgeving. Onder de Omgevingswet hangen vier algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling met de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. De algemene maatregelen van bestuur zijn:

  • het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
  • het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
  • het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl);
  • het Omgevingsbesluit.

De ministeriële regeling is de Omgevingsregeling.

Algemene informatie over de Omgevingswet staat op het informatiepunt Leefomgeving. Daar staat ook meer informatie over de vier besluiten.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit richt zich tot burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is dat een omgevingsvergunning kan verlenen en welke procedures er gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, en een aantal opzichzelfstaande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.

Besluit activiteiten leefomgeving

In het Bal staan, samen met het Bbl, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, de waterstaatwerken, de wegen en spoorwegen, de zwemmers en het cultureel erfgoed te beschermen. Het Bal verwijst voor verschillende activiteiten naar de PGS-richtlijnen.

Besluit bouwwerken leefomgeving

In het Bbl staan regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Daaronder vallen bouwen, verbouwen, gebruiken, in stand houden en slopen van bouwwerken. Het gaat om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.

Een belangrijke doelstelling van het Bbl is het kunnen beheersen van een brand zodat mensen veilig kunnen vluchten en de brand zich niet uitbreidt naar andere gebouwen. Nieuwe gebouwen moeten zijn ingedeeld in brandcompartimenten.

In het Bbl staan regels voor de aanwezigheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor incidentbestrijding, zoals bluswatervoorzieningen op eigen terrein, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.

Besluit kwaliteit leefomgeving

In het Bkl staan de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.

In het Bkl staan instructieregels voor het omgevingsplan over bijvoorbeeld rampenbestrijding en externe veiligheid. Voor veel voorkomende en meer uniforme activiteiten bevat het Bkl vaste risicoafstanden. Ook staan in het Bkl beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen met als doel de bescherming van de fysieke leefomgeving tegen externe veiligheidsrisico’s.

Omgevingsregeling

In de Omgevingsregeling zijn onder andere de gegevens en bescheiden benoemd die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt. Ook worden er technische uitvoeringsvoorschriften gegeven voor milieubelastende activiteiten en zijn de rekenmethoden aangegeven die moeten worden toegepast bij het berekenen van het plaatsgebonden risico en de afstanden van de aandachtsgebieden. Ook zijn in de Omgevingsregeling de versies aangegeven van de normdocumenten waarnaar in de besluiten en in de Omgevingsregeling wordt verwezen.

Seveso

De Seveso III-richtlijn (2012/18/EU) is op grond van de Omgevingswet, de Arbowet en de Wvr voor een groot deel geïmplementeerd in het Bal. Paragraaf 4.2 van dat besluit bevat eisen voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (voorheen Brzo-bedrijven). Deze eisen hebben zowel betrekking op de technische kant van veiligheid, als op aspecten voor de bedrijfsvoering, zoals veiligheidsbeleid, procedures en communicatie.

B.3Chemische stoffen

CLP

CLP is een Europese verordening (1272/2008/EG) over de indeling en etikettering van chemische stoffen. CLP staat voor classification, labelling and packaging (indeling, etikettering en verpakking). Om veilig om te gaan met chemische stoffen moeten deze worden voorzien van etiketten volgens een gestandaardiseerd systeem. Op deze etiketten staat naast de werking ook welke beschermmaatregelen nodig zijn.

Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!

REACH

REACH is een Europese verordening (EC 1907/2006) over de productie van en handel in chemische stoffen. Reach staat voor registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen. De leverancier moet zorgen voor een veiligheidsinformatieblad bij elke chemische stof. De eindgebruiker moet zich houden aan de maatregelen in dit veiligheidsinformatieblad.

Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!

B.4Arbeidsomstandighedenwetgeving

Arbeidsomstandighedenwet

In de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) staan de rechten en plichten voor zowel werkgever als werknemer op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft op haar beurt een uitwerking van regels in het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Meer informatie staat op het Arboportaal.

Arbeidsomstandighedenbesluit

In het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) staan regels over bijvoorbeeld arbozorg, organisatie van het werk, inrichting van arbeidsplaatsen, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen.

Arbeidsomstandighedenregeling

In de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) staan bijvoorbeeld regels over de taken van de arbodienst en nadere eisen voor onder andere veiligheid van tankschepen en gevaarlijke stoffen, beeldschermarbeid, arbeid onder overdruk, arbeidsmiddelen, veiligheids- en gezondheidssignalering.

Verordening persoonlijk beschermingsmiddelen

Deze Europese verordening bevat eisen voor het ontwerp en de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen (2016/425). Het doel van de verordening is om de gezondheid en de veiligheid van gebruikers te waarborgen. De verordening maakt het ook mogelijk dat beschermingsmiddelen binnen de hele Europese Unie worden verkocht en gebruikt.

B.5Warenwet

De Warenwet bevat regels met het oog op productveiligheid om de gezondheid en veiligheid van de gebruiker te beschermen. Dit kan een werknemer of een consument zijn. In de onderliggende Warenwetbesluiten staan regels voor de fabrikant, leverancier en andere marktpartijen. Die regels zorgen ervoor dat een product voldoet aan gezondheids- en veiligheidseisen uit Europese richtlijnen.

Warenwetbesluit machines

In het Warenwetbesluit machines staan regels over machines, waaronder veiligheid, keuring en certificering. In de Warenwetregeling machines staan nadere eisen.

B.6Wet veiligheidsregio's

De Wet veiligheidsregio’s (Wvr) heeft als doel een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie te bereiken van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing. Dit gebeurt onder één regionale bestuurlijke regie. Op grond van deze wet kan het bestuur van een veiligheidsregio bepalen dat een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben.

Meer informatie staat op de website van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Besluit veiligheidsregio's

In het Besluit veiligheidsregio’s staat een beschrijving van de procedure die het bestuur van de veiligheidsregio moet volgen om te bepalen of een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben. Ook is in dit besluit geregeld welke eisen aan een bedrijfsbrandweeraanwijzing kunnen worden verbonden.

B.7Vervoer

Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt onder diverse internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen. De internationale regels zijn onder andere geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het ADR

De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Het gaat onder meer om regels over:

  • vervoermiddelen (zoals tankwagens, schepen, reservoirwagens);
  • chauffeurs (opleiding en training);
  • vervoersdocumenten;
  • verpakkingen en etikettering;
  • laden en lossen.

Voor de activiteiten in de PGS-richtlijnen zijn de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het meest relevant. De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als bijlage bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit het ADR.

Het ADR is een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Europese Richtlijn 94/55/EG schrijft voor dat de lidstaten het ADR in eigen wetgeving implementeren.

Het ADR stelt niet alleen regels voor het vervoer over de weg, maar ook voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen.

Meer informatie staat op de website van de Rijksoverheid. Daar staat ook informatie over het ADR.

Bijlage CArbeidsomstandighedenwetgeving

De Arbowet bevat rechten en plichten voor werkgevers en werknemers op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbobesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arboregeling geeft weer een uitwerking van regels in het Arbobesluit. In de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen staan eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.

Meer informatie staat op het Arboportaal.

Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E)

Elk bedrijf met werknemers moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek heet een RI&E. Dit staat in artikel 5 van de Arbowet. De RI&E moet schriftelijk worden vastgelegd. Hoofdstuk 4 van het Arbobesluit bevat aanvullende verplichtingen voor de RI&E voor gevaarlijke stoffen.

Aanvullende Risico-inventarisatie en -evaluatie-regeling (ARIE-regeling)

Bedrijven waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is of kan worden gevormd (ongeacht de beoogde handelingen), moeten een ARIE uitvoeren. De ARIE is gericht op het voorkomen van zware ongevallen. Een bedrijf moet op basis van de ARIE maatregelen treffen. De ARIE-regeling staat in het Arbobesluit.

Voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen

In de arbowet- en regelgeving is meer informatie te vinden over het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers. Dit is de minimalisatieplicht van de werkgever. Voor het nemen van beschermende maatregelen geldt een vastgestelde volgorde: de arbeidshygiënische strategie. Deze strategie beschrijft dat maatregelen op het niveau van de bron als eerste overwogen moeten worden, daarna collectieve maatregelen en pas als laatste individuele maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen.

Meer informatie staat op het Arboportaal.

Intern noodplan

Een intern noodplan is een draaiboek waarin systematisch staat aangegeven wat de organisatie moet doen bij een incident of calamiteit. Een goed voorbereide hulpverlening draagt bij aan het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen ervan voor mensen en omgeving. Elke werkgever van een bedrijf met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen moet zorgen dat er een intern noodplan is. Dat staat in artikel 2.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In artikel 2.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staan de grenzen voor de hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Boven die grenzen vallen bedrijven onder de ARIE-regeling en is een intern noodplan verplicht.

Een intern noodplan bevat in elk geval de onderwerpen die staan in bijlage II van de Arbeidsomstandighedenregeling.

Meer informatie over interne noodplannen staat op het Arboportaal.

Borden en veiligheidssymbolen

De werkgever is verplicht veiligheidssignalering te gebruiken op plaatsen en bij installaties die gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. Artikel 8.2 van de Arboregeling schrijft voor waar veiligheidssignalering verplicht is. De eisen voor borden en pictogrammen staan in de artikelen 8.9, 8.10 en 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Hier staan onder andere eisen over de uitvoering, de begrijpelijkheid en de plaatsing van borden. Veiligheidsborden moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht. Artikel 8.12, 8.13 en 8.14 van de Arbeidsomstandighedenregeling beschrijft de eisen voor veiligheidssignalering op leidingen en tanks.

Om misverstanden te voorkomen gelden er normen voor het ontwerp, het beeld (symbool), de tekst en het kleurgebruik. In Nederland beschrijft NEN 3011 welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt. Voor de meeste borden wordt verwezen naar NEN-EN-ISO 7010waarvan het actuele totaaloverzicht is te zien op Online Browsing Platform (OBP) (iso.org).

In bijlage XVIII van de Arbeidsomstandighedenregeling staat welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt.

De wetgever schrijft voor gevaarlijke stoffen voor dat bij opslag en in leidingen en tanks de GHS-pictogrammen aangeduid dienen te worden. Dit mag ook door de ISO-waarschuwingssymbolen worden vervangen. In de CLP-verordening staan pictogrammen voor de aanduiding van gevaarseigenschappen van chemische stoffen. Deze verordening is beoogd voor etikettering en verpakking en voorziet niet in alle risico’s met stoffen in een proces, en daarom niet volledig aan het oogmerk van de Arboregeling. In NEN-EN-ISO 20560 is de veiligheidssignalering van leidingen en tanks uitgewerkt.

Bijlage DOpslag van verpakte gevaarlijke stoffen en omgevingsveiligheid

Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit

Artikel 3.27 van het Bal wijst de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen aan als een milieubelastende activiteit. Voor deze milieubelastende activiteit is een omgevingsvergunning nodig als het volgende wordt opgeslagen:

  • meer dan 1.500 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen;
  • meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep I;
  • meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I;
  • meer dan 1.500 l tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening; of
  • 10.000 kg of meer in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c.

Het Bal bevat voor vergunningplichtige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen geen regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid in hoofdstuk 4. Er is dan ook geen algemene regel met de verplichting om te voldoen aan deze PGS-richtlijn. De maatregelen van deze PGS-richtlijn worden opgenomen in de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit. Het Bkl wijst deze PGS-richtlijn aan als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met de PGS-richtlijn als informatiedocument.

Bal

Het Bal bevat regels, op grond van artikel 3.29 van het Bal, met het oog op het waarborgen van de veiligheid bij opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in artikel 4.1012 van het Bal als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen. In deze paragraaf staat dat bij de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Het waarborgen van de veiligheid is nader ingevuld met de doelen die zijn omschreven in Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn. Om aan de regels van het Bal te voldoen, moeten alleen maatregelen worden getroffen die gaan over de veiligheid van de omgeving. Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Omgevingsveiligheid en Brandpreventie.

Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsbereik van paragraaf 3.2.9 van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen als de activiteit valt binnen het toepassingsbereik van paragraaf 4.98 van het Bal.

Bijlage EVoorkomen van onverenigbare combinaties door stoffenscheiding

E.1Uitgangspunt scheiding van verpakte gevaarlijke stoffen

Als bij het gelijktijdig vrijkomen van twee gevaarlijke stoffen uit de verpakking een groter (vervolg)effect ontstaat dan op grond van de eigenschappen van de afzonderlijke stoffen kan worden verwacht, moeten deze stoffen gescheiden worden opgeslagen. Bij deze beoordeling moeten alle eigenschappen van een gevaarlijke stof worden beschouwd, dus ook de bijkomende gevarenlabels volgens het ADR.

Het ontstaan van giftige verbrandingsgassen vormt geen onderdeel van dit uitgangspunt. De eigenschappen van een stof zijn immers niet bepalend voor de mate van toxiciteit van de verbrandingsproducten. Als er sprake is van zeer toxische stoffen (ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep I of stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I, met aanvullend etiket modelnummer 6.1) of CMR-/CLP-stoffen moet wel rekening worden gehouden met onverbrand product dat zich tezamen met de verbrandingsgassen zal verspreiden.

Hieronder volgen enkele voorbeelden van het gelijktijdig vrijkomen van twee gevaarlijke stoffen.

Een brandbare stof (ADR-klasse 3) zal indien deze vrijkomt en bij een brand betrokken raakt:

  • wel een groter effect opleveren als in hetzelfde vak brandbevorderende stoffen (ADR-klassen 5.1 en 5.2) worden opgeslagen. De stoffen moeten gescheiden worden opgeslagen (omdat de onverbrande producten wel een groter effect geven);
  • geen groter effect optreden als in hetzelfde vak brandbare stoffen (ADR-klasse 3) worden opgeslagen. Er is geen gescheiden opslag noodzakelijk;
  • geen groter effect optreden als in hetzelfde vak natriumcarbonaat/soda (geen ADR-stof) worden opgeslagen. Er is geen gescheiden opslag noodzakelijk.

Een bijtende stof (ADR-klasse 8, zuur) zal bij vrijkomen:

  • wel een groter effect opleveren als in hetzelfde vak een bijtende stof (ADR-klasse 8, base) worden opgeslagen. Deze stoffen moeten gescheiden worden opgeslagen;
  • geen groter effect optreden als in hetzelfde vak milieugevaarlijke stoffen (ADR-klasse 9) worden opgeslagen. Er is geen gescheiden opslag noodzakelijk.

E.2Categorieën gevaarlijke stoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen

In Tabel 9 staat welke combinaties zich kunnen voordoen, waarbij voor alle ADR-klassen voorbeelden zijn uitgewerkt. Van Tabel 9 kan gemotiveerd worden afgeweken op basis van bijvoorbeeld VIB’s of TRGS 510 (Technische Regeln für Gefahrstoffe), of als de stoffen chemisch gezien wel kunnen reageren maar er door de beperkte concentratie geen reacties hoeven te worden verwacht met excessieve warmteontwikkeling of andere bijzondere gevaren. Bij de opslag van gewasbeschermingsmiddelen, waarbij veel verschillende producten met verschillende gevaaretiketten per product in kleine verpakkingseenheden (LQ en EQ) worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd op veiligheidsniveau A, is het niet zinvol om deze scheidingsregels te hanteren.

Tabel 9 is niet van toepassing op:

  • ADR-klasse 2;
  • ADR-klasse 4;
  • ADR-klasse 5.2.

Tabel 9Combinaties ADR-klassen in opslag

Gevaar volgens de ADR-klasse zonder bijkomend gevaar B

Klasse 3

Klasse 5.1

Klasse 6.1 + CMR

Klasse 8

Klasse 9

Overige Chemicaliën (H9 Wm + ongevaarlijk)

ADR-klasse 3 (brandbare vloeistoffen)

-

V

B A of V

B

B

-

ADR-klasse 5.1 (oxiderende stoffen)

V

-

B A

B

B

-

ADR-klasse 6.1 (of ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I, met aanvullend etiket modelnr. 6.1) (giftige stoffen) CMR-stoffen

BA of V

BA

-

BA

BA -

-A

ADR-klasse 8 (bijtende stoffen)

B

B

B A

B

B

-

ADR-klasse 9 (alleen de milieugevaarlijke stoffen)

B

B

B A

B

-

-

Overige chemicaliën (H9 Wm + ongevaarlijk)

-

-

- A

-

-

-

V Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken.

B Gescheiden opslag tenzij is beoordeeld dat de stoffen niet met elkaar reageren of dat beide stoffen als vaste stof zijn ingedeeld. Voor de beoordeling (B) wordt in principe uitgegaan van de informatie zoals die in de veiligheidsinformatiebladen (VIB, SDS of MSDS) wordt vermeld;

- Gescheiden opslag niet noodzakelijk.

A Stoffen van ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep I of stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I, met aanvullend etiket modelnummer 6.1, moeten in een apart brandcompartiment, of een apart deel van een brandcompartiment (aan drie zijden afgescheiden met een muur met een brandwerendheid van ten minste 30 min) of met een 5 m vrije zone worden opgeslagen. In afwijking hiervan is opslag in aparte vakken toegelaten als deze stoffen niet hoger dan 1,80 m worden opgeslagen en als het een UN-goedgekeurde verpakking betreft (het ADR schrijft voor deze verpakkingsgroep voor dat verpakkingen getest moeten zijn op een valhoogte van 1,80 m en dat de verpakking daarbij geen lekkage mag vertonen). Ook moet het vak waar deze stoffen zijn opgeslagen zodanig zijn gekenmerkt dat medewerkers zich extra bewust zijn van de gevaren. Voor de overige giftige stoffen is het gewenst om, waar nodig, vakscheiding aan te houden met stoffen van ADR-klasse 3.

De kans op domino-effecten bij gasflessen is niet uitgesloten, maar wel gering. Om die reden is het voor de opslag van gasflessen niet noodzakelijk om gasflessen met verschillende inhoud in gescheiden vakken of compartimenten op te slaan.

Bij calamiteiten met gasflessen bestaat in principe de mogelijkheid op domino-effecten. Als er sprake is van fragmentatie, kan elke gassoort een domino-effect veroorzaken tot op relatief grote afstand. Overigens is de trefkans door een fragment van een cilinder gering. Dit geldt ook voor het vrijkomen van een gevaarlijke stof uit de getroffen cilinder. De domino-effecten worden voornamelijk veroorzaakt door verhitting van naastgelegen gasflessen (wanneer de warmtestraling hoog genoeg is, lang genoeg duurt en koeling niet plaatsvindt). Dit kan dus ook bij brandbare gassen onderling. De enige maatregel hiertegen is koeling, wat veelal moet geschieden door de brandweer. Hierom gaat de voorkeur uit naar een buitenopslag en moet de locatie goed bereikbaar zijn.

In M37 is opgenomen dat gasflessen die gevuld zijn met gassen met gelijksoortige eigenschappen, bij elkaar moeten worden opgeslagen. Dit is bedoeld om de kans op verwisseling bij gebruik te voorkomen en om het optreden bij calamiteiten te bevorderen, en sluit dus niet uit dat verschillende soorten gassen dicht bij elkaar worden opgeslagen.

E.3Methoden om scheiding van gevaarlijke stoffen te realiseren

In Tabel 9 worden drie scheidingsniveaus genoemd.

Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken (V) zal in het algemeen alleen mogelijk zijn als er sprake is van een opslagvoorziening voor meer dan 10 000 kg. Voor het begrip ‘vak’ gelden dezelfde maatregelen als voor stoffen van ADR-klasse 4.1 VG II en III. Te scheiden stoffen mogen dus wel in dezelfde opslagvoorziening aanwezig zijn, maar moeten in aparte vakken worden opgeslagen. Als er geen vakken kunnen worden gerealiseerd (wat vaak het geval zal zijn bij opslagvoorzieningen kleiner dan 10 000 kg), moet opslag in een apart brandcompartiment plaatsvinden (een aparte opslagvoorziening).

Als gescheiden opslag noodzakelijk is (B), kan dit worden gerealiseerd door de te scheiden stoffen op te slaan in aparte delen van een vak. Scheiding binnen een vak kan worden gerealiseerd door een vrije afstand van ten minste 2 m of door een opslag een andere ADR-klasse gevaarlijke stoffen over een breedte van ten minste 2 m waarmee wel gezamenlijke opslag is toegelaten. Deze vorm van scheiding zal in het algemeen in opslagvoorzieningen voor meer dan 10 000 kg worden toegepast. Ook kan scheiding worden gerealiseerd door de te scheiden stoffen op te slaan in aparte lekbakken. Deze methode zal in het algemeen worden gerealiseerd in opslagvoorzieningen tot 10 000 kg.

Ten slotte kan scheiding worden gerealiseerd door de te scheiden stoffen op te slaan in aparte brandcompartimenten of door een stof op te slaan in een apart deel van een brandcompartiment dat aan drie zijden is afgescheiden door een muur met een brandwerendheid van ten minste 30 min. Het betreft hier de met een A aangeduide situaties in Tabel 9.

Toelichting: Als de beoordeling van stoffenscheiding tot onoverkomelijke problemen leidt, kan ook worden gekozen om producten met verschillende gevaarseigenschappen (etiketten) in aparte opslagvoorzieningen op te slaan. Dit is echter niet mogelijk voor bijtende stoffen met etiketnummer 8 omdat die zowel zuur als basisch kunnen reageren. Voor deze groep stoffen behoort altijd te worden beoordeeld of ze onderling aan de criteria voldoen.

Bijlage FEisen aan brandveiligheidsopslagkasten

Overeenkomstig

NEN 2678

NEN-EN 14470-1 type 30

NEN-EN 14470-1 type 60

NEN-EN 14470-1 type 90

Brandwerendheid

40 min veiligheidsperiode

30 min

60 min

90 min

Maximumhoeveelheid (l)

150

150

250

250

Opslag van de volgende gevaarlijke stoffen

Klasse 2 a , 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9

Klasse 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9

Klasse 2 a , 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9

Klasse 2 a , 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9

CMR-stoffen

Klasse 5.2 volgens PGS 8 b

Stoffenscheiding van onverenigbare combinaties

Kan plaatsvinden door het plaatsen van de verschillende categorieën stoffen in afzonderlijke lekbakken. Voor elke te compartimenteren categorie moet er een lekbak aanwezig zijn

a Klasse 2: voor zover spuitbussen (UN 1950) en gaspatronen (UN 2037).

b Tenzij M19 van toepassing is.

Bijlage GBrandbeveiligingsinstallaties

PGS 14 (Vastopgestelde brandbeheersings- en brandbussystemen – Handreiking bij de toepassing van opslag van gevaarlijke stoffen volgens PGS 15) is een informatief supplement op deze PGS-richtlijn en heeft als doel de kenmerken van de verschillende brandbestrijdingssystemen toegankelijker en beter hanteerbaar te maken. De geschiktheid van een blussysteem met veiligheidsniveau A volgens deze PGS-richtlijn wordt niet bepaald door opname in PGS 14, maar kan alleen definitief in samenhang met de opgeslagen stoffen en in overleg met eisende partijen worden bepaald.De handreiking geeft achtergrondinformatie over aspecten van branddetectie en brandbestrijding, bijvoorbeeld in relatie tot vereiste veiligheidsniveaus. PGS 14 kan alleen in samenhang met deze PGS-richtijn worden gebruikt.

Voor een nadere beschrijving en toelichting van de verschillende systemen wordt dan ook verwezen naar PGS 14.

Bijlage HVerschillen met de vorige versie

H.1Inleiding

Deze PGS-richtlijn komt voor het grootste deel inhoudelijk overeen met de vorige versie van deze publicatie.

Een aantal maatregelen is niet meer opgenomen, omdat deze maatregelen niet voortvloeien uit de risicoanalyse of al in andere wetgeving zijn opgenomen.

Een aantal maatregelen is inhoudelijk gewijzigd. Dit is gebeurd op basis van de risicoanalyse of nieuwe inzichten. Deze bijlage beschrijft op hoofdlijnen de belangrijkste verschillen. Voor bestaande situaties die nog niet aan deze maatregelen voldoen, gelden implementatietermijnen. Deze termijnen staan inBijlage I.

H.2Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen

H.2.1Gewijzigde maatregelen

Bekijk deze tabel in een popup venster

PGS 15:2024

PGS 15:2021 versie 1.0

Wijziging

M2

vs 3.1.1, vs 3.1.2 en 6.2.1

Voorschriften samengevoegd. Toegevoegd:

Een werkvoorraad hoeft niet te worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening mits wordt voldaan aan M14.

Voor ademluchtflessen voor operatorpersoneel en brandweerpersoneel in kleedruimtes, controlekamers en afvulruimtes hoeft niet te worden voldaan aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn.

Geen inhoudelijke wijziging.

M3

vs 4.2.1, vs 4.2.2, vs 7.5.2, vs 8.5.1

Voorschriften samengevoegd

Structuur van beveiligingsniveaus gewijzigd in veiligheidsniveaus met aangepaste drempelwaarden volgens Tabel 6. BN2a vervallen.

M14

vs 3.1.3

Aangepast naar:

Alleen voor de bedrijfsvoering noodzakelijke verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen worden aangemerkt als werkvoorraad. Degene die de activiteit verricht, maakt aannemelijk dat een werkvoorraad noodzakelijk is.

M15

vs 3.2.1 en vs 4.5.1

Voorschriften samengevoegd

M16

vs 7.4.2 en vs7.5.1

Voorschriften samengevoegd

M17

vs 3.2.5

Hoeveelheden vergroot.

M20

vs 3.1.5, vs6.2.2 en vs 10.6.9

Voorschriften samengevoegd

M21

vs 3.2.2, vs 3.2.10, vs 3.2.11 en vs 3.2.12

Voorschriften samengevoegd

Aangepast aan nieuwe criteria voor veiligheidsniveaus zoals beschreven in Tabel 6.

M22

vs 6.2.5

Alternatieven toegevoegd voor wanneer niet aan deze eis kan worden voldaan.

M23

vs 3.2.6 en vs 5.4.6

Voorschriften samengevoegd

M28

vs 10.6.2

Voorschriften samengevoegd

M30

vs 3.6.1 en vs 4.7.1

Voorschriften samengevoegd en aangepast aan nieuwe veiligheidsniveau's, geen inhoudelijke wijziging.

M32

vs 4.6.1 en vs 4.6.2

Voorschriften samengevoegd

M33

vs 3.3.1 en vs 6.3.2

Voorschriften samengevoegd

M34

vs 3.3.2, vs 6.3.3 en vs 6.3.4

Voorschriften samengevoegd

M38

vs 7.4.1 en vs 7.4.2

Voorschriften samengevoegd

Eis voor afscheiding nu op basis van aanwezigheid blussysteem in plaats van oppervlakte.

M40

vs 4.5.2 en vs 4.5.3

Voorschriften samengevoegd

M45

vs 3.4.7

Ingangscontrole en borging middels procedure toegevoegd.

M53

vs 3.4.3 en vs 3.4.5

Voorschriften samengevoegd

M64

vs 10.6.11 en vs 10.6.12

Voorschriften samengevoegd, ADR 6.1 VGI toegevoegd

M68

vs 3.4.2

Veralgemeniseerd naar machines noodzakelijk voor het logistieke proces.

Toegevoegd: Voor een opslag van uitsluitend onbrandbare of niet-brandonderhoudende gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8 VG II of III, zonder bijkomend gevaar, geldt een minimale afstand van 2 meter

M70

vs 3.18.1 en vs 7.3.2

Voorschriften samengevoegd

M90

vs 3.2.3

Uitgangspunt is nu het voorkomen van een warmtestraling van 15 kW/m2 respectievelijk 10 kW/m2. Afstanden uit oorspronkelijke voorschrift zijn nu opgenomen als praktische benadering, waarbij 10 m is gewijzigd naar 15 m.

M91

vs 6.2.6

Aanpassing afstandeisen onder andere van 10 m naar 15 m.

M96

vs 4.8.1

Bedrijfsbrandweer nu in aparte maatregel opgenomen, M97.

M99

vs 4.8.7

Toegevoegd punt 7: De uitvoering van technische eisen aan bouwkundige voorzieningen ten behoeve van VBB-systeem, zoals drukontlastingen, ventilatievoorzienngen, dakluiken enz.

‘[...] volgens het CCV-Inspectieschema Uitgangspuntendocumenten Brandbeveiliging Opslag Gevaarlijke Stoffen (UPD-PGS). Bij het opstellen van een UPD moet hiermee rekening worden gehouden’ voor de vijfjaarlijkse inspectie.

M102

vs 4.8.10 en vs 4.8.11

Voorschriften samengevoegd

M103

vs 4.9.1 en vs 4.9.2

Voorschriften samengevoegd

M109

vs 4.4.1 en vs 5.4.5

Voorschriften samengevoegd

M116 en M117

vs 3.15.1

Journaal gewijzigd in gegevens die beschikbaar moeten zijn voor hulpdiensten, inclusief aanwezige stoffen.

M121

vs 3.4.11 en vs 10.5.1

Voorschriften samengevoegd

M125

vs 10.5.4

Additionele eisen aan calimiteitenplaats.

M130

vs 3.2.13, vs 3.3.4 en 6.3.6

Voorschriften samengevoegd

M135

vs 3.13.2 en vs 6.2.14

Voorschriften samengevoegd

M141

vs 6.1.5 en vs 6.1.6

Voorschriften samengevoegd

M143

vs 9.2.1 en vs 9.2.2

Voorschriften samengevoegd

M154

vs 5.6.3 en vs 5.6.4

Voorschriften samengevoegd

H.2.2Nieuwe maatregelen

Bekijk deze tabel in een popup venster

PGS 15: 2023

Onderwerp

M1

Zorgplicht basisveiligheid

M7

Binnenopslag gasflessen tot 250 l

M8

Binnenopslag gasflessen vanaf 250 l

M13

Opslag ADR-klasse 6.2 cat. I1 en I2

M24

Brandwerendheid van een draagconstructie

M31

Afschot terrein

M49

Wijze van opslag van acuut toxische stoffen

M59

Lekbak monsternamepunt acuut toxische ADR-klasse 3 VGI en VGII stoffen

M76

Manoeuvreerruimte tussen opslagvakken

M78

Aanrijdbeveiliging van stellingen - afwijken

M89

Failsafe of behoud van functie

M97

Bedrijfsbrandweer

M98

Criteria beoordeling specifieke scenario's bedrijfsbrandweer

M103

Bluswatervoorziening en bereikbaarheid

M108

Schuimvormend middel (SVM)

M118

Wijze van beschikbaar stellen informatie

H.2.3Vervallen maatregelen

PGS 15: 2012 versie 1.O

Reden voor vervallen

vs 3.4.12

Vervangen door generieke maatregel M1.

vs 7.3.3

Uitvoering als brandcompartiment geldt voor elke PGS 15-opslagvoorziening, geen aparte maatregel voor spuitbussen en gaspatronen.

vs 3.2.4

Vervallen door nieuwe structuur (cascademodel), inpandig - uitpandig bestaat niet meer.

vs 4.5.6

Kan vervallen, al geregeld in andere maatregelen, onder andere M35.

vs 4.8.2

BN2a bestaat niet meer.

vs 4.8.5

Vervallen door nieuwe structuur (cascademodel), inpandig - uitpandig bestaat niet meer. Betreft ook een maatwerkvoorschrift en die worden niet meer opgenomen in een PGS.

vs 3.15.2

Geen apart journaal meer vereist voor niet-gevaarlijke stoffen.

vs 3.19.4 en vs 3.19.5

PBM's al geregeld in de Arbowetgeving.

vs 4.3.1, vs 5.4.10, vs 6.1.1, vs 7.1.1, vs 8.1.1, vs 9.1.2, vs 10.1.1

Maatregelen worden gelabelled met waarop ze van toepassing zijn.

vs 6.2.19

Algemene maatregel bereikbaarheid nu ook van toepassing op gasflessen.

vs 6.3.5

Reeds geregeld in M17, M104 en M135.

vs 10.2.3

Actueel handboek.

Bijlage IImplementatietermijnen in bestaande situaties

Inleiding

Deze bijlage bevat implementatietermijnen voor bestaande situaties. Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze termijnen vastgesteld.

Deze PGS-richtlijn beschrijft de stand van de techniek. Het kan dus voorkomen dat een nieuwe versie van een PGS-richtlijn nieuwe of aangescherpte maatregelen bevat. Deze maatregelen moeten worden getroffen door degene die de activiteit verricht. Het kan voor bestaande situaties onredelijk zijn om te eisen dat deze nieuwe maatregelen onmiddellijk worden getroffen. Daarom bevat deze PGS-richtlijn voor bestaande situaties een implementatietermijn.

Is er voor de activiteit uit deze PGS-richtlijn een omgevingsvergunning? Dan bepaalt het bevoegd gezag vanaf welk moment de maatregelen worden overgenomen in de vergunning. Het bevoegd gezag kan de implementatietermijn in deze PGS-richtlijn gebruiken als richtlijn.

Voor maatregelen voor de veiligheid van werknemers is het aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen om werknemers te beschermen volgens de stand van de wetenschap en techniek. Het toezicht op de naleving en juiste invulling van de doelvoorschriften in de Arbowetgeving voor de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt daarbij de implementatietermijnen uit deze PGS-richtlijn als richtlijn.

Opmerking: De maatregelen uit Bijlage H.2.1 waarbij alleen ‘Voorschriften samengevoegd’ staat bij de wijziging , betreffen geen inhoudelijke wijzigingen waarvoor een implementatietermijn van toepassing is. Deze zijn dan ook niet opgenomen in Tabel 10.

Tabel 10Implementatietermijnen door het BOb vastgesteld

Bekijk deze tabel in een popup venster

Maatregelnummer

Onderwerp

Wijziging

Maatregelnummer in vorige versie

Kernpunt uit maatregel vorige versie dat wordt aangepast

Aard van aanpassing

Termijn (jaar)

M1

Zorgplicht basisveiligheid

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M3

Vereist veiligheidsniveau

Aangepast aan nieuwe criteria voor veiligheidsniveau's zoals beschreven in Tabel 6

vs 4.2.1, vs 4.2.2, vs 7.5.2, vs 8.5.1

over het algemeen versoepeling

Randapparatuur

0 - 2 jaar

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M7

Binnenopslag gasflessen tot 250 l

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Randapparatuur

0 - 2 jaar

M8

Binnenopslag gasflessen vanaf 250 l

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Verruiming van de mogelijkheden voor binnenopslag gasflessen.

M13

Opslag ADR-klasse 6.2 cat. I1 en I2

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M14

Werkvoorraad

Verwijderd; Indien een dagvoorraad uit meer dan één verpakkingseenheid bestaat, dan mag er een dagvoorraad staan plus één reserve verpakkingseenheid.

vs 3.1.3

Aanpassing hoeveelheid

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M21

Wbdbo

Aangepast aan nieuwe criteria voor veiligheidsniveau's zoals beschreven in Tabel 6

vs 3.2.2, vs 3.2.10, vs 3.2.11 en vs 3.2.12

Gewijzigde eisen met betrekking Wbdbo, over het algemeen versoepeling

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M24

Brandwerendheid van een draagconstructie

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M31

Afschot terrein

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M38

Afscheiding opslagvoorziening spuitbussen

Eis voor afscheiding nu op basis van aanwezigheid blussysteem in plaats van oppervlakte.

Vs 7.4.1 en vs 7.4.2

Gewijzigde eisen m.b.t. Wanneer er aan fysieke scheiden aanwezig moet zijn voor spuitbussen en gaspatronen

Bouwkundig

0 - 2 jaar

M45

Controle verpakte stoffen in opslagvoorziening

Ingangscontrole en borging middels procedure toegevoegd

vs 3.4.7

Ingangscontrole en borging middels procedure toegevoegd

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M49

Wijze van opslag acuut toxische stoffen

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M59

Lekbak monsternamepunt acuut toxische ADR-klasse 3 VGI en VGII stoffen

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M64

Opstelling (tank) pgs-richtlijns - aanvullend

vs 10.6.11 en vs 10.6.12

vs 10.6.11/10.6.12

ADR 6.1 VG I toegevoegd

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M68

Voorwaarden machines in een opslagvoorziening

Veralgemeniseerd naar machines noodzakelijk voor het logistieke proces. Toegevoegd: Voor een opslag van uitsluitend onbrandbare of niet-brandonderhoudende gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8 VG II of III zonder bijkomend gevaar, en/of ADR-klasse, geldt een minimale afstand van 2 meter.

vs 3.4.2

Versoepeling van de maatregel

n.v.t.

n.v.t.

M76

Manoeuvreerruimte tussen opslagvakken

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Bouwkundig

0 - 2 jaar

M78

Aanrijdbeveiliging stelling - afwijken

Nieuw maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Randapparatuur

0 - 2 jaar

M89

"Failsafe" / behoud van functie

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Randapparatuur

0 - 2 jaar

M90

Brandwerendheid (Wbo) op basis van afstand

Uitgangspunt is nu voorkomen warmtestraling van 15 kW/m2 respectievelijk 10 kW/m2. Afstanden uit oorspronkelijke voorschrift nu opgenomen als praktische benadering.

vs 3.2.3

Afstand aangepast van 10 naar 15 meter. Uitgangspunten benoemd, geeft meer flexibiliteit.

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M91

Voorkomen aanstraling op basis van afstand - gasflessen

Aanpassing afstandseisen onder andere van 10 naar 15 meter.

vs 6.2.6

Verzwaring van de eisen

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M97

Bedrijfsbrandweer

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M98

Criteria beoordeling specifieke scenario's bedrijfsbrandweer

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M99

Uitgangspuntendocument (UPD)

Toegevoegd punt 7; de uitvoering van technische eisen aan bouwkundige voorzieningen ten behoeve van VBB- systeem, zoals drukontlastingen, ventilatievoorzienngen, dakluiken e.d. En conform het CCV-Inspectieschema Uitgangspuntendocumenten Brandbeveiliging Opslag Gevaarlijke Stoffen (UPD-PGS). Bij het opstellen van een UPD moet hiermee rekening worden gehouden voor de 5-jaarlijkse inspectie

vs 4.8.7

Extra eis aan inhoud van het UPD

Randapparatuur

0 - 5 jaar

M103

Bluswatervoorziening en bereikbaarheid

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Randapparatuur

0 - 2 jaar

Bouwkundig

0 - 10 jaar

M108

Schuimvormend middel (SVM)

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Randapparatuur

0 - 2 jaar

M116 en M117

Informatievoorziening hulpdiensten

Journaal gewijzigd in gegevens die beschikbaar moeten zijn voor hulpdiensten, inclusief aanwezige stoffen

vs 3.15.1

Aanvullende / andere gegevens moeten beschikbaar zijn

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M118

Wijze van beschikbaar stellen informatie

Nieuwe maatregel

n.v.t.

n.v.t.

Operationeel/organisatorisch

0 - 1 jaar

M125

Calamiteitenplaats

Additionele eisen aan calimiteitenplaats

vs 10.5.4

Mogelijk aanpassingen aan calamiteitenplaats vereist

Bouwkundig

0 - 10 jaar

Bijlage JSamenstelling PGS 15-team

Tabel 11Samenstelling PGS 15-team

Naam

Organisatie

Rol

Ruud Peeters

Omgevingsdienst Haaglanden

Voorzitter PGS-team

Jan van Dixhoorn

Dow

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland)

Eddie Alders

VVVF en NRK

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland)

Jasper van Delft

Brenntag

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland)

Peter Stoffer

Steinweg

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland)

Frank Lelieveld

Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond

Lid namens bevoegd gezag (Brandweer Nederland / Veiligheidsregio's)

Geerlof Bijsterbosch

Veiligheidsregio Utrecht

Lid namens bevoegd gezag (Brandweer Nederland / Veiligheidsregio's)

Jolande Jansen

DCMR

Lid namens bevoegd gezag (toezicht/vergunningverlening)

Rudy Bos

Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Lid namens bevoegd gezag (toezicht/vergunningverlening)

Leon Hennus

RUD Zuid-Limburg

Lid namens bevoegd gezag (toezicht/handhaving)

Wim Derksen

Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

Lid namens bevoegd gezag (toezicht/handhaving)

Marc de Sitter

Robin Koopmans

Nederlandse Arbeidsinspectie

Lid namens Nederlandse Arbeidsinspectie

Mandy Taal

Rijkswaterstaat

Waarnemer namens helpdesk IPLO

Alwin van Aggelen

A-RisC

Facilitator risicobenadering en tekstschrijver

Sui Wan

Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut

Projectleider

Begrippenlijst

(Gas)fles (cilinder) (ADR)

Een verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van niet meer dan 150 l.

(Gas)flessenbatterij (cilinderpakket) (ADR)

Een verzameling flessen die aan elkaar zijn bevestigd en onderling door een verzamelleiding zijn verbonden en die als ondeelbare eenheid wordt vervoerd.

(tank)container

zie container

45-voets-(tank)container (ADR)

Container van 13,70 m lang (en 2,44 m breed).

Aanvalsplan

Duidelijke grafische weergave van:

  • het scenario;
  • de directe omgeving;
  • de toegangswegen naar het incident;
  • de relevante warmtestralingcontouren;
  • de positionering van de middelen;
  • de locaties van de waterwinning;
  • de capaciteit van de waterwinning.
Aanverwante stoffen

Verpakte (grond)stoffen en chemicaliën die niet onder het ADR vallen, maar qua producteigenschappen (bijv. vlampunt, toxiciteit, chemische samenstelling, enz.) overeenkomen met ADR-geclassificeerde stoffen. Ook stoffen die volgens andere wet- en regelgeving (Wet milieubeheer, Wet arbeidsomstandigheden, CLP, IMDG, RID, ICAO, enz.) als gevaarlijke stof worden geclassificeerd kunnen als aanverwante stoffen worden gezien.

Accreditatie

Nationaal en internationaal hebben afnemers behoefte aan zekerheid over de kwaliteit van geleverde goederen en diensten. Een leverancier kan zijn product of dienst objectief laten beoordelen of testen door een laboratorium, certificatie- of inspectie-instelling. Bij een goed resultaat verstrekt de beoordelende organisatie een conformiteitverklaring van het product of de dienst, meestal in de vorm van een certificaat of een rapport.

Activiteiten

De Omgevingswet regelt activiteiten, maar een juridische definitie voor het woord activiteit is er niet. De Omgevingswet onderscheidt verschillende soorten activiteiten. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan rijksregels voor activiteiten.

ADN

Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.

ADR

Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

Algemene regels

Alle overheden kunnen algemene regels vaststellen. Algemene regels zijn regels die voor iedereen gelden. Met 'iedereen' bedoelen we iedereen die iets doet of wil doen waarop de regels van toepassing zijn.

Arbeidshygiënische strategie

Zie artikel 3 van de Arbowet en artikel 4.4 van het Arbobesluit.

Arbowet

Arbeidsomstandighedenwetgeving

ARIE

Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie volgens de Arbowet

ATEX

ATmosphères EXplosibles.

Het begrip ATEX wordt gebruikt als korte naam voor twee Europese richtlijnen die gaan over explosiegevaar.

Automatische brandbeveiligingsinstallatie

Een bij brand automatisch werkende installatie, inclusief gestuurde brandbeveiligingsvoorzieningen, die qua functie een toegevoegde waarde levert aan het detecteren en bestrijden van brand.

Bal

Besluit activiteitenleefomgeving

Bbl

Besluit bouwwerken leefomgeving

BBT

Beste beschikbare technieken

Dit zijn de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken.

Bedrijfsbrandweer

Een bedrijfsbrandweer volgens de aanwijzingsbeschikking artikel 31 van de Wvr dan wel een bedrijfsbrandweer die is vastgesteld op basis van een goedgekeurd bedrijfsbrandweerrapport met daarin de informatie zoals gesteld onder artikel 7.2 lid 1 van het Besluit veiligheidsregio's.

Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

Uit het Bal:

De erfgrens van het terrein van het bedrijf of de grens van de plaats op het bedrijfsterrein waar de gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

Beoordelingsregel

Een inhoudelijke regel waaraan het bevoegd gezag een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst, bijvoorbeeld: 'Een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom mag alleen worden verleend als de boom niet dikker is dan 40 cm.’

Uit de gegevens van de aanvraag (de aanvraagvereisten) moet in dit voorbeeld blijken hoe dik de boom is. Het bevoegd gezag toetst die gegevens dan aan zo'n beoordelingsregel.

Besloten ruimte

Een ruimte omgeven door wanden, een vloer en een dak. Er kunnen openingen in de wanden en/of het dak zitten. Maar als de warmte en de rook die ontstaan bij een brand niet genoeg weg kunnen, zodanig dat de temperatuur te hoog wordt of de rook te dicht wordt, wordt de ruimte toch gezien als een besloten ruimte.

Bestand tegen brand

Een voorwerp/onderdeel/constructie is bestand tegen brand, als het bij verhitting door brand gedurende minimaal 60 min de functie behoudt waarvoor het ontworpen is

Bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is om toezicht te houden, een vergunning te verlenen of een ander besluit te nemen.

Meestal is dit de gemeente of provincie.

Bijkomend gevaar

Een stof of voorwerp wordt aan de hand van de grootste gevaarseigenschap ingedeeld in een gevarenklasse van het ADR. Zijn er nog bijkomende gevaren die van belang kunnen zijn maar niet het grootste gevaar zijn, dan benoemt het ADR dit als een bijkomend gevaar.

Binnenopslag

Een opslagvoorziening in een bouwwerk.

Bkl

Besluit kwaliteit leefomgeving

BOb

Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH

Bodem

Het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, of steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

BP (ADR)

Bijzondere bepaling

Brandbare stof

Stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, nadat de bron die de ontsteking heeft veroorzaakt, is weggenomen.

Brandbare vaste stof (ADR)

Gemakkelijk brandbare vaste stof en vaste stof, die door wrijving kunnen ontbranden en brand kunnen veroorzaken en behoren hooguit tot klasse 4.1 van het ADR.

Brandbare vloeistof (ADR)
  • zeer gemakkelijk ontvlambare vloeistof met een vlampunt lager dan of gelijk aan 60 °C (closed-cup methode);
  • gemakkelijk ontvlambare vloeistof met een vlampunt hoger dan 60 °C en lager dan of gelijk aan 100 °C (closed-cup methode);
  • niet-gemakkelijk ontvlambare vloeistof met een vlampunt hoger dan 100 °C (closed-cup methode);
  • stof met een vlampunt van hoger dan 35 °C, die geen verbranding onderhoudt maar bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan zijn vlampunt verwarmd wordt opgeslagen of verwarmd wordt aangeboden voor vervoer;
  • vloeistof die wordt opgeslagen bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan zijn vlampunt;
  • substantie die bij de opslag vloeibaar is en ontvlambare dampen produceert bij een temperatuur gelijk aan of lager dan de maximale opslagtemperatuur;
  • vaste stof in gesmolten toestand, met een vlampunt hoger dan 60 °C die bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan zijn vlampunt verwarmd wordt opgeslagen of verwarmd voor vervoer wordt aangeboden.
Brandblusser
Brandcompartiment

Brandcompartiment als bedoeld in het Bbl (gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand).

Brandmeldinstallatie

Een samenstelsel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen aan andere installaties.

Brandonderhoudende stof

Stof die niet geclassificeerd is als brandbare vaste stof of brandbare vloeistof of brandbare gas, maar die wel bij een brand betrokken kan raken als deze aan een brand wordt blootgesteld.

Brandveiligheidsopslagkast

Een zelfstandige niet-betreedbare opslagvoorziening voor de opslag van gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen.

Brandwerendheid

De maximale tijd waarin een wand, deur of ander deel van een constructie een brand kan tegenhouden, uitgedrukt in aantal minuten volgens NEN 6069.

Brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie bepaald volgens NEN 6069

Buitenlucht

Plaats in de open lucht met natuurlijke ventilatie

Zonder mechanische hulpmiddelen is de luchtsnelheid op die plaats meestal hoger dan 2 m/s en vrijwel nooit lager dan 0,5 m/s. Op die plaats zijn geen hinderende obstakels aanwezig.

Een situatie met één wand en een dak geldt als buitenlucht.

Buitenopslag

Opslagvoorziening in de buitenlucht.

CBI

Conformiteitsbeoordelingsinstantie

CBI's zijn instellingen die zijn aangewezen om conformiteitsbeoordelingen uit te voeren. Een conformiteitsbeoordeling is een instrument dat ervoor zorgt dat arbeidsmiddelen bij naleving van de instructies veilig en gezond kunnen worden gebruikt. De meest actuele lijst met CBI’s staat op de website van deNederlandse Arbeidsinspectie.

CLP

Classification, labelling and packaging

CLP wordt vaak gebruikt als afkorting van de CLP-verordening. Dat is de Europese verordening over de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

CMR

CMR-stoffen zijn carcinogene (kankerverwekkende), mutagene en reprotoxische stoffen. Dit zijn stoffen die alleen (carcinogene stoffen) of in combinatie met andere stoffen kanker kunnen veroorzaken. Mutagene stoffen kunnen DNA veranderen en erfelijke veranderingen veroorzaken.

Conformiteitsverklaring

Verklaring van een fabrikant waarin staat dat het apparaat of de installatie is gemaakt volgens het ontwerp Een onafhankelijke partij (Nobo) heeft toezicht uitgevoerd op de productie.

Container

Een hulpmiddel:

  • bij het vervoer (laadkist of dergelijke constructie);
  • van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik;
  • speciaal gebouwd om het vervoer van goederen, zonder overlading van de inhoud, door een of meer vervoerswijzen te vergemakkelijken;
  • voorzien van inrichtingen die de behandeling en de vastzetting vergemakkelijken, met name bij het overladen van het ene vervoermiddel op het andere;
  • dat zodanig ontworpen is, dat het vullen en legen wordt vergemakkelijkt;
  • dat een inwendige inhoud bezit van minimaal 1 m³, met uitzondering van containers voor het vervoer van radioactieve stoffen.

IBC's vallen hier niet onder.

Containerstack

Een locatie op een terrein waar (tank)containers naast en op elkaar opgeslagen worden.

Cryohouder (ADR)

Een verplaatsbare drukhouder met warmte-isolerende bescherming voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen met een inhoud van maximaal 1.000 l.

Degene die de activiteit verricht

Uit het Bal

Direct werkende regels

Direct werkende regels (ofwel rechtstreeks werkende regels) zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Het gaat dan vaak om doel- en middelvoorschriften voor die activiteit. Maar ook regels over de specifieke zorgplicht, informatie-, meld- en vergunningplicht zijn rechtstreeks werkende regels.

Doelvoorschrift

Een doelvoorschrift is een voorschrift met een norm. Bij het uitvoeren van een activiteit bepaalt uzelf met welke techniek of maatregel u die uitvoert. Als u maar aan die norm voldoet.

Naast doelvoorschriften bestaan middelvoorschriften.

Domino-effect

Een effect waarbij het falen van een gevarenbron leidt tot het falen van een andere gevarenbron en waarbij de (directe) gevolgen van het falen van de eerste gevarenbron kleiner zijn dan de gevolgen van het falen van het vervolgongeval.

Drukhouder (ADR)

Een verzamelterm die flessen, grote cilinders, drukvaten, gesloten cryohouders en flessenbatterijen omvat.

Drukvat (ADR)

Een gelaste, verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van meer dan 150 l en niet meer dan 1 000 l (bijv. cilindervormige houders met rolbanden en bolvormige houders op sleden).

Emissie

Directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem.

EN

Europese norm

Een Europese norm is geldig voor alle Europese lidstaten. Voor de Nederlandse markt dragen Europese normen de codering NEN-EN. In Duitsland is dat DIN-EN. Er zijn drie organisaties die Europese normen vaststellen:

  • Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) gaat over alle sectoren behalve elektrotechnologie en telecommunicatie.
  • Het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) gaat over elektrotechniek.
  • Het Europees Normalisatie-instituut voor de Telecommunicatie (ETSI) gaat over telecommunicatie.
EQ

Excepted quantities

Vrijgestelde hoeveelheden (zie voor een uitgebreide definitie hoofdstuk 3.5 van het ADR).

Eural

Europese afvalstoffenlijst

Explosieve atmosfeer

Mengsel van lucht en brandbare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, onder atmosferische omstandigheden waarin de verbranding zich na ontsteking uitbreidt tot het gehele niet-verbrande mengsel.

Gas (ADR)

Een stof die bij 50 °C een dampdruk bezit die hoger is dan 300 kPa (3 bar), of bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is.

Gaspatroon (ADR)

Zie Houder, klein, met gas.

Gebouw (Bbl)

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Gebruiker (volgens Wbda 2016)

Degene die de installatie gebruikt

Dit kan ook de exploitant of de beheerder zijn.

Gelijkwaardige maatregel

In algemene regels staan vaak verplichte maatregelen voor activiteiten. Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een verplichte maatregel.

Een gelijkwaardige maatregel bereikt ten minste hetzelfde resultaat als de verplichte maatregel.

Gelimiteerde hoeveelheid (LQ)

Gevaarlijke goederen in kleine hoeveelheden verpakt in verpakkingen die volgens hoofdstuk 3.4 van het ADR worden gebruikt.

Gesloten container (ADR)

Container die aan alle zijden is gesloten.

Gevaarlijke afvalstof

Afvalstof die als gevaarlijk is aangewezen op grond van de Eural-regelgeving.

Gevaarlijke stof (ADR)

Stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-code.

Gevaarlijke stof (CLP)

Stof die volgens EG-verordening op indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk wordt ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse.

Gevarenzone-indeling

Indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een explosieve atmosfeer, volgens het Arbobesluit.

Gevel

Een gevel in het omgevingsplan geeft de ligging weer van de buitenzijde van een toegelaten gebouw.

Gewasbeschermingsmiddel

Gewasbeschermingsmiddelen zijn bestrijdingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt. Bijvoorbeeld bij het bestrijden van schimmels, insecten en onkruiden.

GHS

Globally harmonised system of classification and labelling of chemicals

GMP

Good Manufacturing Practices

Good housekeeping

Gedragsmaatregelen die leiden tot minder vervuiling van het milieu.

Grenswaarde

Maximaal toegestane concentratie

Handhaving

Het er door communicatie en toezicht voor zorgen en zo nodig met de toepassing van bestuurlijke, strafrechtelijke en/of privaatrechtelijke middelen bereiken dat de (milieu)regelgeving wordt nageleefd.

HAZOP

Hazard and operability

De HAZOP-methode is een standaardmethode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen en het identificeren van gevaren en ongewenste situaties.

Hogedrempelinrichting

Seveso-inrichting waar een gevaarlijke stof in een grotere of gelijke hoeveelheid aanwezig is dan/als de genoemde waardes in de Seveso-richtlijn 2012/18/EU, zie Bal.

Hulpverleningsdiensten

Politie, ambulance, brandweer en andere organisaties van de overheid die hulp verlenen

IATA

International Air Transport Association

IBC

Intermediate Bulk Container

Een stijve of flexibele verpakking die in paragraaf 6.5 van het ADR is genoemd.

Opmerking: Tankcontainers en transporttanks met een volume van ten hoogste 3.000 l worden in PGS 15 beschouwd als IBC’s.

IEC

International Electrotechnical Commission

Internationale commissie voor het ontwikkelen en publiceren van normen voor elektrische componenten en apparatuur.

IMDG-code

International MaritimeD angerous Goods code

Internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee.

In afwezigheid van personeel

Uit het Bal

Incident

Negatieve, onverwachte en onvoorziene gebeurtenis waarbij afhankelijk van het type en de ernst ervan het noodzakelijk kan zijn om melding te maken van de gebeurtenis en/of hulp(diensten) in te roepen.

Instructie

Een instructie is een eenmalige opdracht van een hoger bestuursorgaan aan een lager bestuursorgaan.

Met een instructie wordt aangegeven hoe taken of bevoegdheden moeten worden uitgevoerd en binnen welke termijn. In artikel 2.33 en artikel 2.34 van de Omgevingswet staan de bevoegdheden om instructies te geven.

Instructieregel

De instructieregel is een bindende regel voor bestuursorganen over: de uitvoering van bepaalde taken, of de inhoud of motivering van bepaalde besluiten (bijvoorbeeld programma's, omgevingsplannen, waterschapsverordeningen, omgevingsverordeningen, maatwerkvoorschriften, projectbesluiten)

Intern noodplan

Noodplan dat maatregelen beschrijft om bij incidenten en calamiteiten passend te reageren met als doel ongewenste gebeurtenissen en schadelijke gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken.

Het gaat om organisatorische en technische maatregelen binnen het bedrijf.

Interne veiligheidsafstand

Een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerk, opslag en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken.

Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbobesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn.

IPO

Inter provinciaal overleg

ISO

International Organization for Standardization

ISO stelt normen vast. Het is een samenwerkingsverband van nationale normalisatieorganisaties in een groot aantal landen.

Koopmansgoederen

Handelsgoederen opgeslagen als stukgoed (geen bulkopslag), met uitzondering van gevaarlijke stoffen, CMR-/CLP-stoffen, bestrijdingsmiddelen en afvalstoffen.

Leefomgeving

Er bestaat geen duidelijke begrenzing van de leefomgeving. De Omgevingswet noemt fysieke leefomgeving (artikel 1.2, lid 1). Deze bestaat in ieder geval uit:

  • bouwwerken;
  • infrastructuur;
  • watersystemen;
  • water;
  • bodem;
  • lucht;
  • landschappen;
  • natuur
  • cultureel erfgoed;
  • werelderfgoed.
LQ

Limited Quantity

Gelimiteerde hoeveelheid (zie voor een uitgebreide definitie hoofdstuk 3.5 van het ADR).

Middelvoorschrift

Een middelvoorschrift is een voorschrift waarin een specifieke techniek of maatregel is aangewezen.

Degene die de activiteit uitvoert, moet deze techniek of maatregel toepassen. Naast middelvoorschriften bestaan doelvoorschriften.

Milieubelastende activiteit (MBA)

In de Omgevingswet omschreven activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben

Het Besluit activiteiten leefomgeving wijst milieubelastende activiteiten aan. De activiteiten met gevaarlijke stoffen uit deze PGS-richtlijn zijn aangewezen als milieubelastende activiteit.

Nederlandse conformiteits-beoordelings-instantie (NL-CBI)

Een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen instelling, die (her)keuringswerkzaamheden en/of beoordelingen mag uitvoeren in het kader van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016.

NEN

Nederlandse norm

NEN staat ook voor Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie instituut. Dat instituut geeft NEN-normen uit.

NEN-EN

Europese norm (EN) die door NEN is aanvaard en uitgegeven.

NEN-EN-IEC

Door IEC vastgestelde internationele norm

De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven.

NEN-EN-ISO

Door ISO vastgestelde internationele norm

De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven.

NEN-ISO

Door ISO vastgestelde internationale norm

De norm is door NEN aanvaard en uitgegeven.

NOBO

Notified body

Een keuringsinstituut of testinstituut dat door de overheid is aangewezen.

Het instituut test producten en kijkt of deze aan de daarvoor geldende richtlijnen voldoen.

Noodplan

Overzicht van de door een bedrijfsorganisatie genomen maatregelen en voorzieningen om effecten van calamiteiten te minimaliseren en te bestrijden.

Noodstopvoorziening

Voorziening die een apparaat, voertuig of installatie uitschakelt of stilzet of in een veilige toestand brengt.

Deze is bedoeld om bij een incident of calamiteit verdere escalatie te voorkomen.

NPR

Nederlandse Praktijkrichtlijn

NEN geeft NPR-publicaties uit. Een NPR is een informatieve, praktische uitwerking van de bepalingen in een norm. Bijvoorbeeld toelichtingen op normen, constructieve mogelijkheden, werkmethoden en fabricagegegevens.

NTA

Nederlandse technische afspraak

NEN geeft NTA-publicaties uit. Een NTA is een openbare afspraak tussen twee of meer belanghebbende partijen. Er is (meestal) geen openbare commentaarronde en het is niet nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat. Een NTA kan snel tot stand komen.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Daarnaast regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming. Het regelt ook een aantal opzichzelfstaande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.

Het Omgevingsbesluit is voor alle doelgroepen relevant, dus voor zowel burgers en bedrijven, als voor overheden.

Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied. Per gemeente is er 1 omgevingsplan.

Omgevingsregeling

De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. De regeling bouwt voort op de wet en de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s).

Het gaat om technische en administratieve regels voor het gebruik van de wet en de AMvB’s in de praktijk.

Omgevingsvergunning

Eén van de uitgangspunten van de Omgevingswet is om zoveel mogelijk activiteiten te regelen met algemene regels. In sommige gevallen moet een initiatiefnemer (burger, bedrijf, overheid) een melding doen voordat de activiteit mag worden uitgevoerd.

Daarnaast is een beperkt aantal activiteiten is vergunningplichtig. In die gevallen moet de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aanvragen.

Onbrandbaar

Onbrandbaar bouwmateriaal of onbrandbare stoffen, materialen of producten

Het gaat bij onbrandbare bouwmaterialen om onbrandbaarheid volgens NEN 6064 .

Opslagtank

Uit het Bal

Opvangbak

Opvangvoorziening

PED

Pressure equipment directive

Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur.

De PED-richtlijn beschrijft essentiële veiligheidseisen’ voor drukapparatuur. Het gaat om algemene veiligheid en bescherming tegen zowel persoonlijk letsel als materiële schade.

Onder de PED-richtlijn vallen alle producten en installaties met een druk die hoger is dan 50 kPa. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Wbda 2016.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat 1 persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof.

PRD

Praktijkregels voor drukapparatuur

In deze praktijkregels staat uitleg over alle regels uit het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. De technische commissie van Drukapparatuur van NEN stelt deze praktijkregels op.

De PRD's zijn te verkrijgen via de website van deSdu.

Programma

Het programma is een veelzijdig instrument. In een programma geven overheden uitwerking aan het te voeren beleid. Of nemen ze maatregelen op om te voldoen aan een omgevingswaarde. Ook kunnen ze maatregelen opnemen om te voldoen aan andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving.

Het is (multi)sectoraal of gebiedsgericht te gebruiken en kan samen met andere bestuursorganen worden vastgesteld.

Project

In onderdeel A van de bijlage van de Omgevingswet staat het begrip 'project'. Daarmee bedoelt de wetgever alle activiteiten die in de leefomgeving plaatsvinden, zoals het bouwen van bouwwerken, installaties of andere werken

Een project kan een initiatief zijn van burgers, van bedrijven of overheden. Ook een samenwerkingsverband van deze partijen kan projecten uitvoeren.

QRA

Quantitative risk assessment/analysis

QRA is een rekenmethode om de externe risico’s van het gebruiken, vervoeren en opslaan van gevaarlijke stoffen inzichtelijk te maken. Voor het bepalen van de risico’s voor de externe veiligheid worden in een QRA zowel de kansen op als de effecten van incidenten met gevaarlijke stoffen in de berekening opgenomen.

REACH

Registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen

Reach is een Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen. Het beschrijft waar bedrijven en overheden zich aan moeten houden. Deze verordening geldt voor alle landen van de Europese Unie.

RID

Regulations concerning the international Carriage of dangerous Goods by Rail

Het is het Europese verdrag over het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

SAFETI-NL

Programma voor QRA-berekeningen

Het rekenprogramma SAFETI-NL berekent de risico’s voor de veiligheid van de leefomgeving van bedrijven en transportleidingen met gevaarlijke stoffen. Meer informatie over SAFETI staat op de website van het RIVM.

SDS

Safety data sheet

Seveso-inrichting

Een of meer Seveso-installaties op een locatie die volledig wordt beheerd door diegene die de Seveso-inrichting exploiteert, met inbegrip van de gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten, zie Bal.

Seveso-installatie

Technische eenheid waarin een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, lid 10, van de Seveso-richtlijn wordt gemaakt, gebruikt, verwerkt of opgeslagen, met inbegrip van de uitrusting, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laadkades, aanlegsteigers, pieren, depots en andere constructies die nodig zijn voor de werking daarvan, zie Bal.

Seveso-richtlijn

Europese richtlijn die de risico's beperkt van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen.

Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197).

SWIFT

Structured what if technique

Methode voor het uitvoeren van een risicoanalyse.

SZW

Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Technische ruimte

De definitie van technische ruimte in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is: een ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van het bouwwerk. Bijvoorbeeld een meterkast, een liftmachineruimte of een stookruimte.

Ten hoogste

Uit het Bal

Ten minste

Uit het Bal

VBB-systeem

Vastopgestelde brandbeheersings- en brandblusinstallatie

Verpakte opslag

Opslag in een verpakkingseenheid, bijvoorbeeld een blik, een doos of een vat.

Vervoerseenheid

Een belaadbare eenheid voor het vervoer van goederen en producten, binnen het goederenvervoer.

Vanuit een verlader gezien is een vervoerseenheid een laadruimte van een voertuig of wagon. In een vervoerseenheid kunnen zich meerdere transporteenheden (zoals een pallet) bevinden.

VG

Verpakkingsgroep (zoals bedoeld in het ADR)

VIB

Veiligheids informatie blad

Een veiligheidsinformatieblad is een gestructureerd document met informatie over de risico's van een gevaarlijke stof of preparaat en aanbevelingen voor het veilig gebruik ervan. Het bevat alle eigenschappen van het product: van de gevaren en de chemische samenstelling tot informatie over beschermingsmiddelen, veilig gebruik, transport en afvoer.

Viscositeitsregel (ADR)

De viscositeitsregel in het ADR, onder 2.2.3.1.5. is als volgt: Niet giftige, niet bijtende en niet milieugevaarlijke oplossingen en homogene mengsels met een vlampunt van 23 °C en hoger (viskeuze stoffen, zoals verven en lakken, uitgezonderd stoffen die meer dan 20 % nitrocellulose bevatten) verpakt in houders met een inhoud van ten hoogste 450 l, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR, indien bij de beproeving van afscheiding van oplosmiddel (zie Handboek beproevingen en criteria, deel III, subsectie 32.5.1) de hoogte van de afgescheiden laag oplosmiddel kleiner is dan 3 % van de totale hoogte, en indien deze stoffen in de uitloopbeker volgens NENEN-ISO 2431 met een uitloopopening van 6 mm middellijn bij 23 °C een uitlooptijd bezitten van:

  • ten minste 60 s, of
  • ten minste 40 s en niet meer dan 60 % stoffen van ADR-klasse 3 bevatten.
Vlampunt

Temperatuur van de vloeistof waarbij nog juist boven de vloeistof met lucht een brandbaar mengsel kan worden gevormd.

Toelichting: Het vlampunt tot 55 ºC wordt bepaald volgens de methode van Abel-Pensky, omschreven in NEN-EN-ISO 13736.

Het vlampunt boven 55 ºC wordt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens, omschreven in NEN-EN-ISO 2719.

Vluchtroute

Met een vluchtroute bedoelt het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl): een route die begint in een ruimte voor personen, alleen voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats. Daarbij mag geen lift gebruikt worden. Een vluchtroute kan ook niet via een raam lopen.

Er zijn verschillende vluchtroutes:

  • Beschermde vluchtroute (nieuwbouw): buiten een subbrandcompartiment gelegen gedeelte van een vluchtroute die alleen voert door een verkeersruimte
  • Beschermde route (bestaande bouw): buiten het subbrandcompartiment waar de vluchtroute begint gelegen gedeelte van een vluchtroute
  • Extra beschermde vluchtroute (bestaande bouw en nieuwbouw): buiten een brandcompartiment gelegen gedeelte van een beschermde vluchtroute
  • Veiligheidsroute (bestaande bouw): gedeelte van een extra beschermde vluchtroute dat voert door een niet-besloten ruimte en aansluitend daarop door een ruimte die in de vluchtrichting alleen kan worden bereikt vanuit een niet-besloten ruimte
  • Veiligheidsvluchtroute (nieuwbouw): gedeelte van een extra beschermde vluchtroute dat voert door een niet-besloten ruimte en aansluitend daarop door een ruimte die alleen kan worden bereikt vanuit niet-besloten ruimten
VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VNO-NCW

Een organisatie van werkgevers. VNO-NCW is ontstaan uit een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW)

Voertuig

Een mechanische constructie die personen of goederen over land vervoert.

Dat zijn bijvoorbeeld auto's en vrachtauto's. Schepen en vliegtuigen zijn geen voertuig.

Voldoet aan

Overeenkomstig

VTH

Vergunningverlening, toezicht en handhaving

Vuurgevaarlijke werkzaamheden

Werkzaamheden waarbij hitte dan wel vuur vrijkomt

Bijvoorbeeld: slijpen, lassen, boren, vlamsolderen, snijbranden, verf afbranden, föhnen, dakdekken.

Vvl

Verklaring van ingebruikneming

Warmtestraling

Electromagnetische straling die een object uitzendt als gevolgd van de temperatuur van het object

Waterschap

Een waterschap zorgt voor het waterbeheer in een bepaald gebied.

In totaal zijn er 21 waterschappen in Nederland. De taken van een waterschap zijn:

  • waterstand regelen met bijvoorbeeld gemalen en sluizen
  • afvalwater zuiveren
  • dijken beheren natuurbeheer in en aan het water
  • kwaliteit zwemwater controleren
Wbda 2016

Warenwet besluit drukapparatuur 2016

Wbdbo

Weerstand tegen branddoorslag enbrandoverslag

Wbdbo gaat over een gebouw of scheidingsconstructie. Wbdbo is een eis voor de hoeveelheid tijd waarin het gebouw of de scheidingsconstructie weerstand kan bieden tegen het doorslaan of overslaan van een brand. Dit kan gaan om van binnen naar buiten, en om van buiten naar binnen. De brandwerendheid van scheidingsconstructies bepaalt de weerstand tegen branddoorslag. Wbdbo kan worden bereikt met brandwerende constructies of met afstanden, of met een combinatie daarvan. Bij brandoverslag moet een berekening volgens NEN 6068 worden uitgevoerd.

Wbo

Weerstand tegen brandoverslag

het Wbo-deel van de Wbdbo.

Werkvoorraad

De voorraad verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen die ten behoeve van de bedrijfsvoering/productie in een productieruimte, werkruimte of per procesinstallatie of afvulinstallatie is opgesteld.

Wvr

Wet veiligheidsregio's

Zorgplicht

De zorgplicht in de Omgevingswet geldt voor overheden, bedrijven en burgers. De wet kent een algemene zorgplicht, een algemeen verbod en een specifieke zorgplicht.

De algemene zorgplicht houdt in dat zowel overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Het algemeen verbod houdt in dat het verboden is een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Een specifieke zorgplicht is toegespitst op specifieke activiteiten voor concreet genoemde belangen. Zoals het regelmatig legen van een lekbak.

Normenlijst

ANSI/ISA-92.00.04:2014

Performance Requirements for Open Path Toxic Gas Detectors

NEN 1078:2018

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar – Prestatie-eisen – Nieuwbouw

NEN 1414-1:2019

Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op tekeningen en plattegronden - Deel 1: Ontruimingsplattegronden en bereikbaarheidskaarten

NEN 2535:2017

Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen

NEN 2678:1988

Losse kasten voor de opslag van brandbare vloeistoffen – Algemene eisen en beproevingsmethode ten aanzien van het brandgedrag

NEN 3011:2021

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte

NEN 5056:2011

Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen – Verstelbare palletstellingsystemen – Technische grondslagen voor het ontwerp – Afwijkingen van en aanvullingen op NEN-EN 15512:2009

NEN 6060:2015

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten

NEN 6063:2019

Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken

NEN 6064:1991

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen

NEN 6068:2020

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

NEN 6069:2022

Bepaling en classificatie van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

NEN 6079:2016

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten - Risicobenadering

NEN 6090:2017

Bepaling van de vuurbelasting

NEN-EN 1089-3:2011

Transportable gas cylinders - Gas cylinder identification (excluding LPG) - Part 3: Colour coding

NEN-EN 13501-1:2019

Fire classification of construction products and building elements - Part 1: Classification using data from reaction to fire tests

NEN-EN 14339:2005

Underground fire hydrants

NEN-EN 14384:2005

Pillar fire hydrants

NEN-EN 14470-1:2023

Fire safety storage cabinets - Part 1: Safety storage cabinets for flammable liquids

NEN-EN 14470-2:2006

Fire safety storage cabinets - Part 2: Safety cabinets for pressurised gas cylinders

NEN-EN 15154:reeks

Emergency safety showers

NEN-EN 15512+A1:2022

Steel static storage systems - Adjustable pallet racking systems - Principles for structural design

NEN-EN 15620:2021

Steel static storage systems - Tolerances, deformations and clearances

NEN-EN 1838:1999

Lighting applications - Emergency lighting

NEN-EN 1968:2002

Transportable gas cylinders - Periodic inspection and testing of seamless steel gas cylinders

NEN-EN 1992-1-2:2005

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1993-1-2:2005

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1994-1-2:2005

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staalbetonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1994-2:2006

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staalbetonconstructies – Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen

NEN-EN 1995-1-2:2005

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-2: Algemeen – Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1996-1-2:2005

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1999-1-2:2007

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN-IEC 60079-29-1:2017

Explosive atmospheres - Part 29-1: Gas detectors - Performance requirements of detectors for flammable gases

NEN-EN-IEC 60079-29-4:2010

Explosive atmospheres - Part 29-4: Gas detectors - Performance requirements of open path detectors for flammable gases

NEN-EN-ISO 13769:2018

Gas cylinders - Stamp marking

NEN-EN-ISO 2431:2019

Paints and varnishes - Determination of flow time by use of flow cups

NEN-EN-ISO 7010:2020

Graphical symbols - Safety colours and safety signs - Registered safety signs

NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012

Conformity assessment - General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection

NFPA 15:2022

Standard for Water Spray Fixed Systems for Fire Protection

NFPA 25:2023

Standard for the Inspection, Testing, and Maintenance of Water-Based Fire Protection Systems

NPR 7910-1:2020

Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 1: Gasexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-1:2015

NPR 7910-2:2020

Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 2: Stofexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-2:2015

NEN-EN-ISO 20560:2020

Veiligheidsinformatie voor de inhoud van pijpleidingen en tanks - Deel 1: Pijpleidingen