15Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Richtlijn voor de opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

PGS 15:2025 versie 0.2 (december 2024)

Let op: dit is een ongecontroleerde versie. De PGS-beheerorganisatie is niet verantwoordelijk voor volledigheid en juistheid van deze versie. De versie die beschikbaar is op de website publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl is de enige geautoriseerde versie.

15Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Richtlijn voor de opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Definitief concept

Een PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn is een document over de veilige opslag en bijbehorende activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid van werknemers, de veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS-richtlijn genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.

Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.

PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis

In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario's. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.

De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:

  • de wettelijke kaders;
  • de risicobenadering met de scenario's;
  • de doelen;
  • maatregelen om aan de doelen te voldoen
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:

  • Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
  • Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • Brand- en rampenbestrijding (Rampenbestrijding).

Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:

Omgevingsveiligheid:

Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving

Arbeidsveiligheid:

Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen

Brand- en rampenbestrijding:

Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding

Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn

Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. In Bijlage J staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.

Het PGS-team is onderdeel van de PGS-beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het PGS-programmabureau en de PGS-Adviesraad. De Stuurgroep stuurt de PGS-Beheerorganisatie aan. In de stuurgroep zijn vertegenwoordigd: IPO, VNG, Brandweer Nederland, Nederlandse Arbeidsinspectie, VNO-NCW en MKB-Nederland.

De Nederlandse Arbeidsinspectie maakt onderdeel uit van de Stuurgroep, maar heeft in verband met hun rol in de uitvoeringspraktijk, bij de totstandkoming in het PGS-team en bij vaststelling van de PGS-richtlijnen in de Stuurgroep een consulterende rol. Zij nemen op die punten geen deel aan de bijbehorende besluitvorming.

Het Bestuurlijk Omgevingsberaad vergunningverlening, toezicht en handhaving (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS-beheerorganisatie.

Status van PGS-richtlijnen

De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:

  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
  • Omdat de PGS-richtlijnen de stand der wetenschap en professionele dienstverlening beschrijven, vormen zij voor de Nederlandse Arbeidsinspectie een goed uitgangspunt voor toezicht en handhaving.
  • De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
  • De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn is door de PGS-stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 5 december 2024.

Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: [datum]

De voorzitter van de PGS-stuurgroep,

P. Heij

Leeswijzer

Indeling PGS-richtlijn

De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn wordt voldaan aan de in deze PGS-richtlijn opgenomen doelen.

Voor deze PGS-richtlijn is de stof, de opgeslagen hoeveelheid en het type opslag bepalend welke scenario's, doelen en maatregelen van toepassing zijn, zie Afbeelding 1, en welk veiligheidsniveau vereist is, zie Tabel 6. Middels het instellen van het filter voor deze aspecten worden alleen de maatregelen getoond die voor een specifieke opslagsituatie van toepassing zijn.

Inleidende onderwerpen

De eerste vier hoofdstukken bevatten informatie over de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.

  • Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
  • Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
  • Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over de opslag van gevaarlijke stoffen.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
  • Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's. Bij elk scenario is aangegeven met welke doelen het scenario voorkomen of beperkt kan worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
Doelen en maatregelen

Hoofdstukken 5 t.m. 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog- en middelhoog risico-scenario’s te voorkomen en beperken.

  • Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel en voor welke scenario's ze bedoeld zijn.
  • Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft. In Paragraaf 7.1staat de leeswijzer voor de maatregelen.
Informatie bij implementatie

De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de normatieve hoofdstukken thuishoren, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn.

Dit informatieve deel van deze richtlijn bevat aanvullende informatie over:

  • Hoofdstuk 8 bevat informatie over gelijkwaardige maatregelen.
Bijlagen, begrippen en normen

Deze PGS-richtlijn bevat bijlagen een begrippenlijst en een normenlijst. De teksten in de hoofdstukken kunnen hiernaar verwijzen. De begrippenlijst en de normenlijst zijn normatief. Een bijlage is informatief of normatief. Als een hoofdstuk normatief is, staat dat aangegeven.

De volgende bijlagen zijn normatief:

  • Bijlage I: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen

In deze PGS-richtlijn worden wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage A. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of te verkrijgen zijn.

1Inleiding

1.1Doel van de richtlijn

Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van de scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens de maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.

1.2Toepassingsbereik van de richtlijn

PGS 15 is van toepassing op de opslag en de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen van diverse ADR-klassen, CMR-/CLP-stoffen, afvalstoffen, gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Daarnaast is deze PGS-richtlijn van toepassing op (tank)containers volgens paragraaf 6.8 van het ADR.

Voor een aantal ADR-klassen is deze PGS-richtlijn niet van toepassing, omdat de eisen hiervoor in andere wet- en regelgeving staan. Daarnaast is deze PGS-richtlijn niet van toepassing voor ruimtes voor verkoop aan particulieren als bedoeld in artikel 4.1013 van het Bal. In Tabel 1 is de werkingssfeer van deze PGS-richtlijn verduidelijkt.

Tabel 1Toepassingsgebied PGS 15

Bekijk deze tabel in een popup venster

Omschrijving stof of ADR-klasse

Wel in toepassingsgebied PGS 15

Niet in toepassingsgebied PGS 15

1

-

Alle stoffen

2

Alle drukhouders, m.u.v. hiernaast genoemde drukhouders

  • Gesloten cryohouders (zie PGS 9)
  • Gasflessen met blusgassen voor direct gebruik
  • Ademluchtflessen voor operatorpersoneel en brandweerpersoneel in kleedruimtes, controlekamers en afvulruimtes

3

Alle stoffen, m.u.v. hiernaast genoemde stoffen

  • Alcoholhoudende dranken in consumentenverpakkingen a
  • Gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger
  • Niet-giftige, niet-bijtende en niet- milieugevaarlijke viskeuze oplossingen en homogene mengsels met een vlampunt van 23 °C en hoger, die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR (ADR 2.2.3.1.5.1) (zie begrippen in begrippenlijst viscositeitsregel ADR)

4.1

Alle stoffen

-

4.2

Alle stoffen

-

4.3

Alle stoffen

-

5.1

Alle stoffen m.u.v. vaste minerale anorganische meststoffen

Vaste minerale anorganische meststoffen (PGS 7)

5.2

LQ-verpakkingen tot maximaal 1 000 kg

Overige stoffen ADR-klasse 5.2 (PGS 8)

6.1

Alle stoffen

-

6.2

Alle stoffen

-

7

-

Alle stoffen

8

Alle stoffen m.u.v. vaste minerale anorganische meststoffen

Vaste minerale anorganische meststoffen (PGS 7)

9

Classificatiecode M6 en M7 (UN- 3082 en UN-3077)

  • Overige stoffen van de ADR-klasse 9
  • Vaste minerale anorganische meststoffen (UN-nummer 2071; PGS 7)
  • Lithiumhoudende energiedragers (PGS 37-2)

CMR-stoffen

Alle stoffen m.u.v. de hiernaast genoemde categorie stoffen

Metalen in vaste vorm, m.u.v. poedervormige metalen (bijv. cadmium, molybdeen, nikkel)

Afvalstoffen

Met dezelfde chemische of fysische eigenschappen als bovengenoemde gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen

Overige afvalstoffen

Gewasbeschermingsmiddelen en biociden

≥ 400 kg indien deze vallen onder één van bovengenoemde criteria

< 400 kg (vallen onder de zorgplichtbepaling, artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

In het Bal aangewezen CLP-stoffen die geen ADR-klasse hebben of een CMR-aanduiding

Stoffen die ingedeeld zijn in de gevarenklasse acute toxiciteit categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening

-

a De opslag van alcoholische dranken in andere verpakkingen dan consumentenverpakkingen, valt wel binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, tenzij de bijzondere bepaling 144 van het ADR op deze stoffen van toepassing is. De opslag van oplossingen van ethylalcohol van meer dan 24 vol.-% alcohol in verpakkingen anders dan consumentenverpakkingen valt dus wel onder deze PGS-richtlijn.

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit consequenties heeft voor de veiligheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem, maar de gevaarlijke stof kan ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen.

Deze richtlijn gaat ook niet in op de aanpak die nodig is om tot beheersing van de gevaren voor de gezondheid op de lange termijn te komen.

1.2.1Ondergrenzen

Vanuit de omgevingsveiligheid zijn in het Bal (art 3.27) ondergrenzen aangegeven. Daarnaast bepaalt artikel 4.1012 van het Bal, dat voor een aantal stoffen niet aan deze PGS-richtlijn voldaan hoeft te worden. Uitgangspunt hierbij is dat de gevaarlijke stoffen onder deze grenzen beperkt risico vormen voor de omgeving. Als voor één of meerdere stoffen de ondergrenzen in artikel 3.27 worden overschreden (mede gelet op artikel 4.1012 van het Bal), moeten alle verpakte gevaarlijke stoffen die genoemd zijn in Tabel 1 en die aanwezig zijn binnen de activiteit, worden opgeslagen volgens de maatregelen van deze PGS-richtlijn. Dit betreft ook de stoffen die beneden de ondergrens blijven. Hetzij doordat deze maatregelen zijn opgenomen in een omgevingsvergunning, hetzij omdat deze (bij een niet-vergunningplichtige mba) direct werkend zijn.

Ondergrenzen in deze PGS-richtlijn

De ondergrenzen in deze PGS-richtlijn (Tabel 2) zijn veelal lager dan de grenzen in het Bal, ook al kent deze PGS-richtlijn een versoepeling voor stoffen in LQ/EQ verpakkingen die in het Bal niet wordt genoemd. De ondergrenzen in deze PGS-richtlijn komen overeen met de ondergrenzen in eerdere versies van deze PGS-richtlijn. De impact van stoffen in hoeveelheden beneden de ondergrenzen van deze PGS-richtlijn wordt, bij normaal gebruik (volgens de productvoorschriften), te beperkt geacht om daar in deze richtlijn maatregelen voor op te nemen. Dat staat uiteraard los van andere wettelijke verplichtingen (buiten deze richtlijn) zoals bodembescherming.

De reden van deze lagere ondergrenzen is gelegen in de arbeidsveiligheid en de brand/rampenbestrijding,

Arbeidsveiligheid

Vanuit de arbeidsveiligheid zal met een RI&E aangetoond moeten worden hoe werknemers worden beschermd tegen de gevaren van opgeslagen stoffen, welke maatregelen uit deze PGS zijn overgenomen, en hoe met stoffen boven de ondergrens wordt omgegaan.

De risico’s van gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen (boven deze grenzen) zijn voor arbeidsveiligheid anders dan voor omgevingsveiligheid, brandbestrijding of rampenbestrijding. Een acuut giftige stof kan bijvoorbeeld onbrandbaar en weinig reactief met andere stoffen zijn. Omgekeerd kan een niet-giftige stof erg brandbaar zijn. Bij het eerste zal het Arbo-aspect zwaar kunnen wegen, bij het tweede kan het aspect van de brandbestrijding juist van meer belang kunnen zijn.

Brand/rampenbestrijding

Voor de veiligheid van de hulpverleners en de (on)mogelijkheden van de bestrijdbaarheid van een incident is het (in een aantal situaties) van belang dat ook bij kleinere hoeveelheden dan genoemd in het Bal, maatregelen worden getroffen.

Tabel 2Ondergrenzen

Bekijk deze tabel in een popup venster

Gevaar volgens de ADR-klasse zonder bijkomend gevaar a

Verpakkingsgroep

Ondergrens

Alle ADR-klassen

I

1 kg

CMR-stoffen

n.v.t.

25 kg

Gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening

n.v.t.

1 kg

2 (UN 1950 Spuitbussen, UN 2037 Houders: klein, met gas (gaspatronen), zonder aftapinrichting, niet hervulbaar, UN 3500 t/m UN 3505 cannister)

n.v.t.

50 kg

2.1 brandbare gassen in gasflessen

n.v.t.

125 l

2.3 giftige of bijtende gassen

n.v.t.

25 l

2 overige gassen

n.v.t.

125 l

3

II

25 kg

3

III

50 kg

4.1, 4.2, 4.3

II en III

50 kg

5.1

II en III

50 kg

5.2 LQ-verpakkingen die stoffen bevatten met UN 3103 t/m UN 3110 (type C t/m F zonder temperatuurbeheersing)

n.v.t.

30 kg

6.1

II en III

50 kg

6.2 Categorie I1 en I2

0 kg

6.2 Overig

50 kg

8

II en III

250 kg

9

Alle

250 kg

a Voor stoffen met een bijkomend gevaar moet ook het bijkomend gevaar worden beoordeeld. Voor de desbetreffende stof geldt de laagste grenswaarde.

Deze PGS-richtlijn is altijd van toepassing bij de opslag van in totaal meer dan 1.000 kg verpakte gevaarlijke stoffen uit de genoemde stofklassen tenzij artikel 4.1012 van het Bal van toepassing is.

Gelimiteerde hoeveelheden (LQ) of vrijgestelde hoeveelheden (EQ)

Voor verpakkingen die vallen onder de gelimiteerde hoeveelheden (LQ, zie paragraaf 3.4 van het ADR) of vrijgestelde hoeveelheden (EQ, zie paragraaf 3.5 van het ADR), geldt een aanvullende vrijstelling tot de dubbele hoeveelheid van de in Tabel 2 genoemde ondergrenzen. Deze aanvullende vrijstelling geldt alleen als de stoffen in de transportverpakking zijn opgeslagen. Deze vrijstelling geldt niet voor de ondergrens van 30 kg voor stoffen van ADR-klasse 5.2. Het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn heeft voor deze ADR-klasse namelijk uitsluitend betrekking op gelimiteerde hoeveelheden.

Let op: de versoepeling voor LQ en EQ is niet van toepassing voor de omgevingsveiligheid.

1.2.2Afbakening PGS 15 en PGS 8

Voor het opslaan van organische peroxiden, ADR-klasse 5.2, geldt PGS 8. PGS 8 biedt echter ruimte om een beperkte hoeveelheid organische peroxiden op te slaan volgens de uitgangspunten en maatregelen in deze PGS-richtlijn.

Organische peroxiden van type G vallen buiten het toepassingsbereik van PGS 8 . Ook zijn zij voor het ADR vrijgesteld van ADR-klasse 5.2 (zie 2.2.52 van het ADR). Als deze stoffen op basis van hun gevaareigenschappen niet in een andere klasse van het ADR worden ingedeeld, vallen zij volgens het ADR niet onder de noemer gevaarlijke stoffen. Omdat peroxiden van type G worden beschouwd als aanverwante stoffen, is opslag in een opslagvoorziening toegelaten. De maatregelen uit deze PGS-richtlijn zijn voor peroxiden van type G niet van toepassing, tenzij ze als aanverwante stoffen worden opgeslagen.

Opmerking: Wanneer meer dan 1.000 kg peroxiden van type G in een opslagvoorziening worden opgeslagen, geldt PGS 8 .

Het toelaten van organische peroxiden is alleen bedoeld voor opslag van kleinverpakkingen (zoals tubes met hardener of tweecomponentenlijm). Daarbij zijn enkele voorwaarden gesteld. Hieronder wordt gemotiveerd aangegeven in welke gevallen kan worden afgeweken van PGS 8.

Het beperkt toelaten kan worden gemotiveerd door de gevaren van organische peroxiden (Paragraaf 2.1.2.4) te reduceren. Dit wordt bereikt door:

  1. alleen thermisch stabiele peroxiden (geen organische peroxiden die onder gecontroleerde temperatuurcondities moeten worden opgeslagen) en opslag in aparte vakken of aparte opslagvoorzieningen toe te staan;
  2. een beperking van de verpakkingsgrootte. Hierdoor zal ten eerste de brandsnelheid worden geremd, waarbij de brandsnelheid afhankelijk is van het type peroxide en van de gebruikte verpakking. De in PGS 8 gehanteerde brandsnelheid is voor de maximaal toegestane verpakkingsgrootte, vaak 50 kg. De maximale verpakkingsgrootte voor LQ is 5 kg voor vaste stoffen en 125 ml voor vloeistoffen (afhankelijk van het UN-nummer). Ten tweede zal de ontledingssnelheid worden geremd. Een langzame ontledingsreactie zal geen of slechts een langzame drukopbouw veroorzaken.

1.2.3Afbakening PGS 15 en PGS 37-2

Lithiumhoudende energiedragers vallen onder ADR-klasse 9. De opslag hiervan valt niet onder deze PGS-richtlijn (zie Tabel 1). Voor de opslag van lithiumhoudende energiedragers geldt PGS 37-2.

1.3Relatie met wet- en regelgeving

Wettelijke basis

Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.

InHoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving.

Direct werkende wetten en regels

Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld hiervan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage B bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteiten uit deze PGS-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn bevat naast PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen (in oranje kaders) waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Het geeft voor bepaalde onderwerpen een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.

De maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen.

1.4Bestaande activiteiten

In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen aan deze maatregelen. Bijlage H geeft een overzicht van maatregelen die nieuw of gewijzigd zijn in vergelijking met de vorige versie van deze PGS-richtlijn. In Bijlage I staat voor bestaande activiteiten binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de gewijzigde of nieuwe maatregelen.

1.5Gebruik van normen

Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO), een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. De normdocumenten staan in [Bestemming ontbreekt].

Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste editie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben.

In de normenlijst staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze editie blijft gelden voor deze PGS-richtlijn, zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.

Uitzondering voor normen via andere wetten en regels

Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar een norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor deze normen geldt dat de editie die in die wetten en regels staat, bepalend is.

2Beschrijving opslag en tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

2.1Over opslag en tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

2.1.1Algemene informatie

De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen brengt gevaren met zich mee, die anders zijn dan de opslag van niet-gevaarlijke stoffen. Deze PGS-richtlijn richt zich op enkele van deze gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen (zie Paragraaf 1.2). De doelen en maatregelen in deze richtlijn zijn erop gericht om de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen zo veilig mogelijk te laten plaatsvinden.

2.1.2Gevaren van verpakte gevaarlijke stoffen

De gevaren van verpakte gevaarlijke stoffen kunnen, afhankelijk van de ADR-Klasse, zeer divers zijn.

De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats volgens het ADR. Het ADR kent dertien klassen van gevaarlijke stoffen. In Tabel 3 zijn deze klassen omschreven en voorzien van voorbeelden. Er zijn gevaarlijke stoffen die vallen onder meerdere ADR-klassen, zoals de combinatie van brandbaar en giftig.

Tabel 3ADR-klassen van gevaarlijke stoffen

ADR-klasse

Omschrijving

Voorbeelden

1

Ontplofbare stoffen en voorwerpen

Zwart buskruit, springstoffen, ontstekers, vuurwerk

2

Gassen

Propaan, zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

3

Brandbare vloeistoffen

Bepaalde oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen, aardolieproducten

4.1

Brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand

Wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders

4.2

Voor zelfontbranding vatbare stoffen

Fosfor (wit), di-ethylzink

4.3

Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen

Magnesiumpoeder, natrium, calciumcarbide

5.1

Oxiderende stoffen

Kaliumpermanganaat, natriumchloraat

5.2

Organische peroxiden

Dicumyl peroxide, dipropionyl peroxide

6.1

Giftige stoffen

Chloroform, arseen, kaliumcyanide

6.2

Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)

Bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, ziekenhuisafval

7

Radioactieve stoffen

Uranium-238, kobalt-60

8

Bijtende stoffen

Natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur

9

Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen

Milieugevaarlijke stoffen, polychloorfenolen, aquatoxische stoffen, genetisch gemodificeerde organismen

De gevaren van CMR-/CLP-stoffen kunnen anders zijn dan die van de ADR-stoffen. Hoewel de meeste CMR-/CLP-stoffen ook voor het ADR geclassificeerd zijn, zijn er ook CMR-/CLP-stoffen die niet ADR-geclassificeerd zijn.

Het werken met deze stoffen valt niet onder deze richtlijn. Voor de arbeidsveiligheid is het voorkomen dat CMR-/CLP-stoffen vrijkomen, in geval van een calamiteit, de primaire doelstelling om deze stoffen onder deze PGS-richtlijn te laten vallen. Vooral bescherming van hulpverleners en werknemers is dan van belang.

Niet alle stoffen, dan wel alle ADR-klassen, vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, zie hiervoor Tabel 1. Deze zijn wel ter volledigheid opgenomen in Tabel 3.

2.1.2.1CMR-stoffen

In alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen, zijn in aanvulling op de reguliere maatregelen bij het werken met of in aanwezigheid van gevaarlijke stoffen specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) (hoofdstuk 4, paragraaf 2). Hieronder vallen onder meer:

  • het vervangen van de stoffen wanneer mogelijk;
  • het zoveel mogelijk beperken van de blootstelling aan de stoffen (ook onder de grenswaarde);
  • het bijhouden van een lijst met werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan de kankerverwekkende of mutagene stoffen.

In de RI&E moet een beoordeling van de mate waarin werknemers worden blootgesteld aan deze stoffen zijn uitgewerkt. Deze regelgeving is van kracht voor alle hoeveelheden van kankerverwekkende en mutagene stoffen, dus ook onder de in deze PGS-richtlijn gestelde ondergrenzen voor de opslag. Voor reprotoxische stoffen geldt in aanvulling op de reguliere maatregelen uit artikel 4.2a van het Arbobesluit: het registreren van hoeveelheden, het vastleggen van het aantal werknemers en de wijze waarop met de stof wordt gewerkt.

De ondergrens voor de opslag van gevaarlijke stoffen die geclassificeerd zijn als CMR is opgehoogd naar 25 kg. In de praktijk is gebleken dat de oorspronkelijke grens van 1 kg juist kon zorgen voor meer handelingen met de stof. Overigens zijn CMR-stoffen volgens de CLP-etikettering goed herkenbaar door het ‘radiant man’ symbool in combinatie met de H-zinnen H340, H350 en/of H360. Een dergelijk symbool bestaat niet binnen het ADR. Dit kan problemen opleveren met de herkenbaarheid van CMR-stoffen wanneer CLP-etikettering (nog) niet verplicht is, zoals bij het tijdelijk opslaan van gevaarlijke stoffen voor transport. Er is geconstateerd dat een groot deel van de CMR-stoffen op basis van andere gevaareigenschappen ook een ADR-classificatie hebben. Op grond hiervan zullen deze stoffen alsnog in de opslag volgens deze PGS-richtlijn terechtkomen.

CMR-stoffen zonder ADR-classificatie

De eisen voor de tijdelijke opslag in Paragraaf 7.6.2 zijn niet van toepassing op CMR-stoffen zonder ADR-classificatie. Voor de tijdelijke opslag geldt dat deze stoffen over het algemeen een korte periode aanwezig zijn. Daarnaast is de herkenbaarheid van deze stoffen erg lastig. De vervoersinformatie bij de producten geeft geen duidelijkheid of het een CMR-stof is. Omdat verpakkingen niet worden geopend in de ruimte waar tijdelijke opslag plaatsvindt, kan tijdens normaal bedrijf geen blootstelling plaatsvinden. De CMR-stoffen mogen dus tijdelijk worden opgeslagen tussen de overige goederen. De risico’s voor werknemers worden via de verplichtingen in het Arbobesluit geminimaliseerd.

Voor de opslag in (tank)containers is het van belang dat bekend is waar deze stoffen aanwezig zijn en in welke (tank)containers. Ook hier is dat de herkenbaarheid van de CMR-stoffen erg lastig. Op de vervoersdocumenten staat niet aangegeven of een (tank)container CMR-stoffen bevat. Daarom zijn de maatregelen van toepassing op (tank)containers niet van toepassing op CMR-stoffen zonder ADR-classificatie, met uitzondering van het basisveiligheidsniveau. Mochten er enkel CMR-stoffen zonder ADR-classificatie in een (tank)container aanwezig zijn, dan is het niet nodig dat aan de eisen, zoals de aanwezigheid van blusleidingen, en de bereikbaarheid en wijze van stacking wordt voldaan. De CMR-stoffen in de (tank)containers zullen dus tussen de overige goederen kunnen worden opgeslagen. De risico’s voor werknemers worden via de verplichtingen in het Arbobesluit geminimaliseerd.

2.1.2.2ADR-klasse 2 - spuitbussen

Op grond van het ADR worden spuitbussen en gaspatronen als drukhouders ingedeeld in ADR-klasse 2.

Het ADR maakt onderscheid op grond van de aard van het drijfgas (inert, zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar) of de te vernevelen stof. Bij samengestelde verpakkingen met gelimiteerde hoeveelheden (LQ) staat op de omverpakking (doos of krimpfolie) van spuitbussen het LQ-label. Voor spuitbussen en gaspatronen bestaan er geen vrijgestelde hoeveelheden (EQ). Dit omdat spuitbussen en gaspatronen bij een brand, kunnen wegschieten (rocketeren), ongeacht of de inhoud bestaat uit een inerte of (licht) ontvlambare stof. Dit kan leiden tot domino-effecten.

De in deze PGS beschreven maatregelen zijn van toepassing op de volgende situaties:

  1. de opslag van spuitbussen en gaspatronen in de zin van het ADR in combinatie met andere gevaarlijke stoffen;
  2. de opslag van uitsluitend spuitbussen en gaspatronen.

Dit betekent dat wanneer spuitbussen of gaspatronen gezamenlijk met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, er geen onderscheid wordt gemaakt naar inhoud. Het uitgangspunt is dat elke spuitbus of gaspatroon, onafhankelijk van de inhoud, een risico vormt.

2.1.2.3ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3 - brandbare vaste stoffen

De gevaarlijke stoffen uit de ADR-klassen 4.1, 4.2 of 4.3 hebben specifieke fysische eigenschappen en gevaaraspecten. In het geval van brand zijn deze stoffen vaak niet met de gebruikelijke blusmiddelen, zoals water of schuim, te blussen. De maatregelen vereist op basis van het van toepassing zijnde veiligheidsniveau (zie Tabel 6 in Paragraaf 4.1), zijn voor deze stoffen niet toereikend, en daarom zijn hiervoor aanvullende maatregelen nodig. Tabel 4 geeft enkele voorbeeldstoffen uit ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3.

Tabel 4Overzicht ADR-klassen 4.1, 4.2, 4.3 met enkele voorbeeldstoffen

Klasse

Verpakkingsgroep

Voorbeeld

4.1

I

  • UN 1310 ammoniumpikraat bevochtigd
  • UN 1320 dinitrofenol > 15 % water
  • UN 1356 trinitrotolueen > 30 % water
  • UN 3317 2-amino-4,6-dinitrofenol > 20 % water

II

  • UN 1309 aluminium poeder (gecoat)
  • UN 1333 cerium
  • UN 2989 loodfosfiet (indien los gestort dan VG III)

III

  • UN 1350 zwavel

4.2

I

  • UN 1381 fosfor wit/geel
  • UN 2005 difenylmagnesium

II

  • UN 1362 (actieve) kool (een beperkt aantal soorten)
  • UN 1385 natriumsulfide

III

  • UN 1363 copra
  • UN 3174 titaandisulfide

4.3

I

  • UN 1295 trichloorsilaan
  • UN 1360 calciumfosfide
  • UN 2257 kalium

II

  • UN 2624 magnesiumsilicide

III

  • UN 1408 ferrosilicium
  • UN 1403 calciumcyaanamide
2.1.2.3.1Brandgevaarlijke vaste stoffen (ADR-klasse 4.1)

ADR-klasse 4.1 omvat:

  1. vaste stoffen en voorwerpen die gemakkelijk ontbranden;
  2. zelfontledende vaste stoffen of vloeistoffen;
  3. vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand;
  4. stoffen, verwant met zelfontledende stoffen.

De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.1 zijn als volgt onderverdeeld:

  • F: brandbare vaste stoffen, zonder bijkomend gevaar:
    • F1: organisch;
    • F2: organisch, gesmolten;
    • F3: anorganisch.
  • FO: brandbare vaste stoffen, oxiderend;
  • FT: brandbare vaste stoffen, giftig:
    • FT1: organisch, giftig;
    • FT2: anorganisch, giftig.
  • FC: brandbare vaste stoffen, bijtend:
    • FC1: organisch, bijtend;
    • FC2: anorganisch, bijtend.
  • D: ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand, zonder bijkomend gevaar;
  • DT: ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand, giftig;
  • SR: zelfontledende stoffen;
    • SR1: stoffen waarvoor temperatuurbeheersing niet is vereist;
    • SR2: stoffen waarvoor temperatuurbeheersing is vereist.
2.1.2.3.2Voor zelfontbranding vatbare stoffen (ADR-klasse 4.2)

Voor zelfontbranding vatbare stoffen zijn ingedeeld in ADR-klasse 4.2. ADR-klasse 4.2 omvat:

  1. pyrofore stoffen. Dit zijn stoffen die in contact met lucht binnen 5 min ontbranden, ook in kleine hoeveelheden. Dit zijn de stoffen van ADR-klasse 4.2 die het sterkst voor zelfontbranding vatbaar zijn;
  2. voor zelfverhitting vatbare stoffen en voorwerpen. Dit zijn stoffen en voorwerpen met inbegrip van mengsels en oplossingen die in contact met lucht zonder toevoer van energie voor zelfverhitting vatbaar zijn.

Deze stoffen kunnen alleen in grote hoeveelheden (verscheidene kilogrammen) en na lange tijdsduur (uren of dagen) ontbranden. De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.2 zijn als volgt onderverdeeld:

  • S: voor zelfontbranding vatbare stoffen, zonder bijkomend gevaar:
    • S1: organische stoffen, vloeibaar;
    • S2: organische stoffen, vast;
    • S3: anorganische stoffen, vloeibaar;
    • S4: anorganische stoffen, vast.
  • SW: voor zelfontbranding vatbare stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen;
  • SO: voor zelfontbranding vatbare stoffen, oxiderend;
  • ST: voor zelfontbranding vatbare stoffen, giftig:
    • ST1: organische stoffen, giftig, vloeibaar;
    • ST2: organische stoffen, giftig, vast;
    • ST3: anorganische stoffen, giftig, vloeibaar;
    • ST4: anorganische stoffen, giftig, vast.
  • SC: voor zelfontbranding vatbare stoffen, bijtend:
    • SC1: organische stoffen, bijtend, vloeibaar;
    • SC2: organische stoffen, bijtend, vast;
    • SC3: anorganische stoffen, bijtend, vloeibaar;
    • SC4: anorganische stoffen, bijtend, vast.
2.1.2.3.3Stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (ADR-klasse 4.3)

ADR-klasse 4.3 omvat stoffen die bij een reactie met water brandbare gassen ontwikkelen die met lucht ontplofbare mengsels kunnen vormen. Ook voorwerpen die stoffen van deze ADR-klasse bevatten, behoren tot ADR-klasse 4.3. De stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 4.3 zijn als volgt onderverdeeld:

  • W: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, zonder bijkomend gevaar, en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten:
    • W1: vloeistoffen;
    • W2: vaste stoffen;
    • W3: voorwerpen.
  • WF: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen:
    • WF1: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vloeibaar, brandbaar;
    • WF2: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, vast, brandbaar.
  • WS: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, voor zelfverhitting vatbaar, vast;
  • WO: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, oxiderend, vast;
  • WT: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, giftig:
    • WT1: vloeistoffen;
    • WT2: vaste stoffen.
  • WC: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, bijtend:
    • WC1: vloeistoffen;
    • WC2: vaste stoffen.
  • WFC: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen, brandbaar, bijtend.
2.1.2.4ADR-klasse 5.2 - organische peroxiden

Organische peroxiden zijn ingedeeld in ADR-klasse 5.2. In het algemeen zijn de gevaren van organische peroxiden:

  1. ontledingsreacties bij temperatuurverhoging;
  2. ontledingsreacties die door contaminatie (verontreiniging) kunnen worden veroorzaakt;
  3. hoge brandsnelheden.
2.1.2.5ADR-klasse 9 - waterbezwaarlijke stoffen

Waterbezwaarlijke stoffen zijn stoffen die het aquatisch milieu verontreinigen. Uitsluitend de waterbezwaarlijke stoffen die zijn ingedeeld in ADR-klasse 9 vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn. Deze stoffen worden aangeduid met de classificatiecode M6 en M7 (UN-nummer 3082 en UN-nummer 3077). Conform het ADR (voorschrift 5.2.1.8.3 ‘dode boom/vis’ symbool) worden deze stoffen voorzien van een aanvullend etiket waarop wordt vermeld dat op basis van het ADR geen bijkomend gevaar is geconstateerd en dus ook niet als zodanig moet worden behandeld.

Stoffen die van ADR-klasse 3 of 8 zijn, kunnen ook waterbezwaarlijk zijn. Dit betekent niet dat er op grond van deze PGS-richtlijn aanvullende eisen gelden. Als in deze PGS-richtlijn wordt verwezen naar bijkomend gevaar, wordt niet bedoeld ADR-klasse 9. Het gaat bij ADR-klasse 9 alleen om waterbezwaarlijke stoffen.

Bijzondere bepaling 375

In het ADR geeft bijzondere bepaling 375 (BP 375) uitzonderingen voor UN 3077 en UN 3082.

BP 375 gaat om uitzonderingen voor UN 3077 tot 5 kg per (binnen)verpakking en UN 3082 tot 5 l per (binnen)verpakking. Hiervoor gelden uitsluitend algemene verpakkingsvoorschriften. BP 375 geeft aan dat de de overige bepalingen van het ADR niet gelden als de verpakking voldoet aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8.

Deze PGS-richtlijn geeft als definitie van een gevaarlijke stof: stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer conform het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-code. In BP 375 staan de voorwaarden waaronder het vervoer van de betreffende stoffen is toegestaan. Deze stoffen vallen dus nog steeds onder de definitie van gevaarlijke stoffen in deze PGS-richtlijn en daarmee binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.

2.2Opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-/CLP-stoffen

Een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen is een ruimte die specifiek bestemd is voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen. Een opslagvoorziening is uitgevoerd als een brandcompartiment volgens het Besluit bouwerken leefomgeving (Bbl). In deze PGS-richtlijn staat wat de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo) moet zijn. Standaard is een Wbdbo van 60 min. Bij bijvoorbeeld onbrandbare of niet-brandonderhoudende stoffen, stoffen van ADR-klasse 8 en/of ADR-klasse 9 of tijdelijke opslag is een afwijkende Wbdbo van toepassing.

In deze PGS-richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen opslagvoorzieningen (zie Paragraaf 7.1.1). Per type opslagvoorziening gelden verschillende maatregelen.

3Risicobenadering

3.1Basisveiligheidsniveau

Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:

  • beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
  • maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
  • 'good housekeeping', dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt van uitgegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet);
  • maatregelen voor goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.

Het uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen werkt.

Activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen, kunnen zo complex zijn, dat hiervoor een veiligheidsbeheerssysteem nodig is. Dat is in elk geval nodig als een activiteit plaatsvindt bij een Seveso-inrichting. Vaak gelden dan eisen voor de opzet en inhoud van dat systeem volgens NEN-EN-ISO 14001, NEN-EN-ISO 45001, NTA 8620 of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

3.2Risicobenadering

Risicobenadering als basis

Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van de kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.

Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.

Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario's met een laag risico. Deze staan niet in deze PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico staan wel in deze PGS-richtlijn.

Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:

  • de kans op de ongewenste gebeurtenis zoveel mogelijk wordt beperkt;
  • de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt.

Soms kunnen meerdere scenario's met hetzelfde doel worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan gelden voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van de opgenomen maatregelen.

Methode

Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode.

Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS-website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl/.

Scenario's met laag risico

Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Zo moet een bedrijf onder andere op grond van de Arbowet een risico-inventarisatie en -evaluatie uitvoeren, en hier een passend plan van aanpak voor maken. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.

Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving

De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Naast de eerder genoemde RI&E-plicht vanuit de Arbowet zijn bedrijven bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.

Scenario's die niet zijn uitgewerkt

Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.

Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport wél ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.

Aanpak risicobenadering PGS 15

Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt, staat in de Handreiking generieke risicobenadering.

De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 15-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.

Voor deze PGS is de BowTie-methode gebruikt om onderscheid te kunnen maken tussen oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De categorieën van directe oorzaken vanuit PGS 6 in combinatie met de gidswoorden vanuit de SWIFT-methode zijn toegepast voor een gestructureerde identificatie van potentiële oorzaakscenario’s.

De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor deze PGS. Als het scenario relevant is voor deze PGS, identificeert het team maatregelen op basis de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.

De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:

  • het risico vermindert;
  • de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint;
  • de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.

Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in deze PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.

In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.

4Scenario's

4.1Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.

De scenario's zijn onderverdeeld in oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s, gerelateerd aan de centrale gebeurtenis van een lekkage (vrijkomen van de verpakte gevaarlijke stof), waarbij de oorzaakscenario’s op hun beurt zijn onderverdeeld in categorieën van directe oorzaken (zoals benoemd in PGS 6): corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik en wijziging of onderhoud.

De verschijningsvorm van een categorie van directe oorzaak kan per opslagtype zeer verschillend zijn. Zo is het uit de handen laten vallen bij het pakken van een fles uit een brandveiligheidsopslagkast iets anders dan het vallen van een (tank)container uit een brugkraan, maar in beide gevallen is er sprake van mogelijk bezwijken van de verpakking door impact.

Bij de gevolgscenario's zijn, naast het primaire gevolgscenario (vrijkomen van de gevaarlijke stof) en de mogelijke effecten daarvan op veiligheid en milieu, de scenario's beschreven hoe een incident kan escaleren binnen de opslagvoorziening en naar buiten de opslagvoorziening.

Elk scenario staat in een groen kader en heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Deze doelen zijn weergegeven als D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen.

In Afbeelding 1 staat de structuur van de scenario's en bijbehorende doelen. Of een scenario van toepassing is, is afhankelijk van de type stof en de opgeslagen hoeveelheid.

Afbeelding 1Structuur scenario's en doelen

Voor elke opslagvoorziening geldt een basisveiligheidsniveau. Afhankelijk van het escalatierisico van de betreffende type stof in combinatie met de hoeveelheid die wordt opgeslagen, geldt een hoger veiligheidsniveau. Op basis van de criteria in Tabel 6 is bepaald bij welke stoffen en hoeveelheden het betreffende scenario realistisch wordt geacht en welk veiligheidsniveau van toepassing is, zie M3. Dit veiligheidsniveau is ingevuld met doelen en maatregelen.

4.2Oorzaakscenario's

4.3Gevolgscenario's

5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving

5.1Inleiding

Deze PGS-richtlijn beschrijft doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om de veiligheid te waarborgen.

Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:

  • Omgevingsveiligheid: het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
  • Arbeidsveiligheid: het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, dan wel het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
  • Brand- en rampenbestrijding: het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding en voor het borgen van de veiligheid van de incidentbestrijders.

Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gezorgd in een PGS dat bij navolging van de maatregelen niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving. Het is echter niet zo dat een PGS uitputtend is in het opnemen van wettelijke verplichtingen. Het is altijd van belang de van toepassing zijnde wetgeving voor de desbetreffende activiteit te controleren.

De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel is deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:

  • maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid en met Brandpreventie (Brandpreventie en -bestrijding Omgevingsveiligheid);
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbowet en Warenwet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid;
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- en rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's (Wvr). In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- en rampenbestrijding).

5.2Omgevingsveiligheid

5.2.1Algemeen

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en de activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bal kan staan dat een vergunningplicht of algemene regels gelden voor de activiteit. Het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsgebied van de milieubelastende activiteit van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen voor zover passend binnen het toepassingsgebied van het Bal. In de Omgevingsregeling is terug te vinden welke versie van de PGS-richtlijn is aangestuurd. Voor vergunningplichtige activiteiten bepaalt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) welke informatiedocumenten betrokken moeten worden als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met het informatiedocument. Tussen het moment van vaststellen van de PGS-richtlijn door het BOb en opname in de rijksregels kan een periode zitten. Hoe hiermee om te gaan in deze periode is te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Vooruitlopen op toekomstige PGS-richtlijnen. Deze systematiek geldt voor bestaande richtlijnen die gewijzigd zijn én voor nieuwe richtlijnen waarvoor mogelijk een herziening van het Bal nodig is. Voor het overzicht van de juridische status van de PGS-richtlijn, zie de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Overzicht PGS-richtlijnen. Het stelsel van de Omgevingswet biedt mogelijkheid om bij een maatwerkvoorschrift of gelijkwaardige maatregel af te wijken van bepaalde maatregelen.

In Bijlage D staan ter informatie de verwijzingen naar relevante artikelen en bepalingen voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.

5.2.2Externe veiligheidsafstanden

Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat over het algemeen om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.

In het Bal en het Bkl staan veiligheidsafstanden. De afstanden in het Bal gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht of onder voorwaarden tot (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties. De veiligheidsafstanden in het Bkl neemt het bevoegd gezag in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.

In deze PGS-richtlijn staan maatregelen om escalatie van scenario's met effecten buiten de begrenzing van de activiteit te voorkomen.

5.2.3Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.

De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.

Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markering Brandpreventie.

5.3Arbeidsveiligheid

In de Arbowet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van acute blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.

In het Arbobesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbowet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbowet en het Arbobesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arboregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg over bepaalde onderwerpen uit de Arbowet en het Arbobesluit, maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling.

De overheid geeft via de Arbowet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.

Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving.

De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.

Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit Hoofdstuk 8. Eventueel kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Deze bevoegdheid staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Gelijkwaardige maatregelen

In Hoofdstuk 8 staan de criteria voor gelijkwaardige maatregelen voor arbeidsomstandigheden.

5.4Brand- en rampenbestrijding

De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wvr.

De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 van de Wvr. Dit zijn:

  • het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
  • het beperken van brandgevaar;
  • het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.

Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:

  • de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
  • het organiseren van de rampenbestrijding;
  • het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brand- en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.

Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).

Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brand- en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.

Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen, maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.

De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.

6Doelen

6.1Inleiding

In dit hoofdstuk staan de doelen die relevant zijn voor het veilig opslaan van verpakte gevaarlijke stoffen. Met deze doelen is beoogd het risico zoveel mogelijk te beperken.

Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel is beschreven in Hoofdstuk 7.

Elk doel is herkenbaar aan een paars kader en heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.

6.2Doelen

7Maatregelen

7.1Inleiding bij de maatregelen

Dit hoofdstuk bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.

Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Het nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.

Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid of Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is:

Omgevingsveiligheid: maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet;

Brandpreventie: maatregel gericht op brandpreventie en brandbestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer);

Arbeidsveiligheid: maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbowet;

Rampenbestrijding: maatregel gericht op brand- en rampenbestrijding met een grondslag in de Wvr.

De maatregelen staan in een blauw kader, tenzij een maatregel vergelijkbaar is met direct geldende eisen uit andere wetgeving; deze zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.

Niet alle maatregelen zijn op alle opslagsituaties of voor alle stoffen van toepassing. Bij elke maatregel is middels een categorie voor welke opslagsituatie en/of stofgroep deze van toepassing is. Wanneer er geen maatregelen voor een specifieke opslagsituatie of stofgroep gekoppeld zijn aan een doel of scenario dan is dit scenario hiervoor niet van toepassing.

De maatregelen die gekoppeld zijn aan bepaalde stofgroepen gelden ook voor stoffen die een aanvullend etiket met deze stofgroep hebben.

Interne veiligheidsafstanden

In de PGS-richtlijnen kunnen minimumafstanden opgenomen zijn. Deze zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerk, opslag en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbobesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbowetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van een worstcasescenario waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan degene in de PGS-richtlijn.

7.1.1Gebruik van categorieën

De maatregelen in deze PGS-richtlijn kunnen generiek van toepassing zijn of alleen voor specifieke situaties. Bij elke maatregel staat onder ‘categorie’ wanneer de maatregel van toepassing is. Er is onderscheid in type opslag, veiligheidsniveau en stofgroep, zie Paragraaf 7.1.1.

Tabel 5Gebruik van categorieën

Bekijk deze tabel in een popup venster

Groep

Categorie

Toelichting

Veiligheidsniveau zoals vereist volgens M3

Basisveiligheidsniveau

Dit veiligheidsniveau is van toepassing op elke opslagvoorziening ongeacht vereist veiligheidsniveau, type opslag of stofgroep.

Met uitzondering van de tijdelijke opslag (zie Paragraaf 7.6.2), hiervoor zijn niet alle maatregelen van het basisveiligheidsniveau van toepassing. De maatregelen van het basisveiligheidsniveau van toepassing voor de tijdelijke opslag zijn ook voorzien van de categorie Type opslag: tijdelijke opslag.

Veiligheidsniveau A

-

Veiligheidsniveau B

-

Veiligheidsniveau C

-

Type opslag

Binnenopslag

-

Buitenopslag

-

Brandveiligheidsopslagkasten

-

(Tank)containers

Dit betreft alleen het neerleggen tijdens transport en de opslag van lege ongereinigde (tank)containers. In geval van stationaire opslag van gevaarlijke stoffen in een (tank)container gelden de eisen voor een reguliere opslagvoorziening.

Tijdelijke opslag

-

Stofgroepen

ADR 2 - gasflessen

-

ADR 2 - spuitbussen en cannisters UN 3500 t/m UN 3505

-

ADR 3 VG I en II

-

ADR 4.1 VG II en III

-

ADR 4.2 VG III en 4.3 VG III

-

ADR 5.1

ADR 5.2

-

ADR 6.1 VG I en VG II

ADR 6.2

-

Acuut toxische stoffen

-

Wanneer een stofgroep niet is benoemd als categorie, zijn er geen maatregelen geformuleerd die specifiek voor de stofgroep van toepassing zijn en gelden, in aanvulling op het basisveiligheidsniveau, de maatregelen van de betreffende ADR-klasse of van het vereiste veiligheidsniveau.

7.2Basisveiligheid

7.3Opslagvoorziening voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

7.3.1Algemeen

Binnen deze PGS-richtlijn wordt gebruikgemaakt van veiligheidsniveaus. Voor elke opslagvoorziening geldt een basisveiligheidsniveau.

Opmerking: Basisveiligheidsniveau is het samenstel van maatregelen (organisatorisch en technisch) dat vereist is om een veilige opslag te waarborgen, ongeacht de hoeveelheden en soorten opgeslagen stoffen. Dit samenstel van maatregelen geldt dus voor alle opslagen die binnen het bereik van deze richtlijn vallen, met uitzondering van de tijdelijke opslag waarvoor slechts een deel van de maatregelen van het basisveiligheisniveau van toepassing is. Ook wordt met basisveiligheidsniveau niet de algemene maatregel M1 bedoeld. Deze maatregel is in alle PGS-richtlijnen opgenomen.

Afhankelijk van het escalatierisico van een stof in combinatie met de hoeveelheid die wordt opgeslagen, geldt een hoger veiligheidsniveau. In Tabel 6 staat bij welke stoffen en hoeveelheden het betreffende scenario realistisch wordt geacht en welk veiligheidsniveau van toepassing is. Naast de gedefinieerde veiligheidsniveaus kunnen per stof specifieke scenario's van toepassing zijn zoals beschreven in S16.

Tabel 6Criteria vereist veiligheidsniveau

Bekijk deze tabel in een popup venster

Stoffen a

Niet ontstoken escalatie

Brandescalatie

Voorkomen verspreiding: D7

Veiligheidsniveau C

Veiligheidsniveau B: D6, D10, D11

Veiligheidsniveau A: D12

Stofklasse

Verpakking

Vlampunt

Relevant voor stof

Opgeslagen hoeveelheid b

Aanwezige minimale Wbdbo

Opgeslagen hoeveelheid b

Opgeslagen hoeveelheid b

ADR 2.1 class. Code F

Gasflessen

-

-

Vanaf ondergrens Tabel 2

60 min

-

-

ADR 2.1 class. Code F

Spuitbussen Cannister (UN 3500 t/m UN 3505)

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

ADR 2.3

-

-

-

van toepassing

-

-

-

ADR 3

-

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 ton

90 min

> 20 ton

ADR 4.1

VG I

-

-

-

-

Maatwerk

ADR 4.1

VG II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.1

VG III

-

-

-

-

vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 4.2

VG I + II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.2

VG III

-

-

-

-

vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 4.3

VG I

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.3

VG II

-

-

-

-

< 10 ton

> 20 ton

ADR 4.3

VG III

-

-

-

-

Vanaf ondergrens Tabel 2

-

ADR 5.1

-

-

-

< 2,5 ton c

60 min

> 2,5 ton c

-

ADR 5.2

-

-

-

< 1 ton

60 min

-

-

ADR 6.1

VG I

-

van toepassing

< 1 ton

60 min

-

> 1 ton

ADR 6.1

VG II

-

van toepassing

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton c

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton c

ADR 6.1

VG III

-

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton c

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton c

ADR 6.2

-

-

-

ADR 8

VG I

60 °C - 100 °C

-

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 tien

90 min

-

> 20 ton

ADR 8

VG I

> 100 °C

-

< 10 ton

60 min

> 10 ton

-

< 20 ton

90 min

> 20 ton

-

ADR 8 + ADR 9

VG II + III

brandbaar/brandonderhoudend

acute toxiciteit cat. 1, 2 en 3

< 10 ton

60 min

> 10 ton

-

< 20 ton

60 min

>20 ton

-

ADR 8

VG II + III

onbrandbaar/niet brandonderhoudend

acute toxiciteit cat. 1, 2 en 3

-

-

-

-

ADR 9

-

onbrandbaar/niet brandonderhoudend

-

-

-

-

-

CMR-stoffen

-

zonder ADR-Classificatie

-

-

-

-

-

CLP-stoffen

-

-

acute toxiciteit cat. 1

< 1 ton

60 min

-

> 1 ton

CLP-stoffen

-

-

acute toxiciteit cat. 2 en 3

< 10 ton

60 min

-

> 10 ton

< 20 ton

90 min

-

> 20 ton

a Zowel het hoofdgevaar als het bijkomend gevaar wordt meegenomen in de bepaling van welk veiligheidsniveau vereist is. Wanneer gevaarlijke stoffen van verschillende ADR-klassen worden opgeslagen, geldt het totaal van de opgeslagen stoffen en het vereiste veiligheidsniveau van de zwaarste categorie. Dit geldt niet als de hoeveelheid van die stoffen met het hoogste veiligheidssniveau kleiner is dan de hoeveelheid in Tabel 2.

b De genoemde hoeveelheden gelden als de opslagvoorziening bereikbaar en toegankelijk is voor de hulpdiensten, zoals gedefinieerd in M109. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, geldt altijd de maximale hoeveelheid van 2,5 ton tenzij in deze tabel een lagere hoeveelheid staat. Dit is met name van toepassing op een binnenopslag.

c Wanneer onbrandbaar/niet brandonderhoudend en opgeslagen in een dedicated opslag dan is, op basis van een afweging van de risico’s van de opgeslagen stoffen, geen aanvullend veiligheidsniveau vereist en gelden alleen de maatregelen van het basisveiligheidsniveau. In de afweging van de risico's moeten in elk geval de eigenschappen van de stoffen zoals de mate van giftigheid of brandbevorderendheid en de omgeving van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, worden betrokken.

Tabel 7Grenswaarden voor het vaststellen van een veiligheidsniveau

Gevaar conform ADR-klasse, zonder bijkomend gevaar a

Omschrijving

Grenswaarde

ADR-klasse 3

Brandbare vloeistoffen met een vlampunt tot 60 °C

400 kg

Verpakkingsgroep I

ADR-klassen 6.1 en 8 met etiket nr. 6.1

1.000 kg

ADR-klasse 5.1, 6.1, 8, 9

Totale (per ADR-klasse) hoeveelheid giftige of bijtende en/of milieugevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen

2.500 kg

a Voor stoffen met een bijkomend gevaar moet ook het bijkomend gevaar worden beoordeeld. Voor de desbetreffende stof geldt de laagste grenswaarde.

Om te bepalen welk veiligheidsniveau van toepassing is kan gebruikgemaakt worden van het stroomschema in Afbeelding 2, met uitzondering van ADR-klasse 4.1.

Afbeelding 2Stroomschema veiligheidsniveau o.b.v. Tabel 6

Voor de opslag van gasflessen kan gebruikgemaakt worden van het stroomschema in Afbeelding 3.

Afbeelding 3Stroomschema opslag gasflessen

7.3.2Bouwkundige maatregelen en voorzieningen

7.3.2.1Opvangvoorzieningen

Tabel 8Productopvangcapaciteit per veiligheidsniveau

Veiligheidsniveau

Vlampunt ≤ 60 ºC

Vlampunt > 60 ºC

Veiligheidsniveau B

10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in het vak met de grootste hoeveelheid vloeistoffen.

Veiligheidsniveau C a

Veiligheidsniveau A met een oppervlakte tot 1.000 m2

Als er meerdere vakken aanwezig zijn, is de opslagcapaciteit voor de opslagvoorziening gelijk aan de grootste benodigde opvangcapaciteit voor een individueel vak.

Opvangcapaciteit voor een vak wordt als volgt berekend: 10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak, als uitsluitend vloeistoffen in metalen verpakking zijn toegestaan; 100 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak in andere gevallen.

Als er meerdere vakken aanwezig zijn, is de opslagcapaciteit voor de opslagvoorziening gelijk aan de grootste benodigde opvangcapaciteit voor een individueel vak.

Opvangcapaciteit voor een vak is gelijk aan 10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in dit vak.

Veiligheidsniveau A met een oppervlakte vanaf 1 000 m2

10 % van de maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen in de opslagvoorziening.

a Voor een brandcompartiment met veiligheidsniveau C tot 1.000 m2 waarin meerdere vakken aanwezig zijn, gelden voor de vakken waarin:

  • vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC worden opgeslagen volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC;
  • uitsluitend vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC mogen worden opgeslagen, volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC;
  • vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC en vloeistoffen met een vlampunt > 60 ºC gezamenlijk worden opgeslagen, volgens de eisen voor vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 ºC.

De maximaal toegestane hoeveelheid vloeistoffen (in een vak/opslagvoorziening) is vastgelegd in het UPD (M99) en/of interne voorschriften. Bereken de benodigde opvangcapaciteit per vak, aan de hand van de maximaal in het betreffende vak toegestane hoeveelheid vloeistoffen. De grootste uitkomst ervan (de grootst benodigde opvangcapaciteit) geldt als de minimaal benodigde productopvangcapaciteit voor de gehele opslagvoorziening.

Rekenvoorbeeld: Opslag van 800 m2 bevat drie vakken. De maximaal in de vakken toegestane hoeveelheid vloeistoffen bedraagt: Vak A: 200.000 l (vlampunt ≤ 60 ºC). Vak B: 450.000 l (vlampunt > 60 ºC). Vak C: 0 l (vak bevat geen vloeistoffen). De benodigde productopvangcapaciteit voor Vak A bedraagt 200 m3 (100 % van het vak). De benodigde productopvangcapaciteit voor Vak B bedraagt 45 m3 (10 % van het vak). Vak A is daarmee het vak dat bepalend is voor de grootste opvangcapaciteit. De benodigde productopvangcapaciteit van de opslagvoorziening bedraagt dan 200 m3.

7.3.2.2Brandveiligheidsopslagkasten

Naast de genoemde maatregelen in deze paragraaf zijn ook van toepassing: M48, M50, M111, M135, M136 en M137.

Opslagkasten die niet voldoen aan NEN-EN 14470-1 (bijvoorbeeld prefabvoorzieningen van meer dan 2 m3 ), vallen niet onder M33 of M34.

7.3.3Scheiding en vakindeling

Het opslaan van gevaarlijke stoffen en/of CMR-/CLP-stoffen in vakken kan noodzakelijk zijn, afhankelijk van het veiligheidsniveau. De scheiding in vakken heeft verschillende doelen:

  • Doel I: het kunnen opslaan van verschillende ADR-klassen in één ruimte. In M35 staat dat stoffen van elkaar moeten worden gescheiden. Dit kan in verschillende opslagvoorzieningen maar ook in verschillende vakken en of in aparte delen van een vak. Zie voor meer informatie Bijlage E.
  • Doel II: het voorkomen of vertragen van brandoverslag van een vak naar een naastgelegen vak door straling en convectie.
  • Doel III: het voorkomen van brandoverslag van een vak naar een naastgelegen vak doordat een vloeistofbrand zich over de vloer verspreidt van een vak naar een naastgelegen vak.
  • Doel IV: het zeker stellen van een goede bereikbaarheid van een willekeurig punt binnen de opslagruimte bij incidenten (lekkage, ongeluk, beginnende brand, enz.).
ADR-klassen 4.1, 4.2 en 4.3

7.3.4Handelingen en werkzaamheden

7.3.4.1Aanverwante stoffen en koopmansgoederen

7.3.5Overige aspecten van de opslagvoorziening

7.3.5.1Stellingen en aanrijdbeveiliging

7.4Onderhoud, keuring, documentatie en training

7.4.1Onderhouden en repareren

7.4.2Keuren en inspecteren

7.4.3Opleiden en trainen

7.5Veiligheid

7.5.1Algemeen

7.5.2Veiligheidsafstanden