12Ammoniak – Opslag en verlading
Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak
Een PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn is een document over de veilige opslag en de bijbehorende activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid van werknemers, de veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS-richtlijn genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.
Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.
PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis
In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario's. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.
De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:
- de wettelijke kaders;
- de risicobenadering met de scenario's;
- de doelen;
- maatregelen om aan de doelen te voldoen.
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:
- Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Brand- en rampenbestrijding (Rampenbestrijding).
Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:
Omgevingsveiligheid:
Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving
Arbeidsveiligheid:
Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen
Brand- en rampenbestrijding:
Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding
Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn
Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. In Bijlage J staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.
Het PGS-team is onderdeel van de PGS-beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het PGS-programmabureau en de PGS-adviesraad. De PGS-stuurgroep stuurt de PGS-beheerorganisatie aan. In de stuurgroep zijn vertegenwoordigd: IPO, VNG, Brandweer Nederland, Nederlandse Arbeidsinspectie, VNO-NCW en MKB-Nederland.
De Nederlandse Arbeidsinspectie maakt onderdeel uit van de Stuurgroep, maar heeft in verband met hun rol in de uitvoeringspraktijk, bij de totstandkoming in het PGS-team en bij vaststelling van de PGS-richtlijnen in de Stuurgroep een consulterende rol. Zij nemen op die punten geen deel aan de bijbehorende besluitvorming.
Het Bestuurlijk Omgevingsberaad vergunningverlening, toezicht en handhaving (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS-beheerorganisatie.
Status van PGS-richtlijnen
De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
- Omdat de PGS-richtlijnen de stand der wetenschap en professionele dienstverlening beschrijven, vormen zij voor de Nederlandse Arbeidsinspectie een goed uitgangspunt voor toezicht en handhaving. De Nederlandse Arbeidsinspectie bindt zich in haar toezicht op de onderdelen van de PGS-richtlijn die ze in haar zienswijze aanvaardt. Waar de zienswijze van de Nederlandse Arbeidsinspectie afwijkt van voorgenomen publicatie, wordt de zienswijze in zijn geheel en in het informatieve deel opgenomen. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan in de uitoefening van het toezicht een aanvullende voorziening eisen.
- De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
- De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn is door de Stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: [datum]
Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: [datum]
De voorzitter van de PGS-stuurgroep,
P. Heij
Leeswijzer
Indeling PGS-richtlijn
De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn wordt voldaan aan de in deze PGS-richtlijn opgenomen doelen.
Inleidende onderwerpen
De eerste vier hoofdstukken bevatten informatie over de het veilig opslaan en verladen van ammoniak, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.
Deze richtlijn gaat over de atmosferische opslag van ammoniak en over de drukopslag van ammoniak. Sommige scenario’s, doelen of maatregelen zijn alleen relevant voor atmosferische opslag. Deze zijn dan aangeduid met (A) achter de titel. Sommige scenario’s, doelen of maatregelen zijn alleen relevant voor drukopslag. Deze zijn dan aangeduid met (D) achter de titel. Wanneer een scenario, doel of maatregel relevant is voor zowel atmosferische opslag als drukopslag is dit aangeduid met (A+D) achter de titel. Installatieonderdelen of activiteiten die zowel bij atmosferische opslag als bij drukopslag kunnen voorkomen (zoals laden, lossen, warmtewisselaar, flashvat, appendages en pakkingen) zijn ook aangeduid met (A+D).
- Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
- Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
- Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over de gevaren van ammoniak en de ammoniakopslaginstallatie.
- Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
- Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's. Bij elk scenario is aangegeven met welke doelen het scenario voorkomen of beperkt kan worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
Doelen en maatregelen
Hoofdstukken 5 t/m 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog- en middelhoog-risicoscenario’s te voorkomen en beperken.
- Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel en voor welke scenario's ze bedoeld zijn.
- Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft. In paragraaf 7.1 staat de leeswijzer voor de maatregelen.
Informatie bij implementatie
De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de normatieve hoofdstukken thuishoren, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn.
Dit informatieve deel van deze richtlijn bevat aanvullende informatie over:
- Paragraaf 8.1 bevat informatie over gelijkwaardige maatregelen.
Bijlagen, begrippen en normen
Deze PGS-richtlijn bevat bijlagen, normen en begrippen. De teksten in de hoofdstukken kunnen hiernaar verwijzen. De normen en begrippen zijn normatief.
Een bijlage is informatief of normatief. Als een hoofdstuk normatief is, staat dat aangegeven. De volgende bijlagen zijn normatief:
- Bijlage H: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen
In deze PGS-richtlijn worden wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage A. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of te verkrijgen zijn.
1Inleiding
1.1Doel van de richtlijn
Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van opslag en verlading van ammoniak te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van de scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens de maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.
1.2Toepassingsbereik van de richtlijn Normatief
Deze PGS-richtlijn is van toepassing op de veilige opslag en verlading van ammoniak.
Het totale toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn omvat (zie Afbeelding 1 voor een schematische weergave):
- ammoniakopslaginstallatie van koude, atmosferische ammoniak, inclusief productleidingen tot aan de aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak;
- ammoniakopslaginstallatie van ‘warme’ ammoniak onder druk (0,5 barg dampspanning en hoger), inclusief productleidingen tot aan de aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie. Onder deze groep vallen ook de zogenoemde 'semi-ref opslagtanks'. Dit zijn ammoniakopslagtanks onder (lagere) druk die beperkt gekoeld worden. Dit is het geval vanaf een temperatuur van circa -25 °C en hoger;
- laad- en losinstallatie voor de verlading van en naar transportmiddelen (zee- en binnenvaartschepen, tankwagens en spoorketelwagons).
Opmerking 1: Bij opslag vanaf 150 l betreft het volgens paragraaf 3.2.7 van het Bal een vergunningplichtige milieubelastende activiteit en bij opslag vanaf 50 ton valt de milieubelastende activiteit onder de Seveso-richtlijn. In het geval dat de Seveso-richtlijn van toepassing is, geldt dat de gehele inrichting vergunningplichtig is.
Opmerking 2: Een bovengrens, voor de maximale inhoud, van een atmosferische opslagtank is niet gedefinieerd in deze PGS-richtlijn. Door toepassing van NEN-EN 14620-1 (zie M9) en de daarin genoemde wanddiktes zal dit in de praktijk maximaal circa 60-70 kton bedragen.
NEN-EN 14620-2 biedt in paragraaf 4.3.1.2.3 de mogelijkheid om dikkere wanddiktes dan 40 mm toe te passen (bijvoorbeeld 2 inch volgens API 620). Echter, in dat geval moet hiervoor een onderbouwing worden aangeleverd waarbij er aanvullende materiaalonderzoeken en -testen worden uitgevoerd om aan te tonen dat hetzelfde niveau van weerstand tegen brosse breuk beschikbaar is als vereist zou zijn voor het aangegeven type II-materiaal en de maximale dikte. De overige materiaalvoorwaarden uit paragraaf 4.3.1.2.2 onder b) blijven wel van toepassing. De toepassing van deze wanddiktes kan resulteren in een opslagtank van circa 70 kton. Wanneer naar de toekomst toe ook nieuwe tankontwerpen worden ontwikkeld waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheid voor tanks om zowel voor de opslag van ammoniak als LNG geschikt te zijn, moet de keuze om geen maximale inhoud te definiëren mogelijk worden heroverwogen vanuit het standpunt van omgevingsveiligheid.
Opmerking 3: Voor drukopslagtanks is een bovengrens van maximaal 1.000 ton per drukopslagtank in deze PGS-richtlijn opgenomen. Per milieubelastende activiteit of Seveso-inrichting zijn maximaal twee drukopslagtanks aanwezig (zieM39).
Deze PGS-richtlijn omvat fase 1 t/m fase 3 van de actualisering. InParagraaf 1.4 is de fasering van de actualisering van deze PGS-richtlijn nader toegelicht voor nieuwe en bestaande installaties voor de opslag van koude atmosferische ammoniak en drukopslag, inclusief de verlading vanuit deze opslagtanks. Er is sprake van een bestaande ammoniakinstallatie als deze is ontworpen, vergund, geplaatst en in gebruik genomen voor 1 januari 2025.
Deze PGS-richtlijn is niet van toepassing op:
- ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen, hierop is PGS 13 van toepassing;
- ammoniakwater tot 25 gew% ammoniak in water;
- transport, dit valt onder Europese regelgeving;
- opslag in een transportverpakking (opslag in kleine cilinders), hierop is PGS 15 van toepassing;
- transport per externe transportleiding buiten de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht, het deel van de externe transportleiding binnen de locatie tot aan de aansluiting op de ammoniakopslaginstallatie valt ook niet onder deze PGS-richtlijn (maar het leidingwerk tussen de ammoniakopslagtank en de externe transportleiding wel, omdat dit leidingwerk deel uitmaakt van de ammoniakopslaginstallatie);
- tijdelijke opslag voor de schoonmaak van de koelinstallaties;
- boord-boordverlading (waaronder het bunkeren van schip naar schip). Ter verduidelijking: het laden van een bunkerschip vanuit een ammoniakopslaginstallatie valt onder laden en lossen en valt wel onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.
Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels vermeld op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als deze consequenties hebben voor de veiligheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem, maar de gevaarlijke stof kan ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen. De richtlijn gaat ook niet in op de aanpak die nodig is om tot beheersing van de gevaren voor de gezondheid op de lange termijn te komen.
1.2.1Ombouw bestaande tanks Normatief
Wanneer een opslagtank (zowel atmosferische opslag als drukopslag) op dit moment in gebruik is voor een ander product dan ammoniak, dan geldt dat deze opslagtank bij ombouw voor opslag van ammoniak beschouwd moeten worden als een nieuwe ammoniakopslagtank, en dus moet deze opslagtank voldoen aan alle maatregelen voor nieuwbouw zoals opgenomen in deze PGS-richtlijn. Dit geldt voor zowel atmosferische opslag als drukopslag.
Een atmosferische opslagtank die oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd als atmosferische ammoniakopslagtank maar daarna gebruikt voor andere producten moet, bij het wijzigen van het gebruik van de atmosferische opslagtank naar ammoniak, beschouwd worden als een bestaande atmosferische ammoniakopslagtank, en dus moet deze atmosferische opslagtank voldoen aan alle maatregelen voor bestaande atmosferische opslagtanks zoals opgenomen in deze PGS-richtlijn. Hierbij geldt dat de implementatietermijnen uit Bijlage H niet van toepassing zijn. In Bijlage F staan aandachtspunten die van belang zijn bij de ombouw van een opslagtank die oorspronkelijk niet ontworpen is voor de opslag van ammoniak.
1.3Relatie met wet- en regelgeving
Wettelijke basis
Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.
In Hoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving.
Direct werkende wetten en regels
Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld daarvan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage B bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen (in oranje kaders) waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.
Deze maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen.
1.4Fasering actualisering en bestaande activiteiten
In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.
De actualisering van deze PGS-richtlijn heeft gefaseerd plaatsgevonden, zie Tabel 1.
Tabel 1 – Fasering actualisering PGS 12
Fase | Type opslag | Bestaand/nieuw | Toepassingsgebied |
1 | Atmosferische opslag van koude ammoniak | Nieuwe installaties | Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak. |
Laden en lossen van ammoniak (koud of warm) naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). | |||
2 | Bestaande installaties | Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak. | |
Laden en lossen van ammoniak (koud of warm) naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). | |||
3 | Drukopslag van warme ammoniak | Bestaande en nieuwe installaties | Opslaginstallatie van warme ammoniak onder druk, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie. |
Laden en lossen van ammoniak naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). |
Deze PGS-richtlijn omvat fase 1, 2 en 3 van de actualisering voor nieuwe en bestaande installaties voor de opslag van koude atmosferische ammoniak en (warme) drukopslag, inclusief de verlading vanuit en naar deze opslagtanks.
De definitieve versie (0.3) van fase 1 van PGS 12 (nieuwbouw) is op 11 juli 2024 vastgesteld door het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOb), waarna deze versie op 17 juli 2024 is gepubliceerd. Hierna is fase 2 afgerond en is dit onderdeel toegevoegd aan fase 1 in een nieuwe interne conceptversie fase 2. Fase 2 is niet apart vastgesteld en gepubliceerd. Omwille van de efficiëntie en snelheid is direct een doorstart gemaakt naar fase 3. Tijdens het uitwerken van fase 3 is ook een aantal geconstateerde onvolkomenheden uit fase 1 en 2 hersteld. Fase 3 is afgerond en ook dit onderdeel is toegevoegd aan fase 1 en 2. Hiermee is PGS 12 in zijn geheel herzien zodat er weer één PGS 12 (2025-versie) is, die de huidige PGS 12:2021, versie 1.0 (augustus 2021) vervangt.
1.5Gebruik van normen
Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde.
Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste editie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben.
In de verwijzing naar de normen staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze editie blijft gelden voor deze PGS-richtlijn, zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.
Uitzondering voor normen via andere wetten en regels
Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar een norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor deze normen geldt dat de editie die in die wetten en regels staat, bepalend is.
2Beschrijving opslag en verlading ammoniak
2.1Eigenschappen en gevaren van ammoniak
2.1.1Algemeen
Ammoniak is een kleurloos, giftig gas met een sterk prikkelende geur. Het gas is lichter dan lucht (dampdichtheid 0,6 t.o.v. lucht). Door het gas samen te persen of af te koelen, kan het tot vloeistof worden verdicht. Ammoniakgas is giftig bij inademing. Het is een bijtende stof die bij contact met huid en ogen brandwonden veroorzaakt. Ammoniak is oplosbaar in water, hierbij komt warmte vrij. De gevormde basische vloeistof wordt ammoniakwater of ammonia genoemd. Zie ook Bijlage E.
2.1.2Gezondheidsgevaren
Ammoniakdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. In hoge concentratie werkt het sterk bijtend op de ogen en de slijmvliezen, sterk prikkelend op de huid en is giftig bij inademing, wat kan leiden tot longoedeem.
Ademhalingsorganen
De werking van ammoniakdampen op de ademhalingsorganen blijft meestal beperkt tot de bovenste luchtwegen, omdat het gas goed in water oplost en bovendien sterke reflexen opwekt, waardoor men onmiddellijk de adem inhoudt. Bij zeer hoge concentraties kan de ammoniak in diepere luchtwegen geraken. De gevolgen zijn dan zeer ernstig, zoals een aantasting van de longen (longoedeem).
Ter beoordeling van de schadelijkheid van een stof worden onder meer de volgende begrippen gehanteerd:
- Reukdrempel. De reukdrempel van ammoniak ligt laag; 1 ppm – 5 ppm. Hierbij is echter geen rekening gehouden met individuele verschillen, gewenning en niet-ideale reukomstandigheden. Bij circa 25 ppm is de ammoniakgeur door vrijwel alle personen waarneembaar.
- Grenswaarde. Volgens het Arbobesluit is de definitie van een grenswaarde: de limiet van de concentratie voor een gevaarlijke stof in de individuele ademhalingszone van een werknemer gedurende een gespecificeerde referentieperiode (vaak een tijdgewogen gemiddelde (tgg) over 8 uur of 15 min). Het uitgangspunt bij de vaststelling van de grenswaarde is dat de gezondheid van de werknemers én hun nageslacht niet wordt benadeeld; ook niet bij herhaalde blootstelling aan die concentratie, gedurende een langere periode tot zelfs een arbeidsleven. Voor bepaalde stoffen, zoals ammoniak, is een wettelijke grenswaarde vastgesteld. De grenswaarden voor ammoniak bedragen 14 mg/m³ (20 ppm) tgg 8 uur en 36 mg/m³ (51 ppm) tgg 15 min (zie bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling).
Huid
Ammoniak werkt sterk prikkelend en bijtend op de huid, slijmvliezen, zweetklieren, enz. Een concentratie van 20.000 ppm (14.000 mg/m³) ammoniak in de lucht veroorzaakt bij contact met de huid onmiddellijk blaren en chemische brandwonden (Patty, 1969, ‘Industrial Hygiene and Toxicology’). Vloeibare ammoniak op de huid veroorzaakt zware vrieswonden. Waterige oplossingen van ammoniak zijn sterk alkalisch en daarom voor de slijmvliezen en huid sterk irriterend of etsend. Een 20%-waterige oplossing is sterk irriterend voor de huid. Het is mogelijk dat door inwerking van ammoniak op het trommelvlies een gehoorbeschadiging optreedt.
Ogen
Gasvormige en vloeibare ammoniak werken sterk etsend op de oogslijmvliezen en het oog en zijn voor dit zintuig buitengewoon gevaarlijk.
2.1.3Brandbaarheid
Ammoniak is moeilijk te ontsteken. Een koudgekookte ammoniakpoel brandt niet op een zichzelf onderhoudende manier, zoals de meeste koolwaterstoffen. Dit komt omdat er onvoldoende warmtestraling vanuit de vlammen in de poel terechtkomt. De vlammen zijn erg doorzichtig. Wanneer er op een andere manier warmte wordt toegevoerd, bijvoorbeeld uit de grond of met water, kan er voldoende ammoniak verdampen om de brand in stand te houden.
Een eventuele ammoniakbrand geeft slechts een beperkt gevaar, omdat slechts weinig warmte-uitstraling van de brand naar de omgeving plaatsvindt. De kans op het ontstaan van brand en explosie is laag. De explosiegrenzen in de lucht zijn 15 % en 29 % en de minimumontstekingsenergie bedraagt 680 mJ (dit is circa 10.000 keer zo groot als voor waterstof).
2.1.4Vrijkomen van ammoniak op water
Ammoniak is een aquatoxische stof, die zeer goed oplost in water. Het is aangeduid als H-400 met de beschrijving “zeer giftig voor in het water levende organismen”.
Vermijd incidentele lozingen en lekkages daarom zoveel mogelijk. Het oppervlaktewater kan daarom ook niet dienen als calamiteitenbuffer voor vloeibare ammoniak. Ook wanneer koude vloeibare ammoniak van -33 °C op het water komt, zal ongeveer 50 % direct verdampen en een giftige damp vormen. De overige 50 % zal oplossen in het water. Voor een nadere toelichting kunnen de ‘red squirrel tests’ uit 2022 bekeken worden.
2.2Ammoniakopslaginstallatie
In deze paragraaf wordt een omschrijving gegeven van een ammoniakopslaginstallatie.
In een stationaire opslagtank voor gekoelde vloeibare ammoniak wordt op grote schaal ammoniak opgeslagen bij nagenoeg atmosferische druk bij een temperatuur van circa -33 °C. Opslag van ammoniak onder druk vindt in kleinere hoeveelheden plaats (volgens M39 tot maximaal 1.000 ton (1 kton) per tank) vanaf 0,5 barg (circa -25 °C en hoger).
Globaal bestaat een installatie voor opslag van ammoniak uit de volgende onderdelen:
- een opslagtank, inclusief bijbehorende installaties zoals BOG-verwerkingssysteem en ammoniakverdamper;
- productleidingen voor het verpompen van ammoniak van en naar de tank, inclusief warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak en een flashvat voor het afkoelen van ammoniak;
- een laad- en losinstallatie voor de verlading van en naar transportmiddelen (zee- en binnenvaartschepen, tankwagens en spoorketelwagons).
Afbeelding 1 is een schematische weergave van een ammoniakopslaginstallatie en de bijbehorende installatieonderdelen. De transportmiddelen en procesinstallatie vallen niet onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn.
Afbeelding 1 – Schematische weergave ammoniakopslaginstallatie
Toelichting:
- Legenda:
- blauw = koude (gekoelde, atmosferische) ammoniak;
- rood = warme ammoniak onder druk;
- grijs = buiten toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.
- Aan de linkerkant van het schema is import naar de gekoelde atmosferische opslagtank vanuit (zee)schepen of vanuit pijpleiding uit fabriek (synthese plant) te zien.
- Export vanuit de gekoelde atmosferische opslagtank naar (gekoelde) zee- en binnenvaartschepen is te zien aan de linkerkant van het schema. Aan de rechterkant is de export te zien via een warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak, waarbij de warme ammoniak vervolgens wordt geladen in tankwagens, spoorketelwagons, binnenvaartschepen of via een externe transportleiding verder wordt getransporteerd.
- Ammoniakopslaginstallaties van warme ammoniak onder druk zijn in rood aangegeven, waarbij ook het flashvat voor het afkoelen van warme ammoniak is weergegeven.
- Boord-boordverlading (waaronder het bunkeren van schip naar schip) valt niet onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn en is dan ook niet in bovenstaande afbeelding opgenomen. Ter verduidelijking: het laden van een bunkerschip vanuit een ammoniakopslaginstallatie valt onder laden en lossen en valt wel onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.
3Risicobenadering
3.1Basisveiligheidsniveau
Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:
- maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
- maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, inbedrijfname, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uitbedrijfname;
- good housekeeping, dit begrip staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt van uitgegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
- maatregelen voor goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.
Het uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen werkt. Dit basisveiligheidsniveau is opgenomen als DWW-maatregel in MW1.
Installaties of activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen en onder de Seveso-richtlijn en/of onder de ARIE-regeling (installaties vanaf 15 ton ammoniak) vallen, hebben een veiligheidsbeheerssysteem (VBS). Om die reden is een veiligheidsbeheerssysteem in deze PGS niet voorgeschreven. Voor bedrijven die minder dan 15 ton ammoniakopslag hebben, valt sterk te overwegen een veiligheidsbeheerssysteem voor te schrijven in de omgevingsvergunning. Eisen voor de opzet en inhoud van een veiligheidsbeheerssysteem staan in NEN-EN-ISO 14001, NEN-EN-ISO 45001, NTA 8620, de Arbeidsomstandighedenregeling (bijlage I) en/of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
3.2Risicobenadering
3.2.1Risicobenadering als basis
Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een uniforme en systematische manier scenario’s, doelen en maatregelen zijn geformuleerd. De methode is beschreven in de Handreiking generieke risicobenadering. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van de opgenomen maatregelen.
Een scenario bestaat uit een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis. Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.
Voor elk scenario zijn één of meerdere doelen beschreven om te bereiken dat:
- de kans op de ongewenste gebeurtenis zo veel mogelijk wordt beperkt;
- de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.
Soms kunnen meerdere scenario's met hetzelfde doel worden gedekt. Per doel zijn één of meer maatregelen uitgewerkt die er voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan gelden voor meerdere doelen.
3.2.2Methode
De risicobeoordeling is uitgevoerd met de BowTie-methode, aangevuld met de SWIFT-methode voor het bepalen van de oorzaken van de ongewenste gebeurtenis. Door de combinatie van beide methoden is gewaarborgd dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen oorzaak en gevolg. Ook is gewaarborgd dat de oorzaakscenario’s op een gestructureerde manier, met vraagcategorieën, worden bepaald.
Meer informatie over de gebruikte methode staat in de Handreiking generieke risicobenadering.
3.2.3Scenario’s met een laag risico
Met de risicobeoordeling is voor elk geïdentificeerd scenario het risiconiveau bepaald. Bij de beoordeling van het risiconiveau wordt rekening gehouden met maatregelen die noodzakelijk zijn vanwege andere wettelijke verplichtingen. Scenario’s die zijn beoordeeld met een laag risico worden niet beschreven in deze PGS-richtlijn. Dit zijn scenario’s die niet kunnen leiden tot ernstige gevolgen en/of omdat de kans op optreden gering is, bijvoorbeeld door andere wettelijke maatregelen. Voor deze PGS-richtlijn zijn er geen scenario’s geïdentificeerd die zijn beoordeeld met een laag risico.
3.2.4Niet beoordeelde scenario’s
Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van.
Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld, zoals aardbevingen en overstromingen, zijn niet meegenomen. De enige uitzondering is blikseminslag. Ook zijn scenario’s die veroorzaakt wordt door klimaatveranderingen, zoals droogte, extreme regenval, of hogere temperatuur, niet meegenomen. De kans voor natuurgeweld en klimaatverandering hangt af van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op natuurgeweld en klimaatveranderingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.
Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport wél ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.
3.3Aanpak risicobenadering PGS 12
De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 12-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare opslag en verlading van ammoniak. Het PGS-team heeft mogelijke scenario’s in kaart gebracht en deze vervolgens geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruik gemaakt van de kwalitatieve risicomatrix in paragraaf 4.3.2 van de Handreiking generieke risicobenadering. Dit heeft geleid tot de voor deze PGS-richtlijn relevante scenario’s met een middelhoog en hoog risico. Deze vormen de basis van deze PGS-richtlijn en zijn vastgelegd in Hoofdstuk 4.
De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.
Voor de relevante scenario’s heeft het team doelen bepaald en vervolgens maatregelen geïdentificeerd op basis van de huidige stand der techniek. Als het om nieuwe activiteiten gaat, is in overleg met betrokken experts bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.
Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in deze PGS-richtlijn moeten worden opgenomen. Dit is gebeurd op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.
In dit deskundig oordeel worden meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap, de professionele dienstverlening en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de risicomatrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.
Afsluitend is geëvalueerd of met deze PGS-richtlijn een aanvaardbaar maatregelenniveau voor de beheersing van de geïdentificeerde risico’s wordt bereikt, en of met het pakket van maatregelen:
- de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis voldoende is verkleind, en
- de omvang of ernst van de gevolgen voldoende is verminderd.
3.4Relatie tot andere wetgeving
De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd op basis van typische situaties die generiek van toepassing zijn. Het is geen vervanging van een bedrijfsspecifieke risicoanalyse voor alle risico’s die binnen het bedrijf kunnen optreden. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Naast de RI&E-plicht vanuit de Arbeidsomstandighedenwet zijn bedrijven bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) verplicht om, voor installaties die hieronder vallen, een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse(s).
4Scenario's
Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor de veilige opslag en het veilig verladen van ammoniak.
De scenario's zijn per installatiedeel onderverdeeld in oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De oorzaakscenario’s zijn op hun beurt onderverdeeld in categorieën van directe oorzaken (zoals benoemd in PGS 6): corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik en wijziging of onderhoud.
Elk scenario staat in een groen kader en heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Deze doelen zijn weergegeven als D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen en aan welke doelen deze invulling geven.
De maatregelen die genoemd worden in een scenario, zijn gerelateerd aan dat scenario. Echter, een scenario kan van toepassing zijn op meerdere installatiedelen. De diverse installatiedelen en de bijbehorende maatregelen worden apart genoemd. De genoemde doelen zijn wel van toepassing op alle installatiedelen. Bij de doelen zelf is wel aangegeven voor welk installatiedeel de bijbehorende maatregelen van toepassing zijn.
Sommige scenario’s, doelen of maatregelen zijn alleen relevant voor atmosferische opslag. Deze zijn dan aangeduid met (A) achter de titel. Sommige scenario’s, doelen of maatregelen zijn alleen relevant voor drukopslag. Deze zijn dan aangeduid met (D) achter de titel. Wanneer een scenario, doel of maatregel relevant is voor zowel atmosferische opslag als drukopslag, dan is dit aangeduid met (A+D) achter de titel. Installatieonderdelen of activiteiten die zowel bij atmosferische opslag als bij drukopslag kunnen voorkomen (zoals laden, lossen, warmtewisselaar, flashvat, appendages en pakkingen) zijn ook aangeduid met (A+D).
4.1Atmosferische Opslagtank (A)
Voor zowel nieuwe atmosferische opslagtanks (fase 1) als voor bestaande atmosferische opslagtanks (fase 2) zijn aparte risicobenaderingen gedaan. De risicobenadering voor fase 1 is als eerste uitgevoerd en vormt de basis van de scenario’s in dit hoofdstuk. Tijdens de risicobenadering voor fase 2 zijn alle oorzaak- en gevolgscenario’s uit fase 1 weer opnieuw beoordeeld voor bestaande tanks. Tevens is beoordeeld of er extra scenario’s nodig zijn of dat er scenario’s kunnen afvallen. Uit de risicobenadering is gebleken dat de oorzaak- en gevolgscenario’s van fase 2 niet anders zijn dan van fase 1 en dat er daarom geen andere scenario’s zijn gedefinieerd (ondanks dat de tankconfiguratie van fase 1 en 2 wel enigszins verschilt, zie Paragraaf 7.6.1.1). Wel is gebleken dat er voor bestaande tanks andere of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit is nader uitgewerkt op maatregelniveau in Hoofdstuk 7.
4.1.1Oorzaakscenario's atmosferische opslag (A)
4.1.2Gevolgscenario's atmosferische opslag (A)
4.2Drukopslagtank (D)
Voor zowel de atmosferische opslagtanks (fase 1 en 2) als voor drukopslagtanks (fase 3) zijn aparte risicobenaderingen gedaan. Tijdens de risicobenadering voor fase 3 zijn alle oorzaak- en gevolgscenario’s uit fase 1 en 2 weer opnieuw beoordeeld maar nu specifiek voor drukopslagtanks. Tevens is beoordeeld of er extra scenario’s nodig zijn of dat er scenario’s kunnen afvallen. Uit de risicobenadering voor fase 3 is gebleken dat de meeste oorzaak- en gevolgscenario’s uit fase 1 en 2 ook voor fase 3 gelden maar soms wel iets ander verlopen. Dit heeft in veel gevallen geleid tot andere omschrijvingen van het scenario. Daarnaast is het onderdrukscenario (S6) niet relevant gebleken voor drukopslagtanks. Ook is er voor drukopslag één extra gevolgscenario, namelijk het druk-/jet-spray scenario (S34). Tijdens de risicobenadering is ook gebleken dat de verschillende opslagconfiguraties/uitvoeringen van installaties met drukopslagtanks niet leiden tot afwijkende scenario’s. Dit komt voornamelijk omdat de degradatiemechanismen steeds gelijk blijven (zie Paragraaf 7.7.1.1). Er is soms wel onderscheid nodig in de maatregelen. Dit is nader uitgewerkt op maatregelniveau in Hoofdstuk 7.
4.2.1Oorzaakscenario’s drukopslag (D)
4.2.2Gevolgscenario’s drukopslag (D)
4.3Productleidingen (A + D)
4.3.1Algemeen
De volgende scenario's, zoals gedefinieerd voor de opslagtank, zijn ook van toepassing op de productleidingen:
- S4 / S21 – Warmtebelasting op de installatie door een brand in de omgeving;
- S8 / S24 – Uitwendige corrosie;
- S9 / S25 – Koudebelasting op de installatie;
- S14 / S26 – Falen van verbindingen of appendages;
- S12 / S28 – Menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud;
- S13 / S29 – Handelingen door onbevoegden;
- S15 / S31 – Vrijkomen van ammoniak, vloeistof en damp - interne effecten;
- S16 / S32 – Verspreiding van een lekkage van vrijgekomen ammoniak – externe effecten buiten de milieubelastende activiteit.
4.3.2Oorzaakscenario's (A+D)
In deze paragraaf staan aanvullende oorzaakscenario's die voor de productleidingen zijn geïdentificeerd.
4.3.3Gevolgscenario's (A+D)
Er zijn geen aanvullende gevolgscenario's geïdentificeerd voor de productleidingen.
4.4Laden en lossen (A+D)
4.4.1Algemeen
De volgende scenario's zoals gedefinieerd voor de opslagtank zijn ook van toepassing op de laad-/losinstallatie:
- S9 / S25 – Koudebelasting op de installatie;
- S12 / S28 – Menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud;
- S13 / S29 – Handelingen door onbevoegden;
- S15 / S31 – Vrijkomen van ammoniak, vloeistof en damp – interne effecten;
- S16 / S32 – Verspreiding van ammoniak, vloeistof en damp – externe effecten buiten de milieubelastende activiteit.
De volgende scenario's zoals gedefinieerd voor de productleidingen zijn ook van toepassing op de laad-/losinstallatie:
- S36 – Externe impact overige installatiedelen.
4.4.2Oorzaakscenario's (A+D)
In deze paragraaf staan aanvullende oorzaakscenario's die voor de laad-/losinstallatie zijn geïdentificeerd.
4.4.3Gevolgscenario's (A+D)
4.5Warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak (A+D)
De warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak wordt gebruikt om ammoniak van -33 °C vanuit de gekoelde atmosferische opslag op te warmen voor drukopslag, voor trein- en tankwagenverlading, voor het beladen van ‘warme’ ammoniakschepen of voor transport per externe transportleiding. De temperatuur en druk variëren per modaliteit. Bij spoor- en wegvervoer is dit boven 0 °C met bijbehorende dampspanning en bij binnenvaart is dit boven -10 °C en bijbehorende dampspanning. Bij een externe transportleiding is deze druk hoger dan de dampspanning die hoort bij de transporttemperatuur. Dit komt doordat er een transportpomp aanwezig is.
4.6Flashvat voor het afkoelen van ammoniak (A+D)
Het flashvat voor het afkoelen van vloeibare ammoniak wordt gebruikt om ammoniak onder druk af te koelen naar -33 °C zodat deze opgeslagen kan worden in de atmosferische gekoelde ammoniakopslagtank. In het flashvat wordt de ammoniak van druk afgelaten, waarbij de expanderende ammoniak warmte onttrekt aan de vloeibare ammoniak, waardoor deze afkoelt. De vrijkomende gasvormige ammoniak uit het flashvat kan worden ingezet in een ammoniakgasnet of worden gecomprimeerd om vervolgens weer te laten expanderen. Vaak zijn meerdere expansiestappen nodig om de benodigde temperatuur van -33 °C te bereiken.
5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving Normatief
5.1Inleiding Normatief
Deze PGS-richtlijn beschrijft doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om de veiligheid te waarborgen.
Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:
- Omgevingsveiligheid: het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
- Arbeidsveiligheid: het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, dan wel het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
- Brand- en rampenbestrijding: het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding en voor het borgen van de veiligheid van de incidentbestrijders.
Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gezorgd in een PGS dat bij navolging van de maatregelen niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving. Het is echter niet zo dat een PGS uitputtend is in het opnemen van wettelijke verplichtingen. Het is altijd van belang de van toepassing zijnde wetgeving voor de desbetreffende activiteit te controleren.
De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel is deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:
- maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid en met Brandpreventie (brandpreventie en -bestrijding, omgevingsveiligheid);
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de Warenwet. InHoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid;
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- en rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (brand- en rampenbestrijding).
5.2Omgevingsveiligheid Normatief
5.2.1Algemeen Normatief
De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en de activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bal kan omschreven zijn dat een vergunningplicht of algemene regels gelden voor de activiteit. Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen voor zover passend binnen het toepassingsbereik van het Bal. In de Omgevingsregeling is terug te vinden welke versie van de PGS-richtlijn is aangestuurd. Voor vergunningplichtige activiteiten bepaalt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) welke informatiedocumenten betrokken moeten worden als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening houden met het informatiedocument. Tussen het moment van vaststellen van de PGS-richtlijn door het BOb en opname in de rijksregels kan een periode zijn gelegen. Hoe hiermee om te gaan in deze periode is te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Vooruitlopen op toekomstige PGS-richtlijnen. Deze systematiek geldt voor bestaande richtlijnen die gewijzigd zijn én voor nieuwe richtlijnen waarvoor mogelijk een herziening van het Bal nodig is. Voor het overzicht van de juridische status van de PGS-richtlijn zie de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Overzicht PGS-richtlijnen. Het stelsel van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift of gelijkwaardige maatregel af te wijken.
In Bijlage D staan verwijzingen naar relevante artikelen en bepalingen voor ammoniakopslag.
5.2.2Externe veiligheidsafstanden Normatief
Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.
In het Bal of in het Bkl kunnen deze veiligheidsafstanden zijn opgenomen. Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.
In deze PGS-richtlijn zijn enkele maatregelen opgenomen om de escalatie van scenario's met effecten buiten de milieubelastende activiteit te voorkomen.
5.2.3Omgevingsplan Normatief
Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.
De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen voor bluswatervoorzieningen, de bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.
Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markering Brandpreventie.
5.3Arbeidsveiligheid Normatief
In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van acute blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.
De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.
Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving.
De Nederlandse Arbeidsinspectie bindt zich in haar toezicht op de onderdelen van de PGS-richtlijn die de Nederlandse Arbeidsinspectie in haar zienswijze aanvaardt. Waar de zienswijze van de Nederlandse Arbeidsinspectie afwijkt van voorgenomen publicatie, wordt die zienswijze in zijn geheel opgenomen in de PGS-richtlijn. Voor deze PGS-richtlijn is er geen afwijkende zienswijze van de NLA van toepassing.
De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.
Gelijkwaardige maatregelen
Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit Paragraaf 8.1. Eventueel kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Deze bevoegdheid staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.
5.4Brand- en rampenbestrijding Normatief
De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).
De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 van de Wvr. Dit zijn:
- het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
- het beperken van brandgevaar;
- het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.
Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:
- de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
- het organiseren van de rampenbestrijding;
- het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brand- en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.
Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).
Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brand- en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.
Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.
De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.
In het rampbestrijdingsplan (o.a. het scenario toxische wolk) zijn de taken en bevoegdheden voor de veiligheidsregio beschreven. Afhankelijk van de impact en omvang van het incident zal invulling gegeven worden aan de taken die horen bij rampbestrijding. Het doel hierbij is het beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
6Doelen Normatief
6.1Inleiding Normatief
In dit hoofdstuk staan de doelen die relevant zijn voor de veilige opslag en verlading van ammoniak. Met deze doelen is beoogd het risico zoveel mogelijk te beperken.
Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel staat in Hoofdstuk 7.
Elk doel heeft een uniek nummer en is herkenbaar aan een paars kader. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 staat steeds aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
Sommige doelen, scenario’s en maatregelen zijn alleen relevant voor atmosferische opslag. Deze zijn dan aangeduid met (A) achter de titel. Sommige doelen, scenario’s en maatregelen zijn alleen relevant voor drukopslag. Deze zijn dan aangeduid met (D) achter de titel. Wanneer een doel, scenario of maatregel relevant is voor zowel atmosferische opslag als drukopslag is dit aangeduid met (A+D) achter de titel. Doelen, scenario’s en maatregelen die horen bij installatieonderdelen of activiteiten die zowel bij atmosferische opslag als bij drukopslag kunnen voorkomen (zoals laden, lossen, warmtewisselaar, flashvat, appendages en pakkingen), zijn ook aangeduid met (A+D).
6.2Doelen Normatief
6.2.1Algemene doelen voor de ammoniakopslaginstallatie (A+D) Normatief
6.2.2Specifieke doelen productleidingen of laad-/losinstallatie (A+D) Normatief
6.2.3Specifiek doel warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak (A+D) Normatief
6.2.4Specifiek doel voor flashvat (A+D) Normatief
7Maatregelen Normatief
7.1Inleiding Normatief
Dit hoofdstuk bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen uit Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.
Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Het nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.
Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid of Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is:
- Omgevingsveiligheid: maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet;
- Brandpreventie: maatregel gericht op brandpreventie en -bestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer);
- Arbeidsveiligheid: maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenowet;
- Rampenbestrijding: maatregel gericht op brand- en rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio's.
De maatregelen staan in een blauw kader. Maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving zijn herkenbaar aaneen oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.
Interne veiligheidsafstanden
In de PGS-richtlijnen kunnen minimumafstanden opgenomen zijn. Deze minimumafstanden zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en naar mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). De afstanden in het kader van ATEX zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan diegene in de PGS-richtlijn.
7.1.1Gebruik van categorieën Normatief
De maatregelen in deze PGS-richtlijn kunnen generiek van toepassing zijn op de gehele ammoniakopslaginstallatie of alleen op een specifiek installatiedeel. Per maatregel is aangegeven met een categorie voor welke situatie(s) de betreffende maatregel van toepassing is. Binnen deze PGS-richtlijn worden de volgende categorieën onderscheiden:
- gekoelde atmosferische opslagtank - nieuwe installaties;
- gekoelde atmosferische opslagtank - bestaande installaties;
- drukopslagtank - bestaande en nieuwe installaties;
- laden en lossen – weg;
- laden en lossen – spoor;
- laden en lossen – water;
- ammoniakopslaginstallaties - overige onderdelen.
Er is sprake van een bestaande ammoniakinstallatie als deze is ontworpen, vergund, geplaatst en in gebruik genomen voor 1 januari 2025. Om deze reden is er ook onderscheid in maatregelen uit deze richtlijn voor nieuwbouw of bestaande situatie. Om deze reden zijn er ook categorieën aangemaakt voor de levensfase (bestaand of nieuwbouw).
Zoals hierboven aangegeven zijn sommige maatregelen, scenario’s en doelen alleen relevant voor atmosferische opslag. Deze zijn dan aanvullend op de categorieën aangeduid met (A) achter de titel. Sommige maatregelen, scenario’s en doelen zijn alleen relevant voor drukopslag. Deze zijn dan aangeduid met (D) achter de titel. Wanneer een maatregel, scenario of doel relevant is voor zowel atmosferische opslag als drukopslag is dit aangeduid met (A+D) achter de titel. Maatregelen, scenario’s en doelen die horen bij installatieonderdelen of activiteiten die zowel bij atmosferische opslag als bij drukopslag kunnen voorkomen (zoals laden, lossen, warmtewisselaar, flashvat, appendages en pakkingen, enz.), zijn ook aangeduid met (A+D).
7.2Drukapparatuur Normatief
7.2.1Europese richtlijn drukapparatuur (PED) Normatief
Binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn zijn er diverse installatiedelen die drukapparatuur zijn. Dit betreft onder andere de drukopslagtank, het BOG-verwerkingssysteem, het flashvat, de warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak, productleidingen, pompleidingen in de tank en pompen.
Een opslagtank voor koude, atmosferische ammoniak is geen drukapparatuur, door de ontwerpparameters van een gekoelde opslagtank voor ammoniak wordt deze uitgesloten door de PED (Wbda-wetgeving).
Met de term drukapparatuur wordt apparatuur bedoeld met een ontwerpdruk die hoger is dan 0,5 barg. De exacte definitie van drukapparatuur volgt uit artikel 2 van de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED) en luidt als volgt:
"‘drukapparatuur’ of ‘drukapparaten’: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, inclusief, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen, zoals flenzen, tubulures, koppelingen, steunconstructies, hijsogen.’"
Drukapparatuur wordt onderverdeeld in:
- drukvaten;
- installatieleidingen;
- veiligheidsappendages;
- onder druk staande appendages.
Een enkelvoudig drukapparaat staat nooit op zichzelf; het wordt altijd geïntegreerd in een functioneel geheel. Dit wordt een samenstel genoemd. Een ammoniakopslaginstallatie bevat verschillende componenten/installatieonderdelen die drukapparatuur zijn. De opslagtank (geen drukapparatuur) en de overige componenten vormen samen een functioneel geheel. Dit geheel is een samenstel onder de PED. Dit betekent dat de risico's die de tank heeft op de drukapparatuur worden beoordeeld. Daarnaast wordt meegenomen of de tank als onderdeel van het samenstel niet leidt tot een onaanvaardbaar risico. De tank mag echter niet als drukapparatuur beoordeeld worden.
7.2.2Ontwerp Normatief
Drukapparatuur is een arbeidsmiddel met risico’s. De risico’s hebben niet alleen betrekking op de werknemers die ermee werken, maar ook op de omgeving en het milieu. Daarom stelt de wetgever eisen aan het op de markt aanbieden, in bedrijf stellen, gebruiken en nadien wijzigen en repareren van drukapparatuur. Dit is in Nederland vastgelegd in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Op het in de handel brengen van drukapparatuur zijn Europese productrichtlijnen van toepassing. Dat betekent dat een fabrikant alleen producten in de handel mag brengen (voor het eerst op de markt mag aanbieden) die voldoen aan deze richtlijnen.
Bij de bouw van een ammoniakopslaginstallatie is het van groot belang om vooraf vast te stellen wie de fabrikant is:
- Wordt een ammoniakopslaginstallatie gebouwd of gewijzigd onder de verantwoordelijkheid van een derde partij (een leverancier, een installateur, enz.) die de ammoniakopslaginstallatie in zijn geheel verhandelt aan de latere gebruiker, dan treedt deze derde partij in de rol van fabrikant. De derde partij is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de eisen die van toepassing zijn op dit samenstel.
- Wordt een ammoniakopslaginstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van de gebruiker, dan wordt déze de fabrikant. De onderdelen worden geleverd door verschillende fabrikanten, maar de gebruiker is degene die de diverse onderdelen tot één functioneel geheel maakt. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het samenstel voldoet aan de Europese richtlijnen.
De ontwerpeisen voor een ammoniakopslaginstallatie liggen vast in de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED). Deze richtlijn kent, zoals elke Europese productrichtlijn, essentiële veiligheidseisen die van toepassing zijn op alle drukapparatuur en samenstellen die in de handel worden gebracht. De fabrikant heeft de plicht om bij het ontwerp van drukapparatuur en samenstellen een analyse te maken van de risico’s en gevaren die bestaan ten gevolge van de druk. Bij het ontwerp en de bouw van drukapparatuur of samenstellen moet de fabrikant vervolgens rekening houden met deze risicoanalyse. De fabrikant kiest de meest passende maatregelen waarbij hij zich moet houden aan onderstaande beginselen:
- gevaren worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is geëlimineerd of verkleind in het ontwerp;
- er worden passende beschermingsmaatregelen getroffen tegen gevaren die niet kunnen worden geëlimineerd;
- de gebruikers worden, indien van toepassing, geïnformeerd over nog bestaande gevaren en of het nodig is dat er passende gevaarverminderende maatregelen worden genomen voor de installatie en/of het gebruik ervan. Deze maatregelen worden opgenomen in de gebruikershandleiding.
De risicoanalyse van de fabrikant is gebaseerd op scenario’s die in grote lijnen overeenkomen met de scenario’s uit Hoofdstuk 4 van deze PGS.
De essentiële eisen die worden gesteld aan het ontwerp van het drukapparaat, zijn vastgelegd in bijlage I van de Richtlijn drukapparatuur. De fabrikant moet voldoen aan deze eisen, wat onder andere betekent dat:
- de ammoniakopslaginstallatie voldoende sterk is om de belastingen die kunnen worden verwacht (kracht, brand, hogedruk, enz.) te weerstaan;
- er maatregelen zijn genomen om de ammoniakopslaginstallatie veilig te bedienen;
- de ammoniakopslaginstallatie zo is ontworpen dat deze veilig kan worden geïnspecteerd;
- de ammoniakopslaginstallatie veilig kan worden gevuld en geleegd;
- er passende beveiligingen (zoals drukontlastkleppen of veerveiligheden) zijn aangebracht om in te grijpen als de druk ontoelaatbaar stijgt. Als een beveiliging wordt aangesproken, moet deze afblazen waar dit geen gevaar voor personen kan opleveren.
De ammoniakopslaginstallatie is een samenstel, maar in geval van koude, atmosferische opslag is de opslagtank zelf geen drukapparatuur en hoeft daarom niet te voldoen aan de essentiële veiligheidseisen volgens de PED. Wel moet de tank beoordeeld worden op basis van goed vakmanschap volgens de PED om de risico’s zoveel mogelijk te beperken. Voor de invulling van goed vakmanschap zijn diverse aanvullende maatregelen opgenomen in deze PGS-richtlijn.
Een drukopslagtank en de overige componenten in het samenstel (het BOG-verwerkingssysteem, het flashvat, de warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak, productleidingen, pompleidingen in de tank en pompen) zijn drukapparatuur en deze moeten voldoen aan de essentiële eisen van de PED. Om te voldoen aan de essentiële eisen kan de fabrikant een geharmoniseerde norm toepassen. Dit is echter niet verplicht. Als de fabrikant geen geharmoniseerde norm toepast, zal hij moeten aantonen dat de ammoniakopslaginstallatie (voor zover vallend onder de PED) wel voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de praktijk blijkt het overgrote deel van ammoniakopslaginstallaties (voor zover vallend onder de PED) volgens geharmoniseerde normen te worden gebouwd.
Door middel van het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure laat de fabrikant zien dat de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de Europese productwetgeving is bepaald dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie (EU-CBI) toezicht moet houden op deze procedure. Een EU-CBI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De mate van toezicht is afhankelijk van het risico.
Met het aanbrengen van CE-markering (‘Conformité Européenne’) verklaart de fabrikant dat het apparaat voldoet aan de daarvoor geldende Europese eisen. Als de fabrikant een derde partij is (dus niet de gebruiker), moet déze de CE-markering aanbrengen op de ammoniakopslaginstallatie. Op de componenten/installatiedelen van een ammoniakopslaginstallatie die onder de PED vallen (het samenstel), hoeft slechts één CE-markering te worden aangebracht, dus niet op elk afzonderlijk drukapparaat. Aan de andere kant behouden drukapparaten die met een eigen CE-markering in het samenstel zijn opgenomen, wél de eigen markering. Samen met de CE-markering moet algemene informatie (zoals naam en adres van de fabrikant, bouwjaar en essentiële maximaal toelaatbare grenswaarden) en specifieke gegevens die voor een veilige installatie, werking en gebruik van belang kunnen zijn (zoals afmetingen, toegepaste persdruk, insteldruk drukbeveiliging, vermogen, enz.), op de kenplaat worden aangebracht.
Als de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen, stelt de fabrikant een verklaring van overeenstemming op. Dit is een verklaring dat de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de van toepassing zijnde productrichtlijnen. Verder stelt hij een technisch dossier samen. Dit dossier omvat ten minste:
- een algemene beschrijving van ammoniakopslaginstallatie;
- ontwerp- en fabricagetekeningen en schematische voorstellingen van componenten;
- beschrijvingen en toelichtingen bij de tekeningen en schematische voorstellingen;
- een lijst van toegepaste (geharmoniseerde) normen;
- berekeningen van ontwerpen, uitgevoerde controles;
- testverslagen.
De fabrikant is niet verplicht het technisch constructiedossier te overhandigen aan de gebruiker, maar het wordt aanbevolen om met de aanschaf van de ammoniakopslaginstallatie te bedingen dat het technisch dossier wordt meegeleverd.
Ten slotte is de fabrikant verplicht een gebruikershandleiding mee te leveren met de ammoniakopslaginstallatie. Hierin worden de restrisico’s beschreven en worden instructies gegeven voor hoe de installatie veilig kan worden gebruikt.
7.2.3Gebruik Normatief
Het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) stelt niet alleen eisen aan het in de handel brengen van drukapparatuur, maar ook aan de ingebruikname en het gebruik van drukapparatuur. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de ammoniakopslaginstallatie om hieraan te voldoen. De gebruiker moet de ammoniakopslaginstallatie laten keuren voordat deze in gebruik wordt genomen, bij wijzigingen of reparaties en verder zo vaak als nodig is.
De indeling van drukapparatuur bepaalt wie deze keuringen moet uitvoeren en wanneer de keuringen moeten plaatsvinden. Dit is geregeld in de Warenwetregeling drukapparatuur 2016. Verplichtingen die zijn opgenomen in een besluit, worden vaak uitgewerkt in een regeling. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 is drukapparatuur aangewezen die in de risicocategorie valt die moet worden gekeurd door een Nederlandse conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Ook een NL-CBI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd.
Drukapparatuur die niet is aangewezen, moet op grond van het Arbobesluit worden gekeurd door een deskundige.
Bij ammoniakopslaginstallaties zijn de vaten aangewezen drukapparatuur als de druk P · volume V boven een bepaalde waarde is. Een leiding is aangewezen boven een bepaalde druk en/of diameter. Een gebruiker kan op verschillende manieren vaststellen welke drukapparatuur in de ammoniakopslaginstallatie aangewezen drukapparatuur is:
- aan de hand van artikel 2 van de Warenwetregeling drukapparatuur 2016;
- door de fabrikant te benaderen (misschien staat het in de handleiding van de installatie);
- door een NL-CBI te benaderen.
De aangewezen drukapparatuur in de ammoniakopslaginstallatie moet worden gekeurd voordat deze de eerste keer in gebruik wordt genomen. Het doel van de keuring voor ingebruikname is om vast te stellen of de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de Europese richtlijnen en veilig kan worden gebruikt. Daarbij wordt onder andere beoordeeld of de installatie is opgesteld zoals is opgenomen in de handleiding. De keuring wordt uitgevoerd door een NL-CBI. Deze geeft een verklaring van ingebruikneming af.
Het doel van de periodieke herkeuring is om vast te stellen of de installatie nog veilig kan worden gebruikt. Aangewezen drukapparatuur wordt elke vier jaar gekeurd door een NL-CBI, ammoniakkoelinstallaties vaak elke zes jaar. Hiervoor wordt een verklaring van herkeuring afgegeven. De keuring van niet-aangewezen drukapparatuur moet worden uitgevoerd door een deskundige. Deze stelt ook hiervan een rapportage op. Dit is verplicht op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat er afstemming plaatsvindt tussen de NL-CBI en de deskundige over hoe de ammoniakopslaginstallatie in zijn geheel weer veilig kan worden gebruikt.
Ook het uitvoeren van reparaties en wijzigingen aan de ammoniakopslaginstallatie is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Daarbij is veelal toezicht vereist door een NL-CBI. Voordat een reparatie of wijziging wordt uitgevoerd, wordt aangeraden om contact te zoeken met een NL-CBI. Bepaalde ingrijpende wijzigingen kunnen tot gevolg hebben dat de gegevens op de kenplaat niet meer kloppen. In dat geval moet een EU-CBI hierbij worden betrokken. Regulier onderhoud aan de ammoniakopslaginstallatie moet worden uitgevoerd zoals is voorgeschreven in de handleiding van de fabrikant.
Zolang de ammoniakopslaginstallatie in werking is of in werking kan worden gesteld, bewaart de gebruiker de volgende documenten:
- de EG-verklaring van overeenstemming (volgens de ‘oude’ PED 97/23/EG) of de EU-conformiteitsverklaring (volgens de ‘nieuwe’ PED 2014/68/EU);
- de gebruiksaanwijzing;
- de verklaring van ingebruikneming;
- de verklaring van herkeuring;
- het aantekenblad;
- de bij de beoordelingen en keuringen behorende rapporten.
Het aantekenblad wordt meegeleverd met de verklaring van ingebruikneming. Uitsluitend de betrokken NL-CBI is bevoegd op het aantekenblad aantekeningen te maken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet (en het Arbeidsomstandighedenbesluit) en de Warenwet (en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016). De verplichtingen uit deze wetten worden niet als maatregel opgenomen in deze PGS. In deze PGS worden de verplichtingen van de gebruiker samengevat. De verplichtingen in de Arbowet en de Warenwet en de onderliggende besluiten kunnen evenmin worden opgenomen in een omgevingsvergunning.
7.3Explosieve atmosferen Normatief
7.3.1Wetgeving Normatief
Wanneer de kans bestaat dat er een explosieve atmosfeer ontstaat, zijn er twee vormen van directwerkende wetgeving van toepassing. Enerzijds zijn er de verplichtingen voor de werkgever die voortvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anderzijds zijn er de verplichtingen voor de fabrikant van explosieveilige apparatuur die voortvloeien uit het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze besluiten. De verplichtingen vanuit deze besluiten zijn niet in deze PGS opgenomen.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van beide besluiten.
Meer informatie is te vinden in de volgende documenten:
- ATEX 2014/34/EU Guidelines, 3nd edition – May 2020;
- Niet-bindende praktijkgids met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/92/EG – april 2005;
- Richtlijn voor uitvoering van productvoorschriften van de EU (de Blauwe Gids) – 2022.
7.3.2Verplichtingen werkgever Normatief
Wanneer er binnen een bedrijf brandbare stoffen (gassen, vloeistoffen en vaste stoffen) aanwezig zijn, dan bestaat het gevaar op explosie. Werknemers moeten worden beschermd tegen dit gevaar.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft daartoe verplichtingen opgenomen waar de werkgever invulling aan moet geven. Het doel van deze verplichtingen is:
- het ontstaan van explosieve atmosferen zoveel mogelijk te voorkomen;
- de ontsteking van explosieve atmosferen te vermijden;
- de schadelijke gevolgen van een explosie te beperken.
De verplichtingen waar de werkgever invulling aan moet geven, worden beschreven in hoofdstuk 3 'Inrichting arbeidsplaatsen', paragraaf 2a; artikel 3.5a t/m 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samengevat betreft dit de volgende verplichtingen:
- het beoordelen van explosierisico's (risico-inventarisatie en -evaluatie);
- het indelen van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen in gevarenzones (zie Paragraaf 7.3.3);
- het nemen van zowel technische als organisatorische maatregelen in gevarenzones;
- het informeren van medewerkers;
- het vastleggen van bovenstaande in een explosieveiligheidsdocument.
Met het opnemen van deze verplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit is de Europese richtlijn 1999/92/EG in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Informatieve aanwijzingen voor het opstellen van een gevarenzone-indeling staan in NPR 7910-1:2020+C1:2021 voor gasexplosiegevaar en NPR 7910-2:2020+C1:2021 voor stofexplosiegevaar.
Aanvullende informatie over het opstellen van een explosieveiligheidsdocument en hoe een werkgever moet omgaan met explosieveiligheid, zijn te vinden via het arboportaal.
7.3.3Explosieveilige apparatuur Normatief
De in de voorgaande paragraaf genoemde gevarenzone-indeling kent een indeling naar zones volgens onderstaande tabel.
Tabel 2 – Aanwezigheid van explosieve atmosfeer
Voortdurend en gedurende lange periode | Af en toe | Zelden en gedurende korte periode | |
Gas (als brandbaar medium) | Zone 0 | Zone 1 | Zone 2 |
Stof (als brandbaar medium) | Zone 20 | Zone 21 | Zone 22 |
Wanneer er sprake is van een gevarenzone, dan moet de apparatuur die wordt geplaatst binnen deze zone, geschikt zijn volgens het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 volgens het volgende principe:
- Zone 0/20 – categorie 1-apparatuur;
- Zone 1/21 – categorie 1- of categorie 2-apparatuur;
- Zone 2/22 – categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur.
De fabrikant van de apparatuur geeft aan in zijn EU-conformiteitsverklaring tot welke categorie de desbetreffende apparatuur behoort en wat het beoogde gebruik ervan is. Deze EU-conformiteitsverklaring is verplicht voor fabrikanten en komt voort uit de Europese productrichtlijn 2014/34/EU. Deze richtlijn heeft betrekking op de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voor apparatuur en beveiligingssystemen die worden gebruikt op plaatsen met explosiegevaar.
In Nederland is de productrichtlijn 2014/34/EU geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
7.3.4Aandachtspunten bij de opslag (atmosferische en drukopslag) van ammoniak Normatief
Als er ammoniak vrijkomt, kan er zich in een besloten ruimte een explosieve atmosfeer vormen. Voor situaties in gesloten gebouwen is altijd een gevarenzone-indeling opgesteld in overeenstemming met NPR 7910-1. Voor situaties in de buitenlucht kan het niet zinvol lijken om een gevarenzone-indeling uit te voeren. Dit zal dan echter uit de RI&E blijken. Als er sprake is van explosieve atmosferen, dan is een explosieveiligheidsdocument verplicht.
Het is voor de werkgever van belang om informatie te hebben over de omvang en de klasse van de gevarenzone die door de installatie (of onderdelen daarvan) wordt gecreëerd. De werkgever moet vervolgens conform het Arbeidsomstandighedenbesluit passende maatregelen nemen ter bescherming van de werknemers. De informatie die de werkgever nodig heeft, moet worden geleverd door de leverancier van de installatie. De leverancier beschikt over de informatie over temperaturen, drukken en technische specificaties van onderdelen die van belang zijn bij het bepalen van de gevarenzones. De vorm waarin de informatie wordt geleverd (bijvoorbeeld een complete zoneringstekening), moet worden afgestemd tussen de eindgebruiker/werkgever en de leverancier.
Apparaten die onderdeel zijn van de installatie, moeten door de leverancier van de installatie worden geselecteerd op geschiktheid voor toepassing in een gevarenzone.
Wanneer het samenstel op locatie wordt opgebouwd (installatie), dan valt het geheel buiten het toepassingsbereik van de Europese productrichtlijn 2014/34/EU.
Wordt het samenstel geleverd als een kant-en-klaarproduct, dan valt dit product wel onder de Europese productrichtlijn 2014/34/EU en moet de fabrikant overeenstemming met deze richtlijn aantonen. De fabrikant moet instructies verstrekken voor onder andere het installeren, het gebruik, het onderhoud van het samenstel.
7.3.5Wijzigingen aan bestaande installatie Normatief
Als aan een bestaande installatie wijzigingen worden doorgevoerd, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld in hoeverre de wijzigingen van invloed zijn op het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Als dit het geval is, zullen maatregelen ter voorkoming van ontsteking en ter bescherming van werknemers opnieuw moeten worden overwogen.
Bij substantiële wijzigingen aan explosieve-atmosfeergecertificeerde apparatuur zal opnieuw overeenstemming met de 2014/34/EU-richtlijn, volgens de daarvoor geldende procedures, moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook wanneer de eindgebruiker wijzigingen aanbrengt. De eindgebruiker wordt in dat geval beschouwd als fabrikant.
Wijzigingen aan een bestaande installatie kunnen bestaan uit:
- het vervangen van onderdelen (als gevolg van slijtage);
- reparatie;
- modificaties.
7.4Basisveiligheid (A+D) Normatief
7.5Terreininrichting ammoniakopslaginstallatie (A+D) Normatief
7.5.1Veiligheidsafstanden (A+D) Normatief
Bij het bepalen van de interne veiligheidsafstanden zijn de volgende onderdelen van de ammoniakopslag van belang:
- de opslagtank (atmosferisch of drukopslag);
- de productleidingen;
- de laad- en losinstallatie.
Het belangrijkste uitgangspunt bij het vaststellen van interne afstanden is het voorkomen van interne domino-effecten. Hierbij geldt dat de installatie wordt beschermd tegen invloeden van interne objecten. Vanwege het ontbreken van een brandscenario (zie Paragraaf 2.1.3) zijn tussen ammoniakvoerende delen van de ammoniakopslaginstallaties geen interne afstanden van toepassing voor het brandscenario.
7.6Constructie en uitvoering ammoniakopslaginstallatie bij atmosferische opslag (A) Normatief
7.6.1Inleiding Normatief
In deze paragraaf staan de eisen die gedurende de gehele levensfase aan de (re)constructie en installatie van de ammoniakopslaginstallatie voor atmosferische opslag en toebehoren worden gesteld. De eisen met betrekking tot de periodieke keuring en controle, onderhoud en de benodigde registratiedocumentatie staan in Paragraaf 7.15.
7.6.1.1Algemene uitgangspunten voor veilig ontwerp van de ammoniakopslaginstallatie bij atmosferische opslag (A) Normatief
Het uitgangspunt voor het ontwerp van een ammoniakopslagtank, maar ook het geheel van de ammoniakopslaginstallatie inclusief bijbehorende installaties, is het minimaliseren van de kans dat ammoniak kan vrijkomen. Dit uitgangspunt wordt ingegeven door de grote effectcontouren van een incident met ammoniakopslag, de arbeidsveiligheidsrisico's van het werken met ammoniak en de risico's voor het aquatisch milieu. Een veilig ontwerp van de opslagtank met een lage faalfrequentie is daarbij wenselijk. Deze uitgangspunten leiden tot de volgende uitgangspunten voor maatregelen voor het ontwerp van de ammoniakopslagtank (Afbeelding 2):
- levensduur opslagtank minimaal 50 jaar;
- full-containmentopslagtank;
- opslagtank voorzien van een betonnen buitenwand;
- geen doorvoeringen door wand en bodem;
- interne pompen (incl. interne motor);
- fundering op palen;
- isolatie bij voorkeur niet in de annulaire ruimte tussen binnen- en buitentank.
Deze uitgangspunten zijn nader uitgewerkt in de maatregelen in Paragraaf 7.6.2.
Afbeelding 2 – Schematische weergave full-containmentopslagtank
Toelichting bij de ontwerpuitgangspunten
Levensduur opslagtank minimaal 50 jaar
Het streven is om tijdens de levensduur de opslagtank niet uit bedrijf te hoeven nemen. Dit uitgangspunt is mede gebaseerd op het gegeven dat de opslagtank zo min mogelijk uit bedrijf hoeft te worden genomen door middel van een niet-intrusieve inspectiemethodiek (in-service-inspectie). Het voordeel van een in-service-inspectie zit hem in verschillende aspecten. Het belangrijkste is dat de opslagtank niet blootgesteld hoeft te worden aan een zuurstofatmosfeer, aangezien zuurstof een initiator is voor spanningscorrosie (SCC). Daarnaast hoeft de opslagtank niet naar omgevingstemperatuur te worden gebracht, waardoor spanningen in het materiaal worden vermeden. Door het uitvoeren van een in-service-inspectie in plaats van een out-of-service-inspectie wordt operationele downtime van de opslagtank beperkt. Er zijn ook incidenten bekend die juist zijn opgetreden tijdens het commisioning- en decommissioningproces van een opslagtank (o.a Rostock 2005). De risico's als gevolg van het te snel opwarmen en te snel afkoelen van de opslagtank liggen in de spanningsopbouw in het materiaal en initieert daarmee spanningscorrosie (SCC). Deze risico's kunnen worden vermeden met een in-service-inspectie. Voor een nadere uitleg over spanningscorrosie(SCC) en de verschillende factoren die van invloed zijn op het corrosiemechanisme van spanningscorrosie (SCC), zie Paragraaf 7.7.1.1. Naast spanningscorrosie (SCC) is het degradatiemechanisme van vermoeiing (low cycle fatigue) van belang bij het veelvuldig vullen en legen van een gekoelde ammoniak opslagtank als onderdeel van een importterminal van ammoniak.
Voor zowel nieuwe als bestaande opslagtanks geldt dat de levensduur van een gekoelde ammoniak opslagtank wordt bepaald door de monitoring van spanningscorrosie (SCC) door in-service-inspecties. Deze in-service-inspecties vinden plaats na 6 jaar, na 12 jaar en vervolgens periodiek middels de RBI methodiek met een interval van maximaal 12 jaar. Deze inspecties stellen de onafhankelijke deskundige ammoniakopslagtanks in staat om te constateren of spanningscorrosie (SCC) aanwezig is, wat de eventuele omvang van deze spanningscorrosie (SCC) is en wat de effecten op termijn daarvan zijn. De consequenties kunnen een verhoogde inspectiefrequentie zijn of tot afkeur leiden. Het juiste operationele gebruik van een gekoelde ammoniak opslagtank maakt dat het degradatiemechanisme van spanningscorrosie (SCC) niet of nauwelijks kans heeft zich te manifesteren en daardoor theoretisch geen belemmering vormt voor de levensduur van de opslagtank. Het aanvullende degradatiemechanisme van vermoeiing wordt meegewogen in de RBI methodiek voor de inspectietermijnen van zowel bestaande als nieuwe ammoniak opslagtanks. De inspectieresultaten en de beoordeling daarvan door de onafhankelijke deskundige ammoniakopslagtanks zijn bepalend voor het oordeel van de resterende levensduur van een ammoniak opslagtank.
Voorgaande zorgt er voor dat in deze PGS-richtlijn, net als voor nieuwe opslagtanks, ook voor bestaande opslagtanks geen einddatum is gesteld waarbij deze moet zijn vervangen door een nieuwe tank. Ook bestaande tanks worden immers in het kader van deze PGS-richtlijn gezien als BBT zolang deze voldoet aan de gestelde aanvullende maatregelen voor bestaande opslagtanks in deze PGS-richtlijn (zie verderop in deze paragraaf). Voor de maatregelen zijn implementatietermijnen opgenomen.
Full-containmentopslagtank
Er bestaan meerdere constructievormen voor de opslag van gekoelde ammoniak: de dubbelwandige opslagtank (double containment) en de volledig omsloten opslagtank (full containment). Het nadeel van een double-containmentopslagtank is dat bij lekkage uit de binnentank (primaire tank) de vloeistof wordt opgevangen door de secundaire tank, maar er wel ammoniakdamp op hoogte wordt geëmitteerd naar de atmosfeer. De full-containmentopslagtank heeft dit nadeel niet. Bij een lekkage van de binnentank (primaire tank) zal er geen ammoniakdamp geëmitteerd worden naar de atmosfeer. Dit maakt de full-containmentopslagtank een beter concept dan een double-containmentopslagtank. Full-containment wordt om die reden beschouwd als de best beschikbare techniek (BBT) voor nieuwbouw. Voor bestaande ammoniakopslagtanks die zijn ontworpen en gebouwd voor de opslag van ammoniak geldt dat de constructievorm van een double-containmentopslagtank ook als BBT wordt beschouwd. Voornoemde wijzen van constructie zorgen er ook voor dat ammoniakopslagtanks onderling geen risico vormen voor elkaar en er geen sprake is van onderlinge domino-effecten.
Betonnen buitenwand
Een betonnen buitenwand biedt bescherming tegen een drukgolf en de impact van fragmenten, brokstukken en projectielen en biedt bescherming tegen warmteaanstraling van buitenaf. Fragmenten kunnen ontstaan bij een explosie van bijvoorbeeld een drukvat of leiding onder druk. Wanneer fragmenten de stalen buitenwand van een full-containmentopslagtank perforeren, zal een ammoniakdampwolk op leefniveau ontstaan; wanneer ook de wand van de primaire opslagtank geperforeerd wordt, zal de opslagtank leeglopen. Om dit risico te ondervangen is een betonnen buitenwand de BBT. Een aanvullend voordeel is dat de betonnen buitenwand, inclusief regendak, bescherming biedt tegen weersinvloeden in de ruimte tussen de betonnen buitenwand en de stalen secundaire tank. De levensduur van de isolatie, die aan de buitenzijde van de stalen secundaire tank kan worden aangebracht, wordt hiermee verlengd en het risico op corrosie onder de isolatie van de stalen secundaire tank wordt hiermee verlaagd, omdat er geen water in de isolatie kan indringen. Ter bescherming van de isolatie is deze behandeld met een dampwerkende laag (vapour barrier). Voor conditionering van de isolatie kan gespoeld worden met droge lucht in de ruimte tussen de betonnen buitenwand en de stalen secundaire tank.
Geen doorvoeringen door wand en bodem en interne pompen
Er mogen geen doorvoeringen door de primaire tank aanwezig zijn. Deze doorvoeringen door de wand geven een grotere kans op vloeistoflekkage en het leeglopen van de opslagtank. Ook wordt hierdoor een koppeling tussen binnen- en buitentank voorkomen, wat de kans op falen van de opslagtank verder verlaagt.
Door pompen in de opslagtank te plaatsen, worden kwetsbare doorvoeringen door de wand of bodem vermeden, omdat bij externe pompen een doorvoer tussen wand of bodem nodig is. Ook geldt dat de tankdoorvoering bij een in-service-inspectie met een robot een obstakel wordt, terwijl de lassen rond de doorvoering juist goed onderzocht moeten worden. Uiteraard moeten de interne pompen ook onderhouden worden, wat betekent dat iedere pomp periodiek uit de vloeistof ‘getrokken’ zal worden voor onderhoud. De arbeidsveiligheidsrisico's voor zowel de configuratie van interne als externe pompen worden als niet significant verschillend beschouwd, gezien de 'first break'-procedures die gevolgd moeten worden.
Voor bestaande double-containmentopslagtanks wordt de configuratie van externe pompen met een doorvoering door de primaire stalenwand en de secundaire betonnen wand beschouwd als BBT in combinatie met aanvullende maatregelen, zoals bescherming tegen vallende objecten en een verbeterde betrouwbaarheid van de beveiligingsloop, voor het voorkomen van uitstroom uit de opslagtank, zie M148 en M150.
Naast het voorkomen van doorvoeringen door de primaire tankwand zijn drie typen doorvoering door de secundaire stalenwand van een full-containmentopslagtank wel toegestaan, zie M30 en M32. Dit betreffen doorvoeringen voor twee mangaten die zijn bedoeld om tijdens de bouw van de full-containmentopslagtank de annulaire ruimte te kunnen betreden en materialen en mensen af en aan te voeren. Ook werkzaamheden die aan een full-containmentopslagtank zouden moeten worden uitgevoerd in de annulaire ruimte bij het uit bedrijf zijn van de opslagtank, kunnen via deze mangaten worden uitgevoerd. Het aanwezig zijn van kooiladders of andere constructies om betreding mogelijk te maken van de annulaire ruimte tijdens het uit bedrijf zijn van de opslagtank vormen een belemmering om in-service-robotinspectie uit te voeren. Daarom zijn deze gelaste mangaten benodigd. Belangrijk is dat na gebruik deze mangaten weer worden dichtgelast en gegloeid om het materiaal weer spanningsvrij te krijgen.
Het tweede type doorvoering is bedoeld voor het mogelijk maken van een in-service-robotinspectie. Voor een dergelijke inspectie zijn verschillende mogelijkheden om een robot in de annulaire ruimte te brengen. Dat kan met sluisdoorvoeringen door het dak en het hangende binnendak. Maar ook een doorvoering die is aangebracht boven het vloeistofniveau door alleen de secundaire stalen tankwand is toegestaan. In verband met de begeleidingskabel aan een inspectierobot zijn vier sluisdoorvoeringen, dan wel door het dak, dan wel de de secundaire stalenwand rondom de tankwand, te verwachten.
De laatste doorvoering door de secundaire stalenwand is een verplichte noodvoorziening die in het geval van een calamiteit, waarbij de primaire tank heeft gefaald en de secundaire stalen wand is gevuld, gebruikt kan worden om de ammoniak vloeistof uit de annulaire ruimte te pompen, zie M32.
Fundering op palen
Een risico is dat de grond onder de opslagtank bevriest door de koude ammoniak in de opslagtank en dat deze daardoor instabiel wordt. Door toepassing van een fundering op palen met een zogenoemde 'air gap' wordt dit voorkomen. Een alternatief is elektrische vloerverwarming. Het nadeel van deze oplossing is dat de stroom kan uitvallen en daarmee alsnog de grond bevriest. Een tweede nadeel is het stroomverbruik. De vloerverwarming zal een flinke hoeveelheid stroom op jaarbasis gebruiken. Een fundering op palen kent deze problemen niet. Echter bij bestaande double-containmentopslagtanks wordt een bestaand elektrisch verwarmingssyteem onder voorwaarden toegestaan, zie M149.
Isolatie bij voorkeur niet in de annulaire ruimte tussen binnen- en buitentank
Isolatiematerialen in een ammoniakomgeving zijn vaak aan degradatie van het isolatiemateriaal onderhevig. Isolatiematerialen (zoals PIR, PUR en PUF) zijn niet bestand tegen ammoniak en kunnen niet worden toegepast in de full-containmentopslagtank. Dit maakt dat een full-contaimentopslagtank met een metalen liner en een betonnen buitenwand niet geschikt is voor het toepassen van deze isolatiematerialen, omdat bij die configuratie er isolatie aan de binnenkant van de opslagtank noodzakelijk is. Vandaar dat er in de industrie bij een full-containmentopslagtank (staal-staal-opslagtank) isolatie wordt aangebracht aan de buitenkant van de buitenste stalen wand.
Deze stalen wand met uitwendige isolatie wordt beschermd met een betonnen buitenwand op ongeveer 1 à 2 m afstand ten opzichte van de binnentank tegen externe impact en met een regendak aan de bovenkant tegen weersinvloeden. Deze bescherming tegen weersinvloeden heeft als voordeel dat de levensduur van het isolatiemateriaal wordt verlengd. Ter voorkoming van vochtindringing in de isolatie is deze voorzien van een dampremmende laag (vapour barrier). Voor conditionering van de isolatie kan gespoeld worden met droge lucht in de ruimte tussen de betonnenwand en de stalen secundaire tank.
Perliet wordt als isolatiemateriaal in een full-containmentopslagtank gebruikt om o.a. cryogene vloeistoffen zoals LNG met een opslagtemperatuur van -162 °C koud te houden. Wereldwijd zijn er ook voorbeelden bekend voor de toepassing van perliet bij ammoniakopslagen. Het nadeel van perliet is echter dat hiermee de annulaire ruimte wordt opgevuld en het gas, in dit geval ammoniak, zich tussen het perliet gaat bevinden. Dit laatste geeft problemen bij het ammoniakvrij maken van de opslagtank bij een out-of-service-inspectie en het opslaan/verwerken van de perliet buiten de tank gedurende de inspectie. Het feit dat de annulaire ruimte gevuld is met perliet maakt het onmogelijk om een in-service-inspectie uit te voeren, waarbij de buitenkant van de binnentank met een robot wordt geïnspecteerd. Een keuze voor perliet zou dus leiden tot meer out-of-service-inspecties met de daarbij behorende problemen met het vrijkomende perliet. Deze eigenschappen dragen niet bij aan het streven om zoveel mogelijk in-service-inspecties te doen en de tank zo min mogelijk uit bedrijf te hoeven nemen. Daarom is het gebruik van perliet als isolatiemateriaal voor de opslag van ammoniak niet toegestaan.
Voor isolatie worden er behalve perliet geen materialen uitgesloten of alleen een bepaalde toepassing voorgeschreven om toekomstige innovaties mogelijk te maken. Wel zijn er voorwaarden vanuit de maatregelen voor onderhoud en inspectie, zie Paragraaf 7.15.2, bijvoorbeeld het mogelijk zijn van 'acoustic emission testing' (AET).
Condensatie in de annulaire ruimte
Condensatie in de annulaire ruimte van ammoniak is een natuurlijk proces dat kan worden beperkt door het juist opereren van de atmosferische opslagtank. Belangrijke voorwaarden hiervoor zijn het constant houden van de dampdruk tijdens het vulproces van de opslagtank en het koud vullen van de opslagtank met een inkomende ammoniaktemperatuur tussen de -32,0 °C en de -33,0 °C.
Door het vullen van de opslagtank met een inkomende ammoniaktemperatuur tussen de -32,0°C en de -33,0°C kan de operationele druk in de opslagtank toenemen. De heersende operationele dampdruk is tot aan de start van het vulproces in evenwicht met de vloeibare ammoniak in de opslagtank. Doordat er een hogere dampdruk door het vullen kan ontstaan, is er in de annulaire ruimte ammoniakdamp aanwezig met een temperatuur die correspondeert met die hogere dampdruk. Deze temperatuur van de ammoniakdamp in de annulaire ruimte kan hoger zijn dan de vloeibare ammoniak in de binnentank. Deze fysische situatie heeft tot gevolg dat relatief warmere ammoniakdamp (watervrij) in de annulaire ruimte kan condenseren tegen de buitenkant van de koude binnentank ter plaatse van het vloeistvloeistofniveau in de binnentank. Condensatie van watervrije ammoniak tegen de buitenkant van de binnentank is ongewenst omdat de inhibitor (water) tegen SCC ontbreekt. Uit navraag bij verschillende operators van atmosferische ammoniakopslagtanks komt naar voren dat in de praktijk condensatie van ammoniak in de annulaire ruimte slechts beperkt voorkomt. Ondanks dit gegeven is in M23 wel voorgeschreven dat detectie van vloeibare ammoniak in de annulaire ruimte aanwezig moet zijn en dat gedetecteerde vloeibare ammoniak onmiddellijk moet worden verwijderd.
Er zijn een aantal technieken of combinaties van technieken om de gecondenseerde ammoniak te verwijderen. Voor de verwijdering zou een drain conform M31 gebruikt kunnen worden. Echter de voorkeur gaat uit naar systemen of technieken die geen doorvoering door de bodem nodig hebben.
Een optie is dan ook om de vloeibare ammoniak via een leiding die naar de bovenkant van de opslagtank gaat, met een vacuümpomp af te zuigen als ammoniakgas/vloeistofmengsel. In het ontwerp van de opslagtank kan ook op voorhand rekening worden gehouden met het weer verdampen van ammoniak vanaf de bodem in de annulaire ruimte. Wanneer de isolatiewaarde van het gelamineerde hout/perlietbeton/pokhout onder de bodem van de annulaire ruimte namelijk lager is dan die van de foamblokken onder de binnentank en de isolatie aan de buitenkant van de buitentank, kan gecontroleerd een warmtelek worden gepositioneerd op de bodem in de annulaire ruimte waardoor de gecondenseerde ammoniak weer verdampt.
Een andere techniek maakt gebruik van een ringleiding op de bodem van de annulaire ruimte die ook gebruikt kan worden voor het ingassen van de opslagtank. Deze ringleiding kan in de operationele fase ook gebruikt worden om verdampt ammoniak in gasvorm te injecteren op de bodem van de annulaire ruimte, waarmee de gecondenseerde ammoniak heel gericht kan worden verdampt.
Het doel zoals opgenomen in M23 om te beschikken over een techniek om de gecondenseerde ammoniak te verwijderen geeft de vrijheid om bij het ontwerp van de opslagtank te kiezen uit de verschillende beschikbare technieken.
Temperatuur inkomende ammoniak
Het atmosferisch kookpunt van ammoniak ligt bij -33,4 °C en bij temperaturen hoger dan -33,4 °C streeft de ammoniak er bij atmosferische omstandigheden naar om van een vloeistof over te gaan naar een gas. Door de vrijkomende damp in een BOG-verwerkingssysteem weer te comprimeren en terug te koelen, wordt de dampdruk in de atmosferische opslagtank geregeld. De inkomende temperatuur van de ammoniak heeft een effect op de hoeveelheid ammoniakdamp die ontstaat en verwerkt moet worden tijdens het vulproces. De hoeveelheid vrijkomende ammoniakdamp tijdens het vulproces wordt bepaald door het verdrongen volume (constante factor) en de temperatuur van de inkomende ammoniak, waarvan een gedeelte flasht (variabele factor). De hoeveelheid flash (ammoniakdamp) die vrijkomt tijdens het vulproces, is afhankelijk van de operationele druk in de opslagtank. De dampdruk in de opslagtank heeft ook een relatie met de druk in de atmosfeer. Voor een stabiele operatie van de opslagtank binnen de designspecificaties van de opslagtank is een range van 20 mbar tot 55 mbar drukverschil tussen de tank en de atmosfeer voorgeschreven in M86.
Voor het regelen van de opslagcondities in de opslagtank is er niet voor gekozen om op temperatuur te sturen omdat het verschil in dampdruk in de opslagtank en de luchtdruk in de atmosfeer bepalend is voor het openen van (lage)drukbeveiligingen. Alleen tijdens het vulproces van de opslagtank mag het drukverschil oplopen tot maximaal 70 mbar. Een drukverschil van 70 mbar komt bij atmosferische omstandigheden in de buitenlucht overeen met een inkomende ammoniaktemperatuur van -32,0 °C. Het drukverschil van 70 mbar tijdens het vulproces geeft nog genoeg marge in relatie tot de maximale ontwerpdruk van 100 mbar tot 500 mbar en garandeert een robuust ontwerp en ruim werkgebied, zie M9. Dit is ook passend voor luchtdrukken in de atmosfeer die variëren ten opzichte van de ideale atmosferische omstandigheid van 1013 mbar, waar de -32,0 °C mee correspondeert.
De maximale inkomende temperatuur van ammoniak van -32,0 °C uit de terminalspecificaties (zie M96) komt dus overeen met een dampdruk van 70 mbar bij atmosferische omstandigheden in de buitenlucht. Bij het met nog warmere temperaturen vullen van de tank wordt het variabele aandeel van de vrijkomende ammoniakdampen (flash) groter en wordt de opslagtank een veredeld flashvat. Een flashvat is ontworpen als een drukvat met een ontwerpdruk groter dan 0,5 bar. Een atmosferische opslagtank heeft een maximale ontwerpdruk tussen de 100 mbar en 500 mbar, echter in de praktijk is 250 mbar constructief het maximum qua designspecificaties. Een atmosferische opslagtank is niet ontworpen om grote temperatuurverschillen te compenseren. Het opereren van een opslagtank als het ware een flashvat heeft als gevolg dat het proces van condensatie van watervrije ammoniak in de annulaire ruimte niet wordt geminimaliseerd (zie voorgaande paragraaf) en is daarmee ongewenst.
De temperatuur van de binnenkomende ammoniak in een atmosferische opslagtank mag ook niet kouder zijn dan -33,0 °C omdat bij atmosferische omstandigheden buiten de tank deze temperatuur correspondeert met een bedrijfsdruk van 20 mbar in de tank. Uitgaande van een setpoint van -5 mbar van de lagedrukbeveiligingen uit M21 ontstaat bij een inkomende temperatuur lager dan - 33,0 °C te weinig marge om het drukverschil tussen de opslagtank en de atmosfeer tussen de 20 mbar en 55 mbar goed te kunnen regelen bij een sterke stijging van de luchtdruk in de atmosfeer. Het opengaan van de lagedrukbeveiligingen, het vervolgens aanzuigen van buitenlucht en het daarmee introduceren van zuurstof in de opslagtank, moet worden voorkomen omdat zuurstof een initiator is voor SCC.
Daar het BOG-verwerkingssysteem is bedoeld om de operationele druk in de atmosferische opslagtank te verlagen, zijn voor het verhogen van de druk in de opslagtank geen maatregelen beschikbaar anders dan het uitschakelen van het BOG-verwerkingssysteem. Hierbij zal door warmte-intreding van buitenaf de inhoud van de atmosferische opslagtank langzaam opwarmen en zal de druk in de opslagtank oplopen om het drukverschil tussen de opslagtank en de atmosfeer terug te brengen naar de range van 20 mbar tot 55 mbar. Afhankelijk van de atmosferische omstandigheden is het dus belangrijk om te kiezen voor een temperatuur van de inkomende ammoniak in de range van -33,0 °C tot -32,0 °C om het drukverschil tussen de opslagtank en de atmosfeer te regelen tussen de 20 mbar en 55 mbar en de dampdruk in de opslagtank constant te houden tijdens het vulproces. Dit laatste is weer belangrijk om condensatie in de annulaire ruimte te vermijden.
Een hogere inkomende ammoniaktemperatuur (> -32,0 °C) heeft tot gevolg dat er voor het BOG-verwerkingssysteem onnodig moet worden ingezet op een verhoogde capaciteit om het terugbrengen van het drukverschil tussen de tank en de atmosfeer naar de range van 20 mbar tot 55 mbar te realiseren. Dit reductietraject van de dampdruk zal meer tijd in beslag nemen dan bij het maximale drukverschil van 70 mbar tussen de tank en de atmosfeer tijdens het vullen, zoals beschreven in M86.
Dit laatste zal betekenen dat de temperatuur in de opslagtank langer op een hogere operationele druk en daarmee temperatuur dan -32,0 °C zal opereren. Dit heeft gevolgen voor de effectduur en de grootte van verschillende scenario’s. Zo leidt een temperatuurverhoging van de inkomende ammoniak van -33,4 °C naar (bijvoorbeeld) -29,0 °C tot een toename van 20 % voor het gifwolkaandachtsgebied voor het scenario van het instantaan falen van de opslagtank. Voor scenario’s waarbij een gat in het dak van de ammoniak opslagtank zou ontstaan door externe impact, duurt het incident twee keer zo lang bij een temperatuurverhoging van -33,4 °C naar -29,0 °C van de inkomende ammoniak.
Beide beschouwingen laten zien dat het beheersen van de temperatuur van de inkomende ammoniak (tussen -33,0 °C en -32,0 °C) en de operationele opslagcondities (lees: het drukverschil tussen de opslagtank en de atmosfeer regelen tussen 20 mbar en 55 mbar) operationele maatregelen zijn die:
- de kans op het openen van de (lage)drukbeveiligingen (zie M19 en M21) verminderen;
- de effecten van een incident minimaliseren;
- de duur van een incident minimaliseren;
- de condensatie van watervrije ammoniak in de annulaire ruimte minimaliseren.
De “Best Practice” die nu door bestaande terminals wordt toegepast, is om een inkomend schip dat koude ammoniak komt brengen in een vroeg stadium te contacteren en navraag te doen naar de temperatuur van de ammoniaklading. Daarbij wordt dan ook aangegeven om, indien noodzakelijk, de lading terug te koelen naar een temperatuurwaarde tussen -33,0 °C en -32,0 °C, zoals genoemd in de terminal specificaties van M96. Deze handelswijze wordt geacht ook te worden gebruikt bij nieuwe terminals. Deze manier van werken heeft als voordeel dat wordt voorkomen dat een inkomend schip met een te warme lading onnodig in een zeehaven aanwezig is voordat met het lossen van de lading kan worden begonnen. De aanwezigheid van een te warme lading van het inkomende schip in een haven is net zo ongewenst als een hogere temperatuur van de ammoniak in een opslagtank aan de landzijde.
7.6.2Constructie van stationaire atmosferische opslagtanks voor gekoelde vloeibare ammoniak (A) Normatief
7.6.2.1Instrumentatie en beveiligingssystemen bij atmosferische opslag (A) Normatief
7.6.2.2Aarding en bliksembeveiliging bij atmosferische opslag (A) Normatief
7.6.2.3Systeem voor afkoelen bij atmosferische opslag (A) Normatief
7.6.2.4Boil-offgas (BOG)-compressie bij atmosferische opslag (A) Normatief
Het BOG-verwerkingssyteem is drukapparatuur en voldoet aan de PED (bij nieuwbouw) en het Wbda 2016 (in de gebruiksfase). De maatregelen uit deze paragraaf zijn aanvullend op het PED en Wbda 2016.
7.6.3Leidingen, aansluitingen en toebehoren bij atmosferische opslag (A) Normatief
De eisen voor de leidingen, aansluitingen en toebehoren betreffen de opslagtanks voor gekoelde vloeibare ammoniak (atmosferische opslag). Op leidingen, aansluitingen en toebehoren met een druk > 0,5 bar ten opzichte van de atmosferische druk is het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 van toepassing. De maatregelen in deze paragraaf zijn aanvullend op het Wbda 2016.
7.6.3.1Aansluitingen op de atmosferische opslagtank (A) Normatief
7.6.3.2Constructie van productleidingen bij atmosferische opslag (A) Normatief
Vloeistofleidingen vallen vanwege de druk onder het PED en Wbda 2016 en vormen vanwege hun grote capaciteiten een groot risico als de leiding scheurt. Het risico is groter bij leidingen voor warme ammoniak. Warme ammoniak die onder druk vrijkomt, heeft een groter uitstroomdebiet en onmiddellijke gasvorming, wat resulteert in een groter verspreidingsgebied van een ammoniakgaswolk. Leidingen voor warme ammoniak zullen dus zijn ontworpen met een beperkt debiet of gesegmenteerde volumes die kleiner zijn dan leidingen voor koude ammoniak.
7.7Constructie en uitvoering opslaginstallatie bij drukopslag (D) Normatief
7.7.1Inleiding (D) Normatief
In deze paragraaf staan de eisen die gedurende de gehele levensfase aan de (re)constructie en installatie van de ammoniakopslaginstallatie voor drukopslag en toebehoren worden gesteld. De eisen met betrekking tot de periodieke keuring en controle, onderhoud en de benodigde registratiedocumentatie staan in Paragraaf 7.16.
7.7.1.1Algemene uitgangspunten voor veilig ontwerp van de ammoniakopslaginstallatie bij drukopslag (D) Normatief
Verschillende type en configuraties van drukopslagtanks
Voor de opslag van ammoniak onder druk zijn verschillende configuraties mogelijk. In Afbeelding 3 zijn drie configuraties getoond. Hierbij is de relatie zichtbaar tussen de inname en de diverse afname mogelijkheden van ammoniak zoals vanuit de gasfase, de vloeistoffase of beide. Deze configuraties zijn zowel toepasbaar voor gasbollen als voor bullet-/cilindervormige drukopslagen. 'Warme' ammoniak wordt in de PGS 12 gedefineerd (zie paragraaf 1.2) als ammoniak met een temperatuur van circa -25°C en hoger. Hiermee vallen ook de 'semi-ref opslagtanks', die onder druk opslaan maar ook beperkt gekoeld moeten worden, onder de drukopslagtanks.
Afbeelding 3 – Configuraties drukopslagtanks
Beschrijving van de risicomatrix van de opslag van ammoniak onder druk
Voor de opslag van ammoniak onder druk is het risico op spanningscorrosie (SCC) het belangrijkste faalmechanisme. Spanningscorrosie(SCC) treedt vooral op plekken op waar spanningen in het materiaal aanwezig zijn. Dit zijn vooral lasnaden en bijvoorbeeld tubulures, doorvoeringen en bolle bodems van horizontale cilindrische opslagtanks.
Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op het corrosiemechanisme van spanningscorrosie (SCC):
- temperatuur:
- corrosiesnelheid, propagatie;
- condensatie van watervrije ammoniak aan binnenzijde van de drukopslagtank.
- aanwezigheid van zuurstof in de gasfase (corrosie-initiator);
- potentiële corrosieversnellers;
- corrosie-inhibitors.
Om deze factoren te kunnen duiden in de verschillende toepassingen die er zijn van ammoniak onder druk, is een risicomatrix opgesteld (zieAfbeelding 4 en Tabel 3).
In de risicomatrix wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:
Conditie gasfase:
- geen afvoer uit gasfase, alleen vloeistofafvoer uit de vloeistoffase;
- frequente afvoer uit de gasfase (batch-processen);
- continue afvoer uit de gasfase.
Operationele omstandigheden (druk/temperatuur):
- > 6 barg / > 13,9 °C;
- 3 barg – 6 barg / -1,8 °C – 13,9 °C;
- 0 barg – 3 barg / -33,4 °C – -1,8 °C.
De keuze voor de configuratie van een ammoniakopslag onder druk is erg afhankelijk van op welke wijze ammoniak in de vervolginstallaties wordt gebruikt. Wordt de ammoniak gasvormig of vloeibaar gebruikt in de vervolgstap en gaat het om een batchproces of een continue afname van ammoniak uit de drukopslag? Dit zijn verschillende configuraties dan wel keuzes die een effect hebben op het risico op spanningscorrosie (SCC).
Afbeelding 4 – Risicomatrix drukopslag ammoniak
Tabel 3 – Nadere uitwerking risicoklassen van de risicomatrix
Risicoklasse | Omschrijving risico | O2-verblijftijd | Maatregelen |
1 | O2 i.c.m. hoge mate van condensatie leidt tot een hoog risico op spanningscorrosie (SCC). | Potentiële O2- ophoping in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
2 | O2 i.c.m. condensatie leidt tot een hoog risico op spanningscorrosie (SCC). | Potentiële O2-ophoping in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
3 | O2-ophoping leidt tot een hoog risico op spanningscorrosie (SCC). | Potentiële O2-ophoping in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
4 | O2 i.c.m. hoge mate van condensatie leidt tot een medium risico op spanningscorrosie (SCC). | Frequente O2-aanwezigheid in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
5 | O2 i.c.m. condensatie leidt tot een medium risico op spanningscorrosie (SCC). | Frequente O2-aanwezigheid in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
6 | O2-ophoping leidt tot een medium risico op spanningscorrosie (SCC). | Frequente O2-aanwezigheid in de drukopslag | Installeren gasafvoer (dampverwerkingsinstallatie) om zuurstof verdrijving mogelijk te maken. Installeren continue O2-meting. |
7 | Hoge mate van condensatie i.c.m directe en continue verdringing van potentiële zuurstof. Laag risico op spanningscorrosie (SCC). | Kans op aanwezigheid O2 is zeer klein | Installeren continue O2-meting. |
8 | Condensatie i.c.m directe en continue verdringing van potentiële zuurstof. Laag risico op spanningscorrosie (SCC). | Kans op aanwezigheid O2 is zeer klein | Installeren continue O2-meting. |
9 | Directe en continue verdringing van potentiële zuurstof. Geen condensatie aan binnenzijde van het vat. Geen kans op spanningscorrosie (SCC). | Kans op aanwezigheid O2 is zeer klein | Geen |
Risicofactoren
Temperatuur
Hoe hoger de temperatuur hoe hoger de corrosiesnelheid. Het gekoeld of gedeeltelijk gekoeld opslaan van ammoniak heeft dus als positief effect dat de corrosiesnelheid afneemt.
Het temperatuurverschil tussen dag en nacht kan een effect hebben op het temperatuurverloop in de gasfase van de drukopslag van ammoniak. Afhankelijk van de operationele temperatuur van de drukopslagtank kan bij lage buitentemperaturen condensatie optreden van ammoniak aan de binnenzijde van de drukopslag in de gasfase. Deze gecondenseerde ammoniak bevat in tegenstelling tot de vloeistoffase niet of nauwelijks water en verhoogt aanzienlijk het risico op spanningscorrosie (SCC).
Zuurstof
De aanwezigheid van zuurstof is een van de belangrijkste risicofactoren voor spanningscorrosie (SCC). Zuurstof is namelijk de initiator van spanningscorrosie(SCC). Het voorkomen dat de gasfase, en daarmee vreemde gassen zoals zuurstof en stikstof, van een transportmiddel of van een andere drukopslagtank of via een andere wijze de gasfase van een drukopslagtank bereikt, is een van de belangrijkste doelen. Vandaar dat in deze richtlijn hiertoe verschillende maatregelen zijn opgenomen en dat op verschillende installatieonderdelen een dampverwerkingsinstallatie moet worden toegepast die als doel heeft eventueel vrijkomende gassen uit het transportmiddel direct te verwerken in plaats van naar de drukopslagtank te leiden. Of deze vreemde gassen direct uit de opslagtank te verwijderen.
Potentiële corrosieversnellers
Voor het proces van spanningscorrosie(SCC) zijn er ook nog andere factoren die van invloed zijn. Deze hebben te maken met het ontwerp, materiaalkeuze en de toegepaste technieken bij de fabricage van een drukopslagtank.
Bij het ontwerp moeten spanningsconcentraties worden vermeden. Hierbij kan een FEM-analyse (eindige-elementenmethode) worden gebruikt. Met behulp van deze FEM-analyse kunnen spanningen nauwkeurig in beeld worden gebracht en zo nodig kan het ontwerp worden aangepast waarbij de spanningen evenredig worden verdeeld, wat het ontwerp verder optimaliseert.
Voor de materiaalkeuze is het van belang dat de vloeigrens van het materiaal niet te hoog mag zijn. Een materiaal met een te hoge vloeigrens is gevoeliger voor spanningscorrosie(SCC). Vandaar dat materialen als P275NL2 en P355NL2 worden gebruikt met een minimale vloeigrens tussen de 215 MPa en 355 MPa, zie M42. Omdat de vloeigrens een kritische parameter is voor spanningscorrosie(SCC) mogen materialen met vloeigrenswaarden van meer dan 390 MPa niet worden toegepast. Dit vergt enige aandacht bij het selecteren en inkopen van de te gebruiken materialen.
Voor het lasproces is de materiaalkeuze eveneens een aandachtspunt waarbij de vloeigrens van het lastoevoegmateriaal gelijk of iets hoger is dan het moedermateriaal. Daarnaast mag de hardheid van de lassen niet hoger zijn dan 225 HV, zie M42. De hardheid wordt voor en tijdens de constructie gemeten. Het lasproces wordt geoptimaliseerd door het voorverwarmen van de lassen en het spanningsarm gloeien (Post Weld Heat Treatment, PWHT) van het gehele drukvat om restspanningen als gevolg van het productieproces te verlagen. Na PWHT mogen aan de drukopslagtank geen laswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Tijdens het productieproces worden er geen hulpstukken aan de binnenkant van het drukvat gelast. Dit om te voorkomen dat er een warmte-beïnvloede zone met eventuele hogere hardheden ontstaat. Deze zogenoemde ‘welding cleats’ worden om die reden aan de buitenzijde toegepast.
Verder zijn er nog twee technieken die kunnen worden toegepast maar in de praktijk niet tijdens de nieuwbouw van drukopslagen worden ingezet. Het gaat om ‘shot peening’, waarbij met metaal balletjes op de las wordt geschoten om de restspanningen in de las te verlagen, en het toepassen van een ‘thermal zinc sprayed cathodic protection layer’ van 200 micron dik en 50 mm breed aan beide zijde van een las, waarbij de kathodische zinklaag met een afname van 25 micron per jaar de las beschermt tegen spanningscorrosie (SCC). De las zelf is vrij van zink, hetgeen toekomstige inspectie hiervan mogelijk maakt.
Corrosie-inhibitors
Het corrosieproces van spanningscorrosie(SCC) kan worden beïnvloed door het toevoegen van > 0,2 %wt water aan de ammoniak. Water treedt op als inhibitor/corrosieremmer voor dit proces. Echter, het is altijd belangrijker om de initiatie met zuurstofintreding te voorkomen dan een corrosieremmer als water toe te voegen, omdat water geen spanningscorrosie(SCC) kan voorkomen.
Bij de condensatie van ammoniak in de gasfase speelt dit ook een rol. Door het temperatuurverschil van de buitentemperatuur en de temperatuur in de drukopslag kan condensatie optreden van waterdamp aan de buitenzijde van de drukopslagtank of van watervrije ammoniak aan de binnenzijde van de drukopslagtank. Deze condensatie van watervrije ammoniak aan de binnenzijde doet zich voornamelijk voor aan de bovenkant van de drukopslag in de gasfase. Hierdoor kan spanningscorrosie(SCC) aan de binnenkant van de drukopslagtank in de gasfase worden geïnitieerd.
Zie voor een overzicht van alle invloedsfactorenTabel 4.
Tabel 4 – Invloedsfactoren corrosiesnelheid
Nieuwbouw | Bestaande bouw | |||
A | Minimale vloeigrens materiaal | 355 MPa (NEN-EN 10028-3 tabel 4) | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
B | Vloeigrens lastoevoegmateriaal (elektroden) | Gelijk of iets hoger dan moedermateriaal | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
C | Voorgloeien van lassen | Optimaliseert het lasproces | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
D | Hardheid lassen | Maximaal 225 HV | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
E | PWHT (Post Weld Heat Treatment) van gehele vat | Voorkomt spanningsconcentraties en verlaagd restspanningen | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
F | Gebruik aan het vat gelaste lashulpstukken | Voorkomt warmte- beïnvloede zone ter plaatse van de positie van deze hulpstukken. Deze zgn. 'welding cleats' mogen wel worden toegepast aan de buitenzijde van het vat. | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
G | Water toevoeging > 0,2 % | Voorkomt spanningscorrosie (SCC) in de vloeistoffase | Ja | Controle en meewegen in herbeoordelingsplan conform Wbda 2016 |
H | Shot peening | Verlaagt restspanningen rondom de las | Optioneel | Optioneel bij SCC-indicatie |
I | FEM-analyse | Bevestigd aanwezige spanningen/spanningsconcentraties | Ja | Bij SCC-indicatie: uitvoeren en inspectiemethodiek aanpassen n.a.v. eventuele spanningsconcentraties. |
J | Thermal zinc sprayed cathodic protection layer | Ter voorkoming van spanningscorrosie (SCC) kan aan weerszijde van de lassen een laag thermal sprayed zinc van 200 micron dik en 50 mm breed worden aangebracht. De las is vrij van zink hetgeen toekomstige inspectie hiervan mogelijk maakt. | Nee | Optioneel bij SCC-indicatie |
Configuratiekeuze drukopslagtank
Afname van ammoniak
Een drukopslagtank met afname van ammoniakdamp uit de gasfase zorgt voor een continue of discontinue afvoer van damp uit de gasfase. Bij afname van vloeibare ammoniak uit de vloeistoffase is er geen afname uit de gasfase en geen afvoer van mogelijk aanwezig zuurstof uit de drukopslagtank. Bij afname uit de gasfase wordt wel de eventueel aanwezige zuurstof in de dampfase op continue of op regelmatige basis afgevoerd. Dit levert een reductie van het risico op spanningscorrosie(SCC) op bij afname uit de gasfase, waarbij een continue afname een lager risico heeft dan discontinue afvoer.
Om het risico te beperken en zuurstofintreding te kunnen detecteren, is een zuurstofmeting voorgeschreven voor alle drie de configuraties. Bij detectie van zuurstof moet direct de gasfase worden afgevoerd naar het proces dan wel naar een dampverwerkingsinstallatie om de zuurstof te verwijderen, zie M108. Een dampverwerkingsinstallatie kan een waterscrubber zijn, maar ook een BOG-systeem met een spui voor inerten (vreemde gassen zoals stikstof) en zuurstof.
Wanneer voor het vervolgproces gasvormig ammoniak kan worden ingezet, heeft dit de voorkeur boven de inzet van vloeibare ammoniak met een afvoer uit de vloeistoffase. Een aandachtspunt is wel dat bij gasfaseafname olieophoping kan plaatsvinden onder in de drukopslagtank. Dit is met name relevant bij het uit gebruik nemen van de drukopslag voor inspectie en onderhoud, zie M104.
Operationele opslagtemperatuur/-druk
De gekozen of benodigde operationele temperatuur van de drukopslag en bijbehorende druk hebben een effect op het risico van spanningscorrosie(SCC). Hoe hoger de temperatuur/drukverhouding hoe hoger de corrosiesnelheid.
Dus een lagere operationele opslagtemperatuur dan de omgevingstemperatuur heeft een risicoreducerend effect op spanningscorrosie(SCC).
Daarnaast heeft een lagere operationele opslagtemperatuur het voordeel dat het temperatuurverschil met de buitentemperatuur wordt gereduceerd en dit reduceert weer het aantal momenten dat condensatie in de gasfase aan de binnenzijde van drukopslagtank kan optreden. Dit levert vervolgens een risicoverlaging op spanningscorrosie(SCC) in de gasfase van de drukopslagtank.
De in de riscomatrix benoemde combinatie van een lage operationele temperatuur (0 barg t/m 3 barg of -33,4 °C t/m -1,8 °C) en vloeistofafname of een batchgewijze afvoer van ammoniak uit de gasfase, is meer een theoretische beschouwing. Voor het bereiken van deze lage temperaturen is immers al een boil-offgas (BOG)-compressiesysteem nodig. Deze zorgt voor een continue afname uit de gasfase in combinatie met een spui vanuit het BOG-verwerkingssysteem naar een dampverwerkingsinstallatie voor het verwijderen van zuurstof en stikstof uit de drukopslag.
Referentie van de risicomatrix
De risicomatrix (Afbeelding 4) is gebaseerd op de studie Stress Corrosion Cracking of Ammonia Storage Spheres: Survey and Panel Discussion van Jan M. Blanken (UKF, IJmuiden), die is gepubliceerd in het artikel van de American Institute of Chemical Engineers, Inc. uit 1986. Dit betreft een samenvatting van het artikel Stress Corrosion Cracking of Ammonia Storage Spheres Proceedings of Panel discussion van Jan M. Blanken uit november 1982 en de daarbij behorende onderliggende artikelen. De studie is gebaseerd op een vragenlijst over spanningscorrosie (SCC) van 121 bolvormige tanks over de gehele wereld.
Ontwerpcriteria drukopslagtank
Reductie spanningscorrosie (SCC)
Als uitvloeisel van de genoemde risicofactoren voor spanningscorrosie(SCC) bij drukopslagtanks is een aantal maatregelen voorgeschreven, zoals volledig spanningsarm gloeien (PWHT) (M43), juiste lasmateriaal (M42) en juiste constructiemateriaal van de tankwand (M42). Daarnaast geldt voor de uitvoering van het ontwerp van een nieuwe horizontale cilindrische opslagtanks dat er maar maximaal twee oplegpunten mogen zijn om te voorkomen dat mogelijk spanningen in het materiaal van de drukopslag kunnen ontstaan als gevolg van zetting van de oplegpunten (M40). Voor bestaande drukopslagtanks is het mogelijk dat deze reductiemethoden voor spanningscorrosie(SCC) niet zijn toegepast tijdens de constructie. Wanneer dit het geval is, wordt tijdens een herbeoordelingsplan (zie M124) bepaald of aanvullende maatregelen vereist zijn. Aanvullende eisen kunnen zijn:
- een verhoogde inspectiefrequentie;
- aanvullende technische maatregelen in het geval van de aanwezigheid van spanningscorrosie (SCC) (shot peening of thermal zinc sprayed cathodic protection).
Het achteraf in de gebruiksfase toepassen van PWHT wordt afgeraden, dit heeft geen positief effect.
Ontwerpdruk en -temperatuur
Andere belangrijke aspecten voor de ontwerpcriteria zijn de ontwerpdruk en -temperatuur bij het ontwerpen van een nieuwe drukopslagtank van ammoniak. Hierbij zijn de randvoorwaarden (een veilig ontwerp) erop gericht dat de drukopslagtank tegen zodanige condities is bestand dat de drukveiligheden niet hoeven te worden aangesproken en de kans op een emissie van ammoniak zo klein mogelijk wordt gehouden. Hierbij geldt een minimale ontwerpdruk van 20 bar overeenkomstig met een maximale ontwerptemperatuur van +50 °C. Verder wordt ook een minimale ontwerptemperatuur van -33 °C aangehouden, omdat wanneer vloeibare ammoniak wordt geïntroduceerd in een met stikstof gevulde drukopslag, de verdamping van ammoniak naar de gasfase zorgt voor een temperatuurdaling. In aanvulling op de ontwerpcriteria voor het bestand zijn tegen een temperatuurdaling worden procedurele maatregelen voorgeschreven om altijd eerst een drukopslagtank in te gassen met ammoniakgas voordat vloeibare ammoniak wordt geïntroduceerd, zie M104. De voorwaarden van veilig ontwerp (M40) worden verder aangevuld met het bestand zijn tegen een volledig vacuüm.
Bij bestaande drukopslagtanks geldt dat bij afwijkingen ten opzichte van ontwerpcriteria (temperatuur/druk) wordt bekeken wat de consequentie hiervan is. Bijvoorbeeld bij een lagere maximale ontwerptemperatuur dan de +50 °C en ontwerpdruk van 20 bar uit M40 zijn maatregelen nodig om de drukopslag te koelen. Hierbij wordt gekeken naar de benodigde koelcapaciteit en de betrouwbaarheid van het functioneren van deze koelinstallatie (zie M40).
Capaciteit en aantal drukopslag(en)
De opslaghoeveelheid van warme ammoniak onder druk wordt in zijn algemeenheid beperkt tot de noodzakelijk benodigde hoeveelheid ten behoeve van een verwerkingsproces (chemische omzetting of verbranding). Dit vanuit het oogpunt van de gevaaraspecten van warme ammoniak onder druk. Leidend bij deze gevaarsaspecten zijn de acuut toxische eigenschappen van ammoniak (zie Bijlage E). Een ammoniakopslag van warme ammoniak van 4.000 ton heeft namelijk een vergelijkbaar invloedsgebied (1 % letaliteit) en een gifwolkaandachtsgebied (GAG) als een gekoelde atmosferische opslagtank van 50.000 ton tot 60.000 ton. Hierbij geldt dat een opslagtank voor gekoelde ammoniak een factor 100 lagere faalkans heeft dan een drukopslagtank.
Voor toepassingen van ammoniak als nieuwe waterstofdrager wordt aanbevolen om de keten van importterminal tot eindgebruiker zo te optimaliseren dat de tussenopslag onder druk zowel in de hoeveelheid opslag als in aantal opslagen beperkt blijft. Een eindgebruiker kan een ammoniakkraakinstallatie zijn die waterstof produceert of een afnemer die ammoniak direct inzet als brandstof.
Per milieubelastende activiteit voor de opslag van ammoniak onder druk geldt dat een inhoud van 1.000 ton ammoniak per drukopslagtank in maximaal twee drukopslagtanks wordt aangehouden, vanwege het gestelde in de alinea's hierboven (zie M39). Omdat vanaf een opslag van 50 ton ammoniak er al sprake is van een Seveso-inrichting geldt deze beperking daarmee ook per Seveso-inrichting. Is er sprake van een Seveso-koepelvergunning, dan geldt deze verplichting per deelinrichting. Het principe dat per Seveso-inrichting wordt gekeken naar het maximale aantal van twee drukopslagtanks van 1.000 ton per Seveso-inrichting geldt ook voor industriegebieden die in een omgevingsplan als risicogebieden externe veiligheid zijn aangewezen conform artikel 5.16 van het Bkl.
Als ondanks ketenoptimalisatie behoefte is aan meer opslagvolume, dan kan hier (M39) gemotiveerd van worden afgeweken. Hierbij geldt wel dat de Seveso-inrichting zich moet bevinden in een zeehaven met een aansluiting op de ‘hydrogen backbone’ en moet liggen binnen een aangewezen risicogebied externe veiligheid. De maximale inhoud blijft echter 1.000 ton per drukopslag om het invloedsgebied (1 % letaliteit) en het gifwolkaandachtsgebied (GAG) te beperken.
Voor het maximale volume van 2.000 ton ammoniak onder druk is gekozen omdat bijvoorbeeld het invloedsgebied (1 % letaliteit) en het gifwolkaandachtsgebied (GAG) met een afstand van 1.000 m verkleind wordt ten opzichte van een drukopslag van 4.000 ton en een gekoelde atmosferische opslag van 50.000 ton tot 60.000 ton.
Door deze hoeveelheid van 2.000 ton op te splitsen, wordt het plaatsgebonden risico tot een afstand van 1.000 meter iets verhoogd maar juist het invloedsgebied (1 % letaliteit) en het gifwolkaandachtsgebied (GAG) verder beperkt. In plaats van een GAG van 4.300 m bij een opslag van 2.000 ton wordt deze verkleind naar 3.000 m voor een opslag van tweemaal 1.000 ton. Omdat een drukopslag van ammoniak vaak terug te vinden is op een industrieterrein, is er in de 1.000 m rondom de opslaginstallatie een beperkte populatie aanwezig. Woonbebouwing is vaak op grotere afstanden terug te vinden. Vandaar dat een beperking aan de opslaghoeveelheid wordt gesteld en het aantal drukopslagen. Bij het toepassen van meer dan twee drukopslagen neemt de kans op falen ook verder toe.
Veiligheidswand en jetspray-scenario
Een drukopslagtank is een enkelwandige opslagtank zonder bescherming tegen externe impact, zoals een drukgolf, de impact van fragmenten en warmtestraling. Daarnaast is bij de drukopslag specifiek het scenario van een jetspray met een tweefase-uitstroming uit de drukopslagtank een mogelijkheid. Om de effecten van een jetspray die horizontaal uitstroomt te beperken, is een veiligheidswand vereist die de horizontale tweefase-uitstroming tegenhoudt. Daarnaast is de veiligheidswand bedoeld om bescherming te bieden tegen de benoemde externe impact van een drukgolf, de impact van fragmenten en warmtestraling. Hiermee wordt het risico op het vrijkomen van de volledige inhoud in tien minuten of instantaan verlaagd en de effecten van een dergelijk scenario van een jetspray gemitigeerd van horizontale uitstroming naar gedeeltelijke opvang en verticale uitstroming van gasvormig ammoniak. Bij het vrijkomen van ammoniak onder druk zal altijd een percentage ammoniak verdampen (ten minste 15 gew%) als gevolg van de expansie in relatie tot de drukverlaging.
7.7.2Constructie van stationaire drukopslagtanks (D) Normatief
7.7.2.1Instrumentatie en beveiligingssystemen bij drukopslag (D) Normatief
7.7.2.2Aarding en bliksembeveiliging bij drukopslag bij drukopslag (D) Normatief
7.7.3Leidingen, aansluitingen en toebehoren bij drukopslagtanks Normatief
Op leidingen, aansluitingen en toebehoren met een druk > 0,5 bar ten opzichte van de atmosferische druk is het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 van toepassing. De maatregelen uit deze paragraaf zijn aanvullend op het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016.
7.7.3.1Aansluitingen op de drukopslagtank Normatief
Naast de opgenomen maatregelen in deze paragraaf isM33, voor atmosferische opslagtanks, ook van toepassing op drukopslagtanks.
7.7.3.2Constructie van productleidingen bij drukopslag (D) Normatief
Naast de maatregelen die in deze paragraaf zijn opgenomen, zijn M34, M35 en M37 uit Paragraaf 7.6.3.2 voor atmosferische opslagtanks onverkort van toepassing op drukopslagtanks.
7.8Constructie en uitvoering van laad- en losinstallatie (A+D) Normatief
De laad-/losinstallatie is drukapparatuur en voldoet aan de PED (bij nieuwbouw) en het Wbda 2016 (in de gebruiksfase). De maatregelen uit deze paragraaf zijn aanvullend op het PED en Wbda 2016.
Deze paragraaf is zowel van toepassing op de koude verlading als de warme verlading (warmer dan -25°C) van ammoniak (zie ook Paragraaf 1.2).
Het verladen kan vanuit een drukopslagtank of een gekoelde atmosferische opslagtank plaatsvinden naar alle transportmodaliteiten (tankwagen, spoorketelwagon of schip) . Vanuit een gekoelde atmosferische opslagtank kan zowel koud als warm worden verladen, alleen bij warme verlading is dan een warmtewisselaar noodzakelijk. Het vullen van een gekoelde atmosferische opslag vindt meestal plaats vanuit gekoelde (zee)schepen. Warme ammoniak kan door afkoeling met een flashvat dan weer koud naar een gekoelde atmosferische opslagtank worden gebracht. Een drukopslagtank wordt meestal met warme ammoniak beladen.
7.8.1De laad- en losplaats (A+D) Normatief
7.8.2Constructie verlaadinstallatie (A+D) Normatief
7.8.3Voorzieningen op de laad- en losplaats (A+D) Normatief
7.9Flashvat (A+D) Normatief
Het flashvat is drukapparatuur en voldoet aan de PED (bij nieuwbouw) en het Wbda 2016 (in de gebruiksfase). De maatregelen uit deze paragraaf zijn aanvullend op het PED en Wbda 2016.
7.10Warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak (A+D) Normatief
De warmtewisselaar is drukapparatuur en voldoet aan de PED (bij nieuwbouw) en het Wbda 2016 (in de gebruiksfase). De maatregelen uit deze paragraaf zijn aanvullend op het PED en Wbda 2016.
7.11Ammoniakgasdetectie bij ammoniakopslaginstallatie (A+D) Normatief
7.12Appendages en pakkingen (A+D) Normatief
7.13Bedrijfsvoering voor atmosferische opslag (A) Normatief
7.13.1Inleiding (A) Normatief
In dit hoofdstuk staan de maatregelen die gericht zijn op het gebruik van de ammoniakopslaginstallatie. Hieronder wordt onder andere verstaan: het vullen van de opslagtank, de opslag in de opslagtank en het afleveren vanuit de opslagtank.
7.13.2Bediening bij atmosferische opslag Normatief
7.13.3Laden/lossen bij atmosferische opslag (A) Normatief
7.14Bedrijfsvoering voor drukopslag (D) Normatief
7.14.1Inleiding Normatief
In dit hoofdstuk staan de maatregelen die gericht zijn op het gebruik van de ammoniakopslaginstallatie. Hieronder wordt onder andere verstaan het vullen van de opslagtank, de opslag in de opslagtank en het afleveren vanuit de opslagtank.
7.14.2Bediening bij drukopslag Normatief
Naast de opgenomen maatregelen in deze paragraaf zijn M85, M91 en M96 voor de bediening bij atmosferische opslagtanks ook van toepassing op drukopslagtanks.
7.14.3Laden/Lossen bij drukopslag (D) Normatief
Naast de opgenomen maatregelen in deze paragraaf zijn M94, M96, M98, M99, M100, M101 en M102 voor laden/lossen bij atmosferische opslagtanks ook van toepassing op drukopslagtanks.
7.15Inspectie, onderhoud, keuring, registratie en documentatie van atmosferische ammoniakopslaginstallaties (A) Normatief
7.15.1Inleiding Normatief
Dit hoofdstuk betreft de periodieke inspecties en keuringen en de vereiste documentatie gedurende de levensduur van de ammoniakopslaginstallatie. Door het uitvoeren van periodieke inspecties wordt de betrouwbaarheid van de ammoniakopslaginstallatie bewaakt.
7.15.2Keuring, onderhoud en inspectie atmosferische ammoniakopslaginstallatie Normatief
Voor de aangewezen drukapparatuur conform Wbda 2016 gelden de eisen uit het Wbda 2016 voor keuring, wijziging en reparatie. De keuring en inspectie worden uitgevoerd door de keuringsinstanties die zijn aangewezen volgens het Wbda 2016.
Voor de niet-aangewezen drukapparatuur conform Wbda 2016 is besloten om ook de systematiek van het Wbda 2016 toe te passen. De niet-aangewezen drukapparatuur wordt gekeurd door een deskundige volgens het Arbobesluit, artikel 7.4a.
Voor de atmosferische opslagtank, die niet valt onder de PED en Wbda 2016 (zie Paragraaf 7.2.1), is besloten om ook de systematiek van het Wbda 2016 toe te passen voor keuring en inspectie. Daarvoor zijn de maatregelen voor keuring en inspectie in deze paragraaf opgenomen.
In alle gevallen toetst de onafhankelijke deskundige ammoniakopslagtanks of er ook wordt voldaan aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn.
Voor de opslagtank geldt het uitgangspunt dat de opslagtank zo min mogelijk geopend wordt voor out-of-service-inspecties. Hierdoor wordt voorkomen dat er zuurstof in de opslagtank komt, wat het risico op spanningscorrosie (SCC) verkleint.
7.15.3Registratie en documentatie bij atmosferische opslag Normatief
7.16Inspectie, keuring, registratie en documentatie van drukopslaginstallaties (D) Normatief
7.16.1Inleiding Normatief
Dit hoofdstuk betreft de periodieke inspecties en keuringen, het verrichte onderhoud en de vereiste documentatie gedurende de levensduur van de ammoniakopslaginstallatie. Door het uitvoeren van periodieke inspecties wordt de betrouwbaarheid van de ammoniakopslaginstallatie bewaakt.
7.16.2Keuring en inspectie drukopslaginstallatie (D) Normatief
De drukopslaginstallatie voor ammoniak bestaat uit verschillende onderdelen die bijna allemaal vallen onder de PED. Voor deze onderdelen van de installatie gelden de eisen uit het Wbda 2016 voor gebruik en keuring. Voor de onderdelen die niet onder de PED vallen, zoals de veiligheidswand en instrumentele beveiligingen, wordt uitgegaan van de aanvullende eisen uit deze paragraaf.
7.17Inspectie van de laad- en losinstallatie (A+D) Normatief
7.18Incidenten en calamiteiten (A+D) Normatief
7.18.1Inleiding Normatief
Wanneer een ammoniaklekkage plaatsvindt, worden zo spoedig mogelijk na vaststelling hiervan maatregelen getroffen om het lek te dichten en/of de gevolgen onder controle te krijgen. De maatregelen van deze richtlijn zijn erop gericht de kans op een grotere lekkage zo klein mogelijk te houden. Er zal echter altijd een restrisico blijven. Om deze reden worden bestrijdingsmaatregelen voorbereid. De doelstelling daarbij is het beperken van de hoeveelheid ammoniak die uit de opslag en/of verwerkingsinstallatie vrijkomt en het beperken van de gevolgen van dit vrijkomen.
7.18.2Incidenten (A+D) Normatief
7.18.2.1Maatregelen bij ammoniaklekkage en brand Normatief
7.19Alternatieve maatregelen bestaande atmosferische opslagtanks (A) Normatief
8Gelijkwaardige maatregelen
8.1Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf een alternatief wil toepassen voor een in Hoofdstuk 7 genoemde maatregel, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:
- Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
- Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
- Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?
Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, zodat het bevoegd gezag of de toezichthouder kan beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder toegelicht.
Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:
- Omgevingsveiligheid (omgevingsveiligheid);
- Brandpreventie (brandpreventie omgevingsveiligheid);
- Arbeidsveiligheid (arbeidsveiligheid);
- Rampenbestrijding (brand- en rampenbestrijding).
8.2De wettelijke grondslag is arbeidsveiligheid
Deze maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Arbeidsomstandighedenwet. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking zijn van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbeidsomstandighedenwetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals:
- het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
- maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
- maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016, Warenwetbesluit machines, enz.
In de PGS-reeks worden de Arbeidsveiligheid-maatregelen waarvan niet mag worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (directwerkende wetgeving-maatregel).
Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt (zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor de toetsing van de gelijkwaardigheid). De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Nederlandse Arbeidsinspectie getoetst.
Criteria arbeidsveiligheid voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Bij de toetsing van gelijkwaardigheid hanteert de Nederlandse Arbeidsinspectie een aantal criteria:
- Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
- de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
- een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
- het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen.
- Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als gezondheid en veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd zijn. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen.
- Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ligt.
- De Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
8.3De wettelijke grondslag is omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid
Een maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.
Wel moet het bedrijf de juiste procedure volgen. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking.
Bij een niet-vergunningplichtige activiteit is er afhankelijk van het concrete geval een van de volgende processen van toepassing;
- het gelijkwaardige alternatief moet vooraf worden aangevraagd waarna een maatwerkbesluit wordt opgesteld; of
- het gelijkwaardige alternatief moet vier weken vooraf worden gemeld.
Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.
8.4De wettelijke grondslag is zowel arbeidsveiligheid als omgevingsveiligheid/brandpreventie omgevingsveiligheid
Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid /Brandpreventie is, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor zijn wetgevingsgebied gelden.
8.5Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel
Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:
- Voor welke maatregel uit deze PGS-richtlijn is de voorgestelde maatregel een alternatief?
- Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
- Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS-richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
- Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
- Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid is voldaan?
- Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?
Voor het proces voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van PGS-maatregelen in het kader van PGS Nieuwe Stijl is een informatieve Handreiking Beoordeling gelijkwaardigheid PGS-maatregelen ontwikkeld.
Bijlage AInformatieve documenten en bronnen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Nummer | Titel | Vindplaats |
1 | ADR 2023 | |
2 | Arbeidsomstandighedenwet | |
3 | Arbeidsomstandighedenbesluit | |
4 | Arbeidsomstandighedenregeling | |
5 | Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 | |
6 | Warenwetregeling drukapparatuur 2016 | |
7 | Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm 2016 | |
8 | Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 | |
9 | Warenwetbesluit machines | |
10 | Wet veiligheidsregio's | |
11 | Besluit veiligheidsregio's | |
12 | Omgevingswet | |
13 | Omgevingsbesluit | |
14 | Besluit activiteiten leefomgeving | |
15 | Besluit bouwwerken leefomgeving | |
16 | Besluit kwaliteit leefomgeving | |
17 | Wet vervoer gevaarlijke stoffen | |
18 | Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen | |
19 | Handreiking Generieke Risicobenadering PGS Nieuw Stijl, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, versie 1.1 (03-17) | |
20 | Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (VBB-systemen) – Handreiking voor het opstellen van een Uitgangspunten Document (UPD), Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen: UPD 2017 versie 1.0 (06-2017) | |
21 | Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019, Brandweer Nederland, januari 2020 | |
22 | Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen | |
23 | ATEX 114: Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen | |
24 | ATEX 153: Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen | |
25 | UN Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Model Regulations (2017) | |
26 | UN Recommendations on the Transport of Dangerous Goods: Manual of Tests and Criteria (2015) | |
27 | Handleiding Risicoberekeningen Bevi v4.3 | |
28 | Bretherick’s Handbook of Reactive Chemical Hazards | Niet digitaal beschikbaar |
29 | Prevention and Control of Accidental Releases of Hazardous Gases, August 1993, Auteur: Vasilis M. Fthenakis | Niet digitaal beschikbaar |
Bijlage BRelevante wet- en regelgeving
B.1Inleiding
Een groot deel van de regels voor gevaarlijke stoffen staat in nationale wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen, of volgt rechtstreeks uit Europese verordeningen.
Op de website van de Rijksoverheid staat de meest actuele versie van de nationale wet- en regelgeving. Op de website van de Europese Unie staat de meest actuele versie van Europese regelgeving.
B.2Omgevingswet
De Omgevingswet bevat regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water en regelt daarmee het benutten en beschermen van de leefomgeving. Onder de Omgevingswet hangen vier algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling met de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. De algemene maatregelen van bestuur zijn het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsbesluit. De ministeriële regeling is de Omgevingsregeling.
Algemene informatie over de Omgevingswet staat op het informatiepunt Leefomgeving Daar staat ook meer informatie over de vier besluiten.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit richt zich tot burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, en een aantal opzichzelfstaande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Besluit activiteiten leefomgeving
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, de waterstaatwerken, de wegen en spoorwegen, de zwemmers en het cultureel erfgoed te beschermen. Het Bal verwijst voor verschillende activiteiten naar de PGS-richtlijnen.
Besluit bouwwerken leefomgeving
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Daaronder vallen bouwen, verbouwen, gebruiken, in stand houden en slopen van bouwwerken. Het gaat om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.
Een belangrijke doelstelling van het Bbl is het kunnen beheersen van een brand zodat mensen veilig kunnen vluchten en de brand zich niet uitbreidt naar andere gebouwen. Nieuwe gebouwen moeten zijn ingedeeld in brandcompartimenten.
In het Bbl staan regels voor de aanwezigheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor incidentbestrijding, zoals bluswatervoorzieningen op eigen terrein, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
In het Bkl staan instructieregels voor het omgevingsplan over bijvoorbeeld rampenbestrijding en externe veiligheid. Voor veelvoorkomende en meer uniforme activiteiten bevat het Bkl vaste risicoafstanden. Ook staan in het Bkl beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen met als doel de bescherming van de fysieke leefomgeving tegen externe veiligheidsrisico’s.
Omgevingsregeling
In de Omgevingsregeling zijn onder andere de gegevens en bescheiden benoemd die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt, zijn technische uitvoeringsvoorschriften gegeven voor milieubelastende activiteiten en zijn de rekenmethoden aangegeven die moeten worden toegepast bij het berekenen van het plaatsgebonden risico en de afstanden van de aandachtsgebieden. Ook zijn in de Omgevingsregeling de versies aangegeven van de normdocumenten waarnaar in de besluiten en in de Omgevingsregeling wordt verwezen.
Seveso
De Seveso III-richtlijn (2012/18/EG) is op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wvr voor een groot deel geïmplementeerd in het Bal. Paragraaf 4.2 van dat besluit bevat eisen voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (voorheen Brzo-bedrijven). Deze eisen hebben zowel betrekking op de technische kant van veiligheid als op aspecten voor de bedrijfsvoering, zoals veiligheidsbeleid, procedures en communicatie.
B.3Chemische stoffen
CLP
CLP is een Europese verordening (1272/2008/EG) over de indeling en etikettering van chemische stoffen. CLP staat voor classification, labelling and packaging (indeling, etikettering en verpakking). Om veilig om te gaan met chemische stoffen moeten deze worden voorzien van etiketten volgens een gestandaardiseerd systeem. Op deze etiketten staat naast de werking ook welke beschermmaatregelen nodig zijn.
Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!
REACH
REACH is een Europese verordening (EC 1907/2006) over de productie van en handel in chemische stoffen. REACH staat voor registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen. De leverancier moet zorgen voor een veiligheidsinformatieblad bij elke chemische stof. De eindgebruiker moet zich houden aan de maatregelen in dit veiligheidsinformatieblad.
Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!
B.4Arbeidsomstandighedenwetgeving
Arbeidsomstandighedenwet
In de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) staan de rechten en plichten voor zowel werkgever als werknemer op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) geeft op haar beurt een uitwerking van regels in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Arbeidsomstandighedenbesluit
In het Arbeidsomstandighedenbesluit staan regels over bijvoorbeeld arbozorg, organisatie van het werk, inrichting van arbeidsplaatsen, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
De Europese richtlijn die betrekking heeft op arbeidsplaatsen waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen (1999/92/EU), is geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze richtlijn wordt ook ATEX 153 genoemd.
Arbeidsomstandighedenregeling
In de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) staan bijvoorbeeld regels over de taken van de arbodienst en nadere eisen voor onder andere veiligheid van tankschepen en gevaarlijke stoffen, beeldschermarbeid, arbeid onder overdruk, arbeidsmiddelen, veiligheids- en gezondheidssignalering.
Verordening persoonlijk beschermingsmiddelen
Deze Europese verordening bevat eisen voor het ontwerp en de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen (2016/425). Het doel van de verordening is om de gezondheid en de veiligheid van gebruikers te waarborgen. De verordening maakt het ook mogelijk dat beschermingsmiddelen binnen de hele Europese Unie worden verkocht en gebruikt.
B.5Warenwet
De Warenwet bevat regels met het oog op productveiligheid om de gezondheid en veiligheid van de gebruiker te beschermen. Dit kan een werknemer of een consument zijn. In de onderliggende Warenwetbesluiten staan regels voor de fabrikant, leverancier en andere marktpartijen. Die regels zorgen ervoor dat een product voldoet aan gezondheids- en veiligheidseisen uit Europese richtlijnen.
Warenwetbesluit drukapparatuur 2016
In het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) staan eisen voor drukapparatuur. In het Wbda 2016 is de Europese richtlijn voor drukapparatuur (2014/68/EU) geïmplementeerd. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 staat onder andere wanneer keuring moet plaatsvinden.
Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016
In het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 staan regels over het op de markt brengen van onder andere apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor plaatsen met explosieve atmosferen. In dit besluit is de Productrichtlijn explosieve atmosferen (2014/34/EU) geïmplementeerd. Deze richtlijn wordt ook ATEX 114 genoemd.
Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm
In het Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm staan regels over het op de markt brengen van drukvaten van eenvoudige vorm. In dit besluit is de Europese richtlijn (2014/29/EU) voor drukvaten van eenvoudige vorm geïmplementeerd.
Warenwetbesluit machines
In het Warenwetbesluit machines staan regels over machines, waaronder veiligheid, keuring en certificering. In de Warenwetregeling machines staan nadere eisen.
B.6Wet veiligheidsregio's
De Wet veiligheidsregio’s (Wvr) heeft als doel een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie te bereiken van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing. Dit gebeurt onder één regionale bestuurlijke regie. Op grond van deze wet kan het bestuur van een veiligheidsregio bepalen dat een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben.
Meer informatie staat op de website van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Besluit veiligheidsregio's
In het Besluit veiligheidsregio’s staat een beschrijving van de procedure die het bestuur van de veiligheidsregio moet volgen om te bepalen of een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben. Ook is in dit besluit geregeld welke eisen aan een bedrijfsbrandweeraanwijzing kunnen worden verbonden.
B.7Vervoer
Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt onder diverse internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen. De internationale regels zijn onder andere geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de ADR
De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Het gaat onder meer om regels over:
- vervoermiddelen (zoals tankwagens, schepen, spoorketelwagons);
- chauffeurs (opleiding en training);
- vervoersdocumenten;
- verpakkingen en etikettering;
- laden en lossen.
Voor de activiteiten in de PGS-richtlijnen zijn de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het meest relevant. De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als bijlage bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit de ADR.
De ADR is een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Europese Richtlijn 94/55/EG schrijft voor dat de lidstaten de ADR in eigen wetgeving implementeren.
De ADR stelt niet alleen regels voor het vervoer over de weg, maar ook voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen.
Meer informatie staat op de website van de Rijksoverheid. Daar staat ook informatie over de ADR.
Bijlage CArbeidsomstandighedenwetgeving
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor werkgevers en werknemers op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft weer een uitwerking van regels in het Arbeidsomstandighedenobesluit. In de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen staan eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
Elk bedrijf met personeel moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek heet een RI&E. Dit staat in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. De RI&E moet schriftelijk worden vastgelegd. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat aanvullende verplichtingen voor de RI&E voor gevaarlijke stoffen.
Aanvullende Risico-inventarisatie en -evaluatieregeling (ARIE-regeling)
Bedrijven waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is of kan worden gevormd (ongeacht beoogde handelingen), moeten een ARIE uitvoeren. De ARIE is gericht op het voorkomen van zware ongevallen. Een bedrijf moet op basis van de ARIE maatregelen treffen. De ARIE-regeling staat in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen
In de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving is meer informatie te vinden over het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers. Dit is de minimalisatieplicht van de werkgever. Voor het nemen van beschermende maatregelen geldt een vastgestelde volgorde, de arbeidshygiënische strategie. Deze strategie beschrijft dat maatregelen op het niveau van de bron als eerste overwogen moeten worden, daarna collectieve maatregelen en pas als laatste individuele maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Gevarenzone-indeling
De werkgever is op grond van de Arbowet verplicht een beleid te voeren dat erop gericht is de werknemers te beschermen tegen explosiegevaar. Het Arbeidsomstandighedenbesluit (paragraaf 2a) bevat de bepalingen van de Europese richtlijn 1999/92/EG (ook wel bekend als ATEX 153). Hierin staan de verplichtingen rondom explosiegevaar. De risico’s voor de werknemer moeten schriftelijk worden vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument. Dit document bevat in elk geval:
- een nadere risicoanalyse;
- een gevarenzone-indeling;
- passende technische en organisatorische maatregelen;
- voorlichting van de werknemers.
Voor de gevarenzones verwijst artikel 3.5d, lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit naar bijlage I van1999/92/EG. Gevarenzones moeten zijn gemarkeerd. Dit staat in artikel 3.5d, lid 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Explosieveilig materiaal en materieel
De eisen voor explosieveilig materiaal en materieel staan in artikel 3.5 onder e van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hier wordt verwezen naar het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016. In het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 staan regels over het op de markt brengen van onder andere apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor plaatsen met explosieve atmosferen. In dit besluit is de Productrichtlijn explosieve atmosferen (2014/34/EU) geïmplementeerd. Deze richtlijn wordt ook ATEX 114 genoemd.
Elektrische en elektronische apparatuur in een gezoneerd gebied moeten explosieveilig zijn uitgevoerd. Deze apparatuur is voorzien van een EG-conformiteitsverklaring en een voorschrift waaruit blijkt dat het toegepaste materieel geschikt is voor toepassing in ruimten waar explosiegevaar kan heersen.
Elektrisch materieel dat aan de normen voor explosieveiligheid voldoet, is herkenbaar aan het ‘Ex’-teken in een regelmatige zeshoek. Mocht dit niet zichtbaar zijn, dan moet in het logboek een document aanwezig zijn waarin de leverancier verklaart dat het elektrisch materieel voldoet aan de gebruikelijke normen voor explosieveiligheid. Het gaat dan om een zogenoemde EG-verklaring van overeenstemming die vergezeld gaat van een CE-markering.
Bekabeling wordt gezien als een vaste elektrische verbinding, vrij van vonkvorming en is daarmee vrijgesteld van explosieveiligheidscriteria.
Intern noodplan
Een intern noodplan is een draaiboek waarin systematisch staat aangegeven wat de organisatie moet doen bij een incident of calamiteit. Een goed voorbereide hulpverlening draagt bij aan het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen ervan voor mensen en omgeving. Elke werkgever van een bedrijf met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen moet zorgen dat er een intern noodplan is. Dat staat in artikel 2.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In artikel 2.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staan de grenzen voor de hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Boven die grenzen vallen bedrijven onder de ARIE-regeling en is een intern noodplan verplicht.
Een intern noodplan bevat in elk geval de onderwerpen die staan in bijlage II van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Meer informatie over interne noodplannen staat op het Arboportaal.
Borden en veiligheidssymbolen
De werkgever is verplicht veiligheidssignalering te gebruiken op plaatsen en bij installaties die gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. Artikel 8.2 van de Arbeidsomstandighedenregeling schrijft voor waar veiligheidssignalering verplicht is. De eisen voor borden en pictogrammen staan in de artikelen 8.9, 8.10 en 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Hier staan onder andere eisen over de uitvoering, de begrijpelijkheid en de plaatsing van borden. Veiligheidsborden moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht. Artikel 8.12, 8.13 en 8.14 van de Arbeidsomstandighedenregeling beschrijft de eisen voor veiligheidssignalering op leidingen en tanks.
Om misverstanden te voorkomen gelden er normen voor het ontwerp, het beeld (symbool), de tekst en het kleurgebruik. In Nederland beschrijft NEN 3011 welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt. Voor de meeste borden wordt verwezen naar NEN-EN-ISO 7010 waarvan het actuele totaaloverzicht is te zien op Online Browsing Platform (OBP) (iso.org).
Artikel 8.12, 8.13 en 8.14 van de Arbeidsomstandighedenregeling beschrijft de eisen voor veiligheidssignalering op leidingen en tanks.
De wetgever schrijft voor gevaarlijke stoffen voor dat bij opslag en in leidingen en tanks de GHS-pictogrammen aangeduid moeten worden. Dit mag ook door de ISO-waarschuwingssymbolen worden vervangen. In de CLP-verordening staan pictogrammen voor de aanduiding van gevaarseigenschappen van chemische stoffen. Deze verordening is beoogd voor etikettering en verpakking en voorziet niet in alle risico’s met stoffen in een proces, en daarom niet volledig aan het oogmerk van de Arboregeling.
In NEN-ISO 20560-1 en NEN-ISO 20560-2 is de veiligheidssignalering van leidingen en tanks uitgewerkt. NEN-ISO 20560-2 beschrijft voor opslagtanks de veiligheidsinformatie (symbolen/pictogrammen, tekstinformatie, NFPA-diamant en UN-nummer).
Bijlage DAmmoniakopslag en omgevingsveiligheid
Artikel 3.21 onder a en artikel 3.50 lid 1 van het Bal wijst de opslag van ammoniak (zowel gekoeld als onder druk) aan als een milieubelastende activiteit. Artikel 3.21 onder a heeft betrekking op het opslaan van giftige gassen die tot vloeistof zijn verdicht in een opslagtank met een inhoud meer dan 150 liter. Artikel 3.50 lid 1 van het Bal heeft betrekking op het exploiteren van een Seveso-inrichting. Hiervan is sprake wanneer de opslag groter is dan 50 ton ammoniak. In de artikelen 3.22.1 van het Bal onder a en 3.51 lid 1 van het Bal worden beide milieubelastende activiteiten aangewezen als vergunningplichtig.
Uit de algemene regels voor de opslag van gassen (artikel 3.23 lid 2 van het Bal) volgt dat er moet worden voldaan aan de regels over zeer zorgwekkende stoffen als bedoeld in paragraaf 5.4.3 van het Bal. Voor een Seveso-inrichting gelden conform artikel 3.52 lid 1 onder a en lid 2 dat er moet worden voldaan aan de regels voor Seveso-inrichtingen als bedoeld in paragraaf 4.2 en 5.4.1 van het Bal.
Wanneer drukopslag van ammoniak en/of grootschalige gekoelde ammoniak wordt gecombineerd met de productie van ammoniak of het kraken van ammoniak naar waterstof, dan wordt een RI&E 4-installatie (RI&E cat 4.2 onder a) geïntroduceerd en een aanvullende milieubelastende activiteit conform artikel 3.72 lid b. Op grond van artikel 3.73 lid 1 van het Bal is deze milieubelastende activiteit vergunningplichtig.
Het Bal bevat voor de opslag van ammoniak alleen de algemene regels voor Seveso-inrichtingen in hoofdstuk 4. Deze regels hebben betrekking op de verplichtingen uit de Seveso III-richtlijn uit 2012 en hebben onder andere betrekking op het hebben van een veiligheidsrapport en een preventiebeleid. In hoofdstuk 4 staat geen algemene regel met de verplichting om te voldoen aan deze PGS-richtlijn. Met de maatregelen van deze PGS-richtlijn wordt rekening gehouden bij het opstellen van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit.
Het Bkl wijst in artikel 8.9 lid 4 deze PGS-richtlijn aan als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met deze PGS-richtlijn als informatiedocument.
Bijlage EEigenschappen en gevaren ammoniak
E.1Schadelijke effecten op de mens
Tabel 5 – Schadelijke effecten van verschillende concentraties ammoniak op de mens
Bekijk deze tabel in een popup venster
Concentratie ppm | Concentratie | Gevolg | Auteur(s), jaar / bron |
1 – 5 | 0,7 mg/m³ – 3,5 mg/m³ | Reukherkenning | Patty (1981) |
20 | 15,2 mg/m³ | TGG 8 uur | Wettelijke grenswaarde * |
30 | 21 mg/m³ (o.b.v. 1 uur) | VRW (voorlichtingsrichtwaarde) | Interventiewaarde ** |
50 | 38,0 mg/m³ | Aanvankelijk lichte irritatie van neus, ogen en keel, later gewenning | Verbeek (1977) NIOSH (1974) |
TGG 15 min | Wettelijke grenswaarde* | ||
100 | 75,9 mg/m³ | Prikkeling luchtwegen en oogbindvlies | Vigliani en Zurlo (1956) |
134 | 101,7 mg/m³ | Flinke irritatie (tranenvloed, keelirritatie, enz.) | Industrial Biotest Laboratories Inc. (1973) |
198 | 140 mg/m³ (o.b.v. 1 uur) | AGW (alarmeringsgrenswaarde) | Interventiewaarde ** |
300 | 227,7 mg/m³ | IDLH (immediately dangerous to life and health) | |
486 | 350 mg/m³ | STEL (short term exposure limit) | Richtwaarde, zie RIVM |
500 | Onmiddellijke prikkeling slijmvliezen en verdieping van de ademhaling | Silverman (1949) | |
1.100 | 780 mg/m³ (o.b.v. 1 uur) | LBW (levensbedreigende waarde) | Interventiewaarde ** |
3.500 – 3.700 | Snel dodelijk na korte blootstelling | Henderson & Haggard (1943) | |
Direct huidcontact (1:1 waterige verdunning langdurig) | Blaarvorming | Frosch & Kligman (1977) | |
6,8 mg/kg lichaamsgewicht per dag | DNEL (derived no-effect level) huid | ||
Toelichting: Genoemde effecten treden op binnen een korte periode (minuten) na aanvang van de blootstelling. * De wettelijke grenswaarden staan in bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling en zijn ook te vinden op www.ser.nl. ** De interventiewaarden zijn te vinden op RIVM. Er zijn waarden voor blootstelling van 10 min, 30 min en 1 uur. Deze laatste zijn vermeld in deze tabel. Daarnaast zijn er interventiewaarden voor 2 uur, 4 uur en 8 uur. |
E.2Fysische eigenschappen
Tabel 6 – Enige fysische gegevens van ammoniak
Omschrijving | Vloeistof | Gas |
Kleur | kleurloos | kleurloos |
Reuk | stekend | stekend |
Dichtheid t.o.v. lucht | - | 0,60 |
Soortelijke massa (-33,4 °C) | 680 kg/m³ | - |
Kookpunt | -33,4 °C | - |
Smeltpunt | -77,7 °C | - |
Kritische temperatuur | 132,4 °C | |
Kritische druk | 109,3 bar | |
Verdampingswarmte bij -33,4 °C | 137 104 J/kg | |
Verdampingswarmte bij 15 °C | 121 104 J/kg | |
Soortelijke warmte bij -33,4 °C | 0,45 104 J/(kg.K) | |
Soortelijke warmte bij 15 °C | 0,47 104 J/(kg.K) |
Tabel 7 – Dampspanning en dichtheden van ammoniak versus temperatuur
Bekijk deze tabel in een popup venster
Temperatuur °C | Dampspanning (bara) | Dichtheid vloeistof (kg/m³) | Dichtheid damp (kg/m³) |
-40 | 0,718 | 690,0 | 0,644 |
-35 | 0,931 | 684,0 | 0,815 |
-33,4 | 1,010 | 682,1 | 0,879 |
-33,2 | 1,020 | 681,8 | 0,888 |
-33,0 | 1,030 | 681,6 | 0,896 |
-32,8 | 1,041 | 681,3 | 0,904 |
-32,6 | 1,051 | 681,1 | 0,913 |
-32,4 | 1,062 | 680,8 | 0,921 |
-32,2 | 1,072 | 680,6 | 0,930 |
-32,0 | 1,083 | 680,3 | 0,939 |
-30 | 1,195 | 677,9 | 1,029 |
-25 | 1,516 | 671,6 | 1,284 |
-20 | 1,903 | 665,3 | 1,587 |
-15 | 2,364 | 658,8 | 1,944 |
-10 | 2,910 | 652,2 | 2,361 |
-5 | 3,550 | 645,6 | 2,846 |
0 | 4,296 | 638,8 | 3,405 |
5 | 5,162 | 631,9 | 4,049 |
10 | 6,152 | 624,9 | 4,780 |
15 | 7,289 | 617,7 | 5,617 |
20 | 8,574 | 610,4 | 6,560 |
25 | 10,033 | 602,9 | 7,631 |
30 | 11,668 | 595,3 | 8,831 |
35 | 13,506 | 587,5 | 10,186 |
40 | 15,546 | 579,4 | 11,698 |
45 | 17,822 | 571,2 | 13,397 |
50 | 20,329 | 562,7 | 15,288 |
Tabel 8 – Oplosbaarheid van ammoniak in water
Temperatuur in °C | Massafractie ammoniak (%) |
10 | 40,0 |
20 | 34,2 |
30 | 28,5 |
40 | 23,7 |
50 | 18,5 |
Tabel 9 – Maximaal vulniveau bij vultemperatuur
Bekijk deze tabel in een popup venster
Vultemperatuur in °C | Vulgraad in volume % |
-33 | 80,0 |
-30 | 80,5 |
-25 | 81,2 |
-20 | 82,0 |
-15 | 82,8 |
-10 | 83,6 |
-5 | 84,5 |
0 | 85,4 |
5 | 86,3 |
10 | 87,3 |
15 | 88,3 |
20 | 89,4 |
25 | 90,5 |
30 | 91,7 |
35 | 92,9 |
40 | 94,2 |
45 | 95,5 |
50 | 97 |
Afbeelding 7 – Zuurstofgehalte in dampfase vs. druk in tank bij 0,5 ppm zuurstof in de vloeistoffase
E.3Chemische eigenschappen
Ammoniak is een basische stof, de pH van een 2,5%-oplossing ammoniak is 11,5. Het ondergaat een zuur-base-interactie met zuren, waarbij zouten worden gevormd die vanwege het vluchtige karakter van ammoniak veelal thermisch instabiel zijn. Bij verhitting van dergelijke zouten worden de oorspronkelijke base (ammoniak) en zuren wederom verkregen. Vanwege het basische en reactieve karakter ondergaat ammoniak met tal van organische en anorganische verbindingen een reactie. Hieronder wordt een zo compleet mogelijk overzicht gegeven van de verbindingen die in combinatie met ammoniak kunnen leiden tot (potentieel) gevaarlijke situaties. Hierbij is gekozen voor een algemene indeling in klassen van verbindingen, met additioneel een aantal specifieke voorbeelden. Voor een volledig overzicht van alle bekende (potentieel) gevaarlijke reacties met ammoniak per specifieke verbinding wordt verwezen naar ‘Bretherick’s Handbook of Reactive Chemical Hazards’.
Halogeenverbindingen
Ammoniak kan zeer heftig reageren met zowel organische als anorganische halogeenverbindingen, waarbij een sterke warmteontwikkeling optreedt en/of explosieve mengsels kunnen worden gevormd. Voorbeelden van stoffen die in combinatie met ammoniak explosieve mengsels vormen zijn: kaliumjodide, 1,2-dichloorethaan, zilverchloride, sulfinylchloride, enz.
Metalen
Ammoniak kan met verschillende metalen reageren (bijvoorbeeld goud, zilver, kwik, koper, zink, germanium, enz.), waarbij (onbekende) componenten worden gevormd die onder droge omstandigheden zeer explosief zijn. Ammoniak kan zowel met het metaal (bijvoorbeeld kwik) als met metaalzouten (bijvoorbeeld goudchloride, zilvernitraat) reageren. Het vluchtige karakter van ammoniak maakt ook de combinatie met pyrofore (spontaan ontbrandende) metalen potentieel gevaarlijk. Zo reageert ammoniak bijvoorbeeld exotherm met calcium. Als door warmteontwikkeling ammoniak verdampt en fijn verdeeld calcium overblijft, bestaat de kans op ontbranding.
Oxidanten
Ammoniak reageert heftig met oxidanten tot explosieve of brandgevaarlijke verbindingen. Voorbeelden zijn: peroxiden, salpeterzuur, kaliumchloraat, stikstofoxiden, zuurstof, enz. IJzeroxide in de vorm van roest kan de ontsteking of ontbranding van een ammoniak/zuurstofmengsel katalyseren.
Ethyleenoxide
De combinatie van ammoniak en ethyleenoxide geeft een hevige, sterk exotherme polymerisatiereactie, wat kan leiden tot een zeer sterke drukopbouw en explosiegevaar.
Bijlage FAandachtspunten ombouw gekoelde ammoniakopslag en/of drukopslag
Bij de ombouw van een gekoelde opslagtank ontworpen voor een ander product dan ammoniak geldt dat, wanneer in een dergelijke gekoelde opslagtank ammoniak gaat worden opgeslagen, deze moet voldoen aan de eisen voor een nieuw te bouwen ammoniakopslagtank. Dit geldt ook voor ombouw van een bestaande drukopslagtank voor een andere stof naar de opslag van ammoniak onder druk.
Omdat een dergelijke opslagtank niet is ontworpen voor ammoniak zal gelijkwaardigheid moeten worden aangetoond voor verschillende onderwerpen. Deze bijlage geeft de aandachtspunten die bij de ombouw naar de opslag van gekoelde ammoniak relevant kunnen zijn.
Materiaalkeuze van de opslagtank
Voor de opslag van ammoniak is spanningscorrosie een belangrijk aandachtspunt. Deze spanningscorrosie propageert en manifesteert zich vooral op plaatsen waar hoge trekspanningen en hoge hardheden aanwezig zijn. Scheuren worden in de praktijk voornamelijk gevonden bij lassen waar hogere hardheden en restspanningen aanwezig zijn. Voor het beperken van het risico van spanningscorrosie is het van belang dat de spanningen in het materiaal niet te hoog worden. Vandaar dat in M11 een minimale vloeigrens tussen 215 MPa en 355 MPa, volgens NEN-EN 10028-3, tabel 4, is gedefinieerd. En de specifieke toegestane staalsoorten P275NL2 en P355NL2.
Materialen die worden gebruikt voor de opslag van gekoelde vloeistoffen die een lagere opslagtemperatuur hebben dan -50 °C, hebben vaker een andere samenstelling (% nikkel toegevoegd) om die benodigde lagere temperaturen te kunnen weerstaan. Deze materialen hebben een hogere vloeigrens dan 390 MPa. Materialen met een vloeigrens hoger dan 390 MPa hebben een hoog risico op spanningscorrosie.
Naast de vloeigrens is er een duidelijke correlatie tussen hardheden van de lassen en spanningscorrosie. Hardheden van en naast de lassen mogen de grens van 225 HV niet overschrijden, conform maatregel M11 en/of M42.
Voor het vaststellen van gelijkwaardigheid is het van belang dat de effecten van ammoniak op deze materialen wetenschappelijk is onderzocht en getest voor wat betreft spanningscorrosie.
Naast de vloeigrens is het van belang dat het equivalente koolstofgehalte (NEN-EN 14620-2, 4.3.1.2.2 type II) lager is dan 0,43 ten behoeve van de lasbaarheid van het materiaal van de opslagtank. Hoe hoger het equivalente koolstofgehalte des te slechter de lasbaarheid, wat het risico op spanningscorrosie verhoogt.
Constructievorm gekoelde opslagtank
Wanneer een gekoelde opslagtank voor ombouw in aanmerking zou komen, zijn er een aantal aandachtspunten:
- Welke type/methode qua isolatie is toegepast. Hierbij is het van belang dat zowel de binnentank als de buitentank in-service kan worden geïnspecteerd. Het gebruik van perliet als isolatiemiddel is niet toegestaan, omdat hiermee de annulaire ruimte tussen de buiten en binnentank is opgevuld en een in-service-inspectie van de binnentank dan wel de buitentank waarschijnlijk niet mogelijk is.
- Instrumentele beveiligingen en drukontlasting. De hoge expansievoud van ammoniak (vloeibaar naar gas) maakt dat de drukontlastingskleppen hierop gedimensioneerd zijn en de overdrukbeveiliging voldoet aan maatregel M18.
Bijlage GVerschillen met de vorige versie
G.1Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen
G.1.1Gewijzigde maatregelen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Maatregel | Titel | Gewijzigde maatregel t.o.v. PGS 12:2021 versie 1.0 voor atmosferische opslaginstallaties | Gewijzigde maatregel t.o.v. PGS 12:2021 versie 1.0 voor drukopslaginstallaties | Gewijzigde maatregel t.o.v. PGS 12:2024 versie 0.3 fase 1 voor atmosferische opslaginstallaties | Wijziging |
M2 | Locatiekeuzen aanrijding en beveiliging | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen. |
M3 | Terreinafgrenzing | vs. 7.2.1 | vs. 7.2.1 | Ja | Afwijking mogelijk gemaakt als toegankelijkheid niet conform maatregel mogelijk is. |
Verharde infrastructuur | vs. 4.1.6 / vs. 4.3.4 | vs. 4.1.6 / vs. 4.3.4 | Ja | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 toelichting toegevoegd. | |
M6 | Voorkomen warmtestralingsbelasting op ammoniakopslaginstallatie | vs 3.4.1 | vs 3.4.1 | Ja | De afstandeis van 25 m is vervangen door stralingscontour. T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen, geen inhoudelijke wijziging. |
M8 | Interne veiligheidsafstanden | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 tekstueel aangepast zodat deze beter aansluit bij de praktijk. |
M9 | Ontwerpnorm bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 maximale ontwerpdruk opgenomen en tekstueel verduidelijkt. |
M10 | Constructievorm bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 is aan lid 4 extra uitzondering voor inbrengen inspectierobot toegevoegd. |
Constructiemateriaal bij atmosferische opslag | vs. 3.7.21 | n.v.t. | Ja | Toegevoegd aanvullende eisen i.v.m. spanningscorrosie en normering lasmethode en lasserkwalificatie. T.o.v. fase 1 aanpassingen i.v.m. vloeigrens en toelichting. | |
Ontwerp fundering bij atmosferische opslag | vs. 3.7.1 | n.v.t. | Ja | Toegevoegd dat fundering op palen zal zijn. T.o.v. fase 1 aanpassing naar nieuwste NEN-EN 14620-1 en voor bestaande tanks aanpassing daar op gedaan inzake vrije ruimte. | |
Instrumentatie en beveiliging bij atmosferische opslag |
vs. 3.7.7 | n.v.t. | Ja | Toegevoegd dat niveaumeting dubbel en onafhankelijk uitgevoerd wordt, specificatie welke parameters gemonitord worden en temperatuurmeting in voedingsleiding. T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen. | |
Hoogniveaubeveiliging bij atmosferische opslag | vs. 3.7.8 | n.v.t. | Nee | Voorschrift gesplitst in onafhankelijke overvulbeveiliging, zie M18, en Hoogniveau beveiliging. | |
M18 | Instrumentele beveiligingen bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 nadere specificatie en toelichting op de SIL-classificatie. |
Drukontlast- en drukregelkleppen bij atmosferische opslag | vs. 3.7.14 / vs. 3.7.15 / vs. 3.7.19 | n.v.t. | Ja | Voorschriften samengevoegd. Toegevoegd normering en afvoeren naar affakkelinstallatie. T.o.v. fase 1 tekstuele verduidelijking inzake afvoer van overdruk en gebruik steungas (bij bullet 1). | |
Uitvoering drukontlast- en drukregelkleppen bij atmosferische opslag | vs. 3.7.16 | n.v.t. | Ja | Mogelijkheid tot isolatie opgenomen in M22. Geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 specificatie aangebracht voor bestaande tanks. | |
Lagedrukbeveiliging bij atmosferische opslag | vs. 3.7.17 | n.v.t. | Ja | Nu gebaseerd op NEN-EN-ISO 28300 of API 2000. Geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbetering. | |
Redundantie i.v.m. onderhoud bij atmosferische opslag | vs. 3.7.18 | n.v.t. | Nee | Toegevoegd zijn eisen ter voorkomen van isoleren meerdere kleppen. | |
Overloop en lekdetectie bij atmosferische opslag | vs. 3.7.9 | n.v.t. | Ja | Toegevoegd dat wanneer vloeistof gedetecteerd wordt, dit verwijderd moet worden. T.o.v. fase 1 tekstuele verduidelijking over de wijze waarop. | |
M24 | Aanspreken beveiligingen en opereren buiten ontwerp- en/of procescondities bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 verduidelijking van de bedoelde ontwerp- en procescondities. |
M27 | Capaciteit en redundantie BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | n.v.t. (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 nadere toelichting omtrent uitvoering BOG-verwerkingssyteem. |
M28 | Noodstroomvoorziening BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 extra toevoeging omtrent minimale capaciteit secundaire stroomvoorziening (incl. toelichting daarover) en tekstuele aanpassing. |
Locatie aansluitingen bij atmosferische opslag | vs. 3.8.1 | n.v.t. | Ja | Bij voorkeur gewijzigd in verplicht via de bovenkant van de opslagtank. T.o.v. fase 1 toevoeging mogelijkheid inbrengen inspectierobot en de aanwezigheid van twee mangaten (incl. toelichtingen daarover). | |
Drainaansluitingen bij atmosferische opslag | vs. 3.8.2 | n.v.t. | Ja | Omgevormd naar voorwaarden voor drainafsluitingen. T.o.v. fase 1 is de toelichting verduidelijkt. | |
M32 | Noodvoorziening legen annulaire ruimte bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen, geen inhoudelijke wijziging. |
Verbod schroefdraadverbindingen | vs. 3.8.4 | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Toegevoegd uitzondering voor aansluiten instrumentatie. Versoepeling voorschrift. T.o.v. fase 1 is titel gewijzigd en toelichting verbeterd voor bestaande situaties. | |
M34 | Materiaal van productleidingen | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Temperatuur gewijzigd naar -12 °C (i.p.v. -10 °C) i.v.m. aansluiting bij API-richtlijn. |
Drukontlasting productleidingen bij atmosferische opslag | vs. 3.8.7 | n.v.t. | Ja | Gewijzigd naar eisen m.b.t. passende beveiliging. T.o.v. fase 1 aangevuld met ondergrens (50 liter ammoniak) en tekst en toelichting verbeterd. | |
M37 | Lekdetectiesysteem voor productleidingen | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 drempel van 20 ton/uur ingebracht voor lekdetectie. Vibratiemeting als extra optie voor lekdetectie toegevoegd. |
M38 | Ligging van productleidingen bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 toegevoegd dat een goot niet noodzakelijk is op een steiger. Tevens extra toelichting opgenomen. |
M44 | Veiligheidswand bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.2 | Nee | Deels nieuw (veiligheidswand) en deels gewijzigd: voor opvangvoorziening vloeistof geldt gewijzigde eis, er is minder opvang nodig. |
M45 | Afwerking isolatie bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.8 | Nee | Extra voorwaarde dat isolatie niet mag bijdragen aan brandvoortplanting. |
M52 | Aarding en bliksembeveiliging bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.9 | Nee | Alleen tekstuele verbeteringen, geen inhoudelijke wijzigingen. |
M53 | Locatie van aansluiting bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.4 / vs. 3.6.5 | Nee | Diverse wijzigingen over ondergrensbeveiligingen en uitzonderingen gemaakt voor verplichting aansluitingen aan bovenzijde. |
M55 | Voorkomen vloeistofuitstroom bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.6 | Nee | Extra eis voor tweede ESD en toevoegen voorwaarden omtrent garanderen goed functioneren (SIL 2). |
M56 | (Nood)voorziening legen opvangvoorziening van veiligheidswand bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.1 | Nee | De (nood)voorziening is nader gespecificeerd. |
M59 | Veilig ontwerp laad-/losinstallaties | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Alleen tekstuele verbeteringen (woord 'intrinsiek' is verwijderd), geen inhoudelijke wijziging. |
Los- en laadplaats - afstand tot erfscheiding en openbare weg | vs. 4.1.5 / vs. 4.2.4 | vs. 4.1.5 / vs. 4.2.4 | Nee | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. | |
Los- en laadplaats spoorketelwagon | vs. 4.2.1/ vs. 4.2.5/ vs. 5.5.24 | vs. 4.2.1/ vs. 4.2.5/ vs. 5.5.24 | Nee | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. | |
Verlaadinstallatie - aansluiting van laadarmen bij atmosferische opslag | vs. 4.1.17 | n.v.t. | Ja | Toevoeging eis: laadarmen voor schepen zijn voorzien van op afstand bestuurbare connectors. T.o.v. fase 1 tekstuele verduidelijking. | |
M66 | Verlaadinstallatie - aansluiting van laadarmen bij drukopslag | n.v.t. | vs. 4.1.17 | Nee | Uitfasering gebruik slangen, toevoegen droogloopbeveiliging en dat laadarmen voor schepen zijn voorzien van op afstand bestuurbare connectors. Specificatie terugstroombeveiliging. |
Los- en laadleidingen | vs. 4.1.24 / vs. 4.3.19 | vs. 4.1.24 / vs. 4.3.19 | Nee | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. | |
Verlaadinstallatie zee- en binnenvaartschepen - noodbreekkoppeling | vs. 4.3.17 / vs. 4.3.16 / vs. 4.3.18 | vs. 4.3.17 / vs. 4.3.16/ vs. 4.3.18 | Ja | Verduidelijking i.v.m. enveloppeberekening en -tekening van de laadarm. T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verduidelijking. | |
Verlaadinstallatie tankwagens/spoorketelwagons - laad- en losarmen | vs. 4.1.18 / vs. 4.2.16 | vs. 4.1.18 / vs. 4.2.16 | Ja | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verduidelijking. | |
Los- en laadplaats - wegrijdbeveiliging | vs. 4.1.7 / vs. 4.2.6 | vs. 4.1.7 / vs. 4.2.6 | Ja | ||
Los- en laadplaats - alarmeringssysteem | vs. 4.1.8 / vs. 4.2.7 | vs. 4.1.8 / vs. 4.2.7 | Nee | ||
Los- en laadplaats - noodstop | vs. 4.1.9 / vs. 4.2.8 / vs. 4.3.7 | vs. 4.1.9 / vs. 4.2.8 / vs. 4.3.7 | Ja | ||
Los- en laadplaats tankwagen/spoorketelwagon - 'Containment' | vs. 4.1.10 / vs. 4.2.9 / vs. 4.3.8 | vs. 4.1.10 / vs. 4.2.9 / vs. 4.3.8 | Ja | Doorstroombegrenzer al geregeld in andere maatregel. Noodzaak van andere voorzieningen aangepast naar eis van containment. T.o.v. fase 1 spill-scenario verduidelijkt in toelichting. | |
M78 | Continu werkend gasdetectiesysteem | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Locaties beter gespecificeerd en enkele toegevoegd. Tekst rondom vooralarm en noodstop alleen voor verlading gesteld zoals oorspronkelijk bedoeld. Verwijzing naar normen verwijderd (elders al geborgd) en aansluiting bij UPD geborgd. Camera detectie toegevoegd. |
M79 | Uitgangspuntendocument ammoniakgasdetectie | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 tekst aangepast zodat deze beter aansluit bij werkpraktijk. |
M80 | Uitvoering en inspectie ammoniakgasdetectiesysteem conform UPD | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 tekst aangepast zodat deze beter aansluit bij werkpraktijk. |
M82 | Materiaal van appendages | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Toelichting toegevoegd ter verduidelijking. |
M83 | Uitvoering van appendages en pakkingen | vs. 3.8.8 | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | Toegevoegd lekdichtheidtest afsluiters, eis gesloten pompen, mechanical seals met lekdetectie voor compressoren en eis niet-uitblaasbare emissiearme pakkingen. T.o.v. fase 1 extra toelichting. |
M84 | Fire tested afsluiters | Nee (was nog niet opgenomen) | vs. 3.6.7 | Nee (nieuwe maatregel) | Brandgevaar gespecificeerd naar aanstraling > 10 kW/m² |
Beheersing opslagcondities bij atmosferische opslag | vs. 3.7.11 | n.v.t. | Ja | Aangepast naar algemene maatregel beheersing opslagcondities. T.o.v. fase 1 opslagcondities toegevoegd. | |
M87 | Operationele procedure in- en uitgebruikname bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | Diverse procedurestappen beter afgestemd op praktijk. |
Watergehalte bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | Lagere meetfrequentie opgenomen bij continu vullen. | |
M89 | Voorkomen/verlagen hoeveelheid zuurstof in de atmosferische opslagtank | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | Maximaal zuurstofgehalte opgenomen en meetmethode toegelicht. |
Wijzigingen en reparaties bij atmosferische opslag | vs. 4.1.28 / vs. 4.3.24 | n.v.t. | Nee | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. | |
Training en opleiding bij atmosferische opslag | vs. 3.3.2 | n.v.t. | Nee | Nadere specificering van vereiste opleidingen. | |
M95 | Controle condities ammoniak voor lossen bij atmosferische opslag | Nee (nieuwe maatregel) | n.v.t. | Ja | T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen, geen inhoudelijke wijziging. |
M102 | Vullingscontrole tijdens het laden | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 alleen tekstuele verbeteringen, geen inhoudelijke wijziging. |
M106 | Training en opleiding bij drukopslag | N.v.t. | vs. 3.3.3 | Nee | In en uit gebruik nemen van installaties toegevoegd. |
M109 | Inhoud en vullingsgraad bij drukopslag | n.v.t. | vs. 3.6.3 | Nee | Het maximale vulniveau is beter omschreven en gerelateerd aan de actuele omstandigheden (vultemperatuur). Ook SIL-classificatie beveiligingsloop opgenomen. |
Periodieke inspectie atmosferische ammoniakopslaginstallatie | vs. 6.2.1 | n.v.t. | Nee | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. | |
Inspectie- en keuringsprogramma atmosferische ammoniakopslaginstallatie - nieuwbouwfase | vs. 6.2.4 | n.v.t. | Ja | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. T.o.v. fase 1 gewijzigd waarbij nu ook oppervlaktewater gebruikt mag worden voor de watertest. Ook de toelichting op controle lasnaden is aangepast. | |
Inspectie- en keuringsprogramma atmosferische ammoniakopslaginstallatie - ingebruikneming | vs. 6.2.4 | n.v.t. | Ja | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. T.o.v. fase 1 zijn inspectie methodieken verduidelijkt. | |
Inspectie- en onderhoudsprogramma atmosferische ammoniakopslaginstallatie - gebruiksfase | |||||
Lekkage of afwijkingen bij atmosferische opslag | vs. 6.2.6 / vs. 6.3.6 | n.v.t. | Ja | Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 is de omgang met afwijkingen gespecificeerd. | |
Koelvoorziening en voorzieningen om verspreiding van damp te voorkomen/beperken - controle en onderhoud bij atmosferische opslag | vs. 4.1.30 / vs. 4.2.22 / vs. 4.3.26 | n.v.t. | Ja | Voorschriften samengevoegd. Onderhoud nu op basis van UPD. T.o.v. fase 1 aangepast middels toevoeging verwijzing naar NFPA 25. | |
Verlaadinstallatie - controle op goede werking | vs. 4.1.25 / vs. 4.2.18 / vs. 4.3.21 | vs. 4.1.25 / vs. 4.2.18 / vs. 4.3.21 | Ja |
Voorschriften samengevoegd, geen inhoudelijke wijziging. T.o.v. fase 1 alleen kleine verduidelijkingen in tekst. | |
Verlaadinstallatie - periodieke inspecties | vs. 4.1.26 / vs. 4.2.19 / vs. 4.3.22 | vs. 4.1.26 / vs. 4.2.19 / vs. 4.3.22 | Ja. | ||
Verlaadinstallatie - registratie van inspectieresultaten, wijzigingen en reparaties | vs. 4.1.29 / vs. 4.2.21 / vs. 4.3.26 | vs. 4.1.29 / vs. 4.2.21 / vs. 4.3.26 | Nee | ||
Noodplan | vs. 8.21 / vs. 8.2.2 | vs. 8.21 / vs. 8.2.2 | Ja | Voorschriften samengevoegd. Aangepast naar specifieke aanvullende eisen voor ammoniak met betrekking tot het noodplan zoals vereist vanuit andere wet- en regelgeving. T.o.v. fase 1 is de veilige locatie gespecificeerd. | |
M131 | Schuillocatie | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 is de term schuillocatie gespecificeerd met een toelichting. |
Windzak of windvaan | vs. 4.1.11 / vs. 4.2.10 / vs. 4.3.9 | vs. 4.1.11 / vs. 4.2.10 / vs. 4.3.9 | Ja | Voorschriften samengevoegd. T.o.v. fase 1 algemeen gemaakt voor de gehele locatie/inrichting. | |
Los- en laadplaats - persoonlijke beschermingsmiddelen | vs. 4.1.14 / vs. 4.2.13 / vs. 4.3.12 | vs. 4.1.14 / vs. 4.2.13 / vs. 4.3.12 | Nee | ||
Los- en laadplaats - brandblustoestel |
vs 4.1.16 / vs. 4.2.15 / vs. 4.3.14 | vs. 4.1.16 / vs. 4.2.15 / vs. 4.3.14 | Nee | Voorschriften samengevoegd. Toegevoegd zijn de eisen m.b.t. normering. | |
M135 | Stationaire voorziening ter voorkoming verspreiding van ammoniakdamp bij verlading | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 tekstuele verduidelijking, geen inhoudelijke wijziging. |
M136 | Voorzieningen ter voorkoming verspreiding damp bij overige installatieonderdelen | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 tekstuele aanpassing, geen inhoudelijke wijziging. |
M138 | Uitgangspuntendocument | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 verduidelijkt met extra toelichting |
M139 | Goedkeuring en beoordeling UPD | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 verduidelijkt en extra toelichting |
M140 | Ontwerp van beheersvoorzieningen | Nee (nieuwe maatregel) | Nee (nieuwe maatregel) | Ja | T.o.v. fase 1 kleine tekstuele aanpassing, geen inhoudelijke wijziging. |
Ontwerp fundering bestaande atmosferische opslagtanks |
vs. 3.7.1 | n.v.t. | Ja |
Eisen toegevoegd m.b.t redundantie en temperatuurregeling. T.o.v. fase 1 zelfstandig leesbaar gemaakt en beschikbaarheid reserveonderdelen geborgd. |
G.1.2Nieuwe maatregelen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Maatregel |
Onderwerp | Nieuwe maatregel t.o.v. PGS 12:2021 versie 1.0 en relevant voor atmosferische opslaginstallaties | Nieuwe maatregel t.o.v. PGS 12:2021 versie 1.0 en relevant voor drukopslaginstallaties | Nieuwe maatregel t.o.v. PGS 12:2024 versie 0.3 fase 1 en relevant voor atmosferische opslaginstallaties |
Zorgplicht basisveiligheid | Ja | Ja | Nee | |
Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging | Ja | Ja | Nee | |
Toegankelijkheid | Ja | Ja | Nee | |
Afstand tot bovengrondse stationaire drukopslag | Ja | Ja | Nee | |
Interne veiligheidsafstanden | Ja | Ja | Nee | |
M9 | Ontwerpnorm bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee |
Constructievorm bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Betonnen beschermingswand bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Sluis pompschacht bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Hijsinstallatie bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Instrumentele beveiligingen bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Aanspreken beveiligingen en opereren buiten ontwerpcondities bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Capaciteit en redundantie BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Noodstroomvoorziening BOG-verwerkingssysteem | Ja | Nee | Nee | |
Afvoer van inerten uit BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Noodvoorziening legen annulaire ruimte bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
M33 | Verbod schroefdraadverbindingen | Nee | Ja | Nee |
Materiaal productleidingen | Ja | Ja | Nee | |
Segmentering vloeistofleidingen | Ja | Ja | Nee | |
Lekdetectiesysteem productleidingen | Ja | Ja | Nee | |
Ligging productleidingen bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
M39 | Maximum aan drukopslagtanks | Nee | Ja | Nee |
M40 | Ontwerpcriteria drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M41 | Dedicated uitvoering installatie bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M42 | Constructiemateriaal bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M43 | Spanningsarm gloeien/PWHT bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M44 | Veiligheidswand bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M46 | Instrumentatie en beveiliging bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M47 | Hoogniveaubeveiliging bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M48 | Instrumentele beveiligingen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M49 | Drukontlastkleppen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M50 | Redundantie i.v.m. onderhoud bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M51 | Aanspreken beveiligingen en opereren buiten ontwerpcondities bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M54 | Drainaansluitingen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M57 | Drukontlasting productleidingen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M58 | Ligging van productleidingen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M59 | Veilig ontwerp laad-/losinstallatie | Ja | Ja | Nee |
M74 | Overvulbeveiliging flashvat | Ja | Ja | Ja |
Uitvoering warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Ja | Ja | Nee | |
Instrumentatie en beveiliging warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Ja | Ja | Nee | |
Detectiesysteem lekkage warmtewisselaar | Ja | Ja | Nee | |
Continu werkend gasdetectiesysteem | Ja | Ja | Nee | |
Uitgangspuntendocument ammoniakgasdetectie | Ja | Ja | Nee | |
Uitvoering en inspectie ammoniakgasdetectiesysteem conform UPD | Ja | Ja | Nee | |
Vijfjaarlijkse beoordeling UPD | Ja | Ja | Nee | |
M82 | Materiaal van appendages | Nee | Ja | Nee |
M83 | Uitvoering van appendages en pakkingen | Nee | Ja | Nee |
M84 | Fire tested afsluiters | Ja | Nee | Ja |
Operationele procedure in- en uitgebruikname bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Watergehalte bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Voorkomen/verlagen hoeveelheid zuurstof in de atmosferische opslagtank | Ja | Nee | Nee | |
Operationele controles bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Hijswerkzaamheden | Ja | Ja | Nee | |
Operationele beheersing – beschikbaarheid procedures en instructies | Ja | Ja | Nee | |
Controle condities ammoniak voor lossen bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
M96 | Terminalspecificatie | Ja | Ja | Ja |
Procedure verlading | Ja | Nee | Nee | |
Operationele beheersing – laad- en losplaats algemeen | Ja | Ja | Nee | |
Laden en lossen tankwagens en spoorketelwagons – voorkomen wegrijden | Ja | Ja | Nee | |
Operationele beheersing – toezicht tijdens verlading | Ja | Ja | Nee | |
Vullingscontrole tijdens het laden | Ja | Ja | Nee | |
M103 | Beheersing van de opslagcondities bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M104 | Operationele procedure in- en uitgebruikname bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M105 | Operationele controles bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M107 | Voorkomen/verlagen hoeveelheid zuurstof in de drukopslagtank | Nee | Ja | Nee |
M108 | Afvoer zuurstof en inerten bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M110 | Controle condities ammoniak voor lossen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M111 | Procedure voor verlading bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M112 | Beveiliging temperatuur bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
Inspectie en testen van beveiligingen bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
Registratie en documentatie bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Nee | |
M122 | Periodieke inspectie ammoniakopslaginstallatie onder druk | Nee | Ja | Nee |
M123 | Inspectie en testen van beveiligingen bij drukopslag | Nee | Ja | Nee |
M124 | Aandachtspunt bij periodieke inspectie voor drukopslag | Nee | Ja | Nee |
Evacuatie werkplatform | Ja | Ja | Nee | |
Bediening installatie in noodsituaties | Ja | Ja | Nee | |
Schuillocaties | Ja | Ja | Nee | |
Stationaire voorziening ter voorkoming verspreiding van ammoniakdamp bij verlading | Ja | Ja | Nee | |
Voorzieningen ter voorkoming verspreiding damp bij overige installatieonderdelen | Ja | Ja | Nee | |
Koelvoorzieningen | Ja | Ja | Nee | |
Uitgangspuntendocument | Ja | Ja | Nee | |
Goedkeuring en beoordeling UPD | Ja | Ja | Nee | |
Ontwerp beheersvoorzieningen | Ja | Ja | Nee | |
Capaciteit en druk blus/koelwaternet | Ja | Ja | Nee | |
Minimumtijdsduur watervoorziening | Ja | Ja | Nee | |
Verminderde beschikbaarheid pompensysteem | Ja | Ja | Nee | |
Buiten gebruik stellen deel blus-/koelwaternet | Ja | Ja | Nee | |
Afstemming blus-/koelwatersysteem op blusvoertuigen | Ja | Ja | Nee | |
Brandkranen | Ja | Ja | Nee | |
Brandkranen - aansluitingen en identificatie | Ja | Ja | Nee | |
Constructievorm bestaande atmosferische opslagtanks | Ja | Nee | Ja | |
Voorkomen uitstroom bij atmosferische opslag | Ja | Nee | Ja | |
M151 | Inspectie- en onderhoudsprogramma bestaande ammoniakopslaginstallatie voor atmosferische opslag - gebruiksfase | Ja | Nee | Ja |
G.1.3Vervallen maatregelen
Bekijk deze tabel in een popup venster
PGS 12: 2021 versie 1.0 | Reden voor vervallen |
vs 3.7.10 | Opgenomen in nieuwe maatregel voor instrumentele beveiligingen, zie M18. |
vs 3.7.2 |
Fundering op palen verplicht, voorschriften m.b.t. Fundering op de grond niet meer relevant. |
vs 3.7.3 | |
vs 3.7.4 | |
vs 3.7.5 | |
vs 3.7.6 | |
vs 3.7.13 | Lekdetectie al geregeld in M23. |
vs 3.8.3 | Al geregeld in M31. |
vs 3.8.5 | Alternatieve maatregel, zie M148. |
vs 4.1.3 | Afstandsregels vervangen door M6. |
vs 4.1.12 | Nieuwe set maatregelen bij ammoniaklekkage en brand, zie Paragraaf 7.18.2.1 |
vs 4.1.13 | Al geregeld in Arbeidsomstandighedenwetgeving. |
vs 4.1.19 |
Gebruik slangen niet meer toegestaan. |
vs 4.1.20 | |
vs 4.1.21 | |
vs 4.1.22 | |
vs 4.1.23 | |
vs 4.1.27 | |
vs 4.2.17 | Dubbeling, al geregeld in andere maatregelen |
vs 4.2.20 | Gebruik slangen niet meer toegestaan. |
vs 4.3.13 | Voorschriften laden en lossen zijn geharmoniseerd en opnieuw gestructureerd. |
vs 4.3.15 | Al geregelegd in M65. |
vs 4.3.23 | Gebruik slangen niet meer toegestaan. |
vs 5.4.1 |
Voorschriften laden en lossen zijn geharmoniseerd en opnieuw gestructureerd. |
vs 5.4.2 | |
vs 5.4.3 | |
vs 5.4.4 | |
vs 5.4.5 | |
vs 5.4.6 | |
vs 5.4.7 | |
vs 5.4.8 | |
vs 5.4.10 | |
vs 5.4.11 | |
vs 5.4.12 | |
vs 5.4.13 | |
vs 5.4.14 | |
vs 5.4.15 | |
vs 5.4.16 | |
vs 5.4.17 | |
vs 5.4.18 | |
vs 5.4.19 | |
vs 5.4.20 | |
vs 5.4.21 | |
vs 5.5.1 | |
vs 5.5.2 | |
vs 5.5.3 | |
vs 5.5.4 | |
vs 5.5.5 | |
vs 5.5.6 | |
vs 5.5.7 | |
vs 5.5.8 | |
vs 5.5.9 | |
vs 5.5.14 | |
vs 5.5.15 | |
vs 5.5.16 | |
vs 5.5.17 | |
vs 5.5.18 | |
vs 5.5.19 | |
vs 5.5.20 | |
vs 5.5.21 | |
vs 5.5.22 | |
vs 5.5.23 | |
vs 5.6.1 | |
vs 5.6.2 | |
vs 5.6.3 | |
vs 5.6.4 | Breekkabel is al in M65 en M68 geregeld. Aansluiten is geen eis in maatregel. |
vs 5.6.5 |
Voorschriften laden en lossen zijn geharmoniseerd en opnieuw gestructureerd. |
vs 5.6.7 | |
vs 5.6.8 | |
vs 5.6.9 | |
vs 5.6.10 | |
vs 5.6.11 | Breekkabel is al in M65 en M68 geregeld. Aansluiten is geen eis in maatregel. |
vs 5.6.12 |
Voorschriften laden en lossen zijn geharmoniseerd en opnieuw gestructureerd. |
vs 5.6.13 | |
vs 5.6.14 | |
vs 5.6.15 | |
vs 5.6.16 | |
vs 5.6.17 | |
vs 7.2.2 | Al geregeld in M4. |
vs 8.2.4 |
Onderdeel van Noodplan (M128) of al geregeld in wet- en regelgeving. |
vs 8.2.5 | |
vs 8.3.1 | |
vs 8.3.2 | |
vs 8.3.3 | |
vs 8.3.4 | |
vs 8.3.5 | |
vs 8.3.6 | |
vs 8.3.7 | |
vs 8.4.1 | |
vs 8.4.2 |
Bijlage HImplementatietermijnen in bestaande situaties Normatief
H.1Implementatietermijnen door het BOb vastgesteld Normatief
Deze bijlage bevat implementatietermijnen voor bestaande situaties. Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze termijnen vastgesteld.
Deze PGS-richtlijn beschrijft de stand van de techniek. Het kan dus voorkomen dat een nieuwe versie van een PGS-richtlijn nieuwe of aangescherpte maatregelen bevat. Deze maatregelen moeten worden getroffen door degene die de activiteit verricht. Het kan voor bestaande situaties onredelijk zijn om te eisen dat deze nieuwe maatregelen onmiddellijk worden getroffen. Daarom bevat deze PGS-richtlijn voor bestaande situaties een implementatietermijn.
Is er voor de activiteit uit deze PGS-richtlijn een omgevingsvergunning? Dan bepaalt het bevoegd gezag vanaf welk moment de maatregelen worden overgenomen in de vergunning. Het bevoegd gezag kan de implementatietermijn in deze PGS-richtlijn gebruiken als richtsnoer.
Voor maatregelen voor de veiligheid van werknemers is het aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen volgens de stand van de wetenschap en techniek. Het toezicht op de naleving en juiste invulling van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving voor de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt daarbij de implementatietermijnen uit deze PGS-richtlijn als richtlijn.
Tabel 10 – Implementatietermijnen gewijzigde en nieuwe maatregelen voor bestaande atmosferische opslaginstallaties
Bekijk deze tabel in een popup venster
Maatregelnummer |
Onderwerp |
Wijziging |
Maatregelnummer in vorige PGS |
Kernpunt uit maatregel vorige PGS dat wordt aangepast |
Aard van aanpassing |
Termijn |
Zorgplicht basisveiligheid | Standaard maatregel basis-PGS. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |
Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar | |
Toegankelijkheid | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 1 jaar | |
M6 | Voorkomen warmtestralingsbelasting op ammoniakopslaginstallatie | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar een alternatief voor bestaande tanks is opgenomen in de maatregel. | vs. 3.4.1 | Afstand 25 m vervangen door stralingscontour | Bouwkundig | 0 – 5 jaar |
Afstand tot bovengrondse stationaire drukopslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Interne veiligheidsafstanden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar | |
Ontwerpnorm bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Constructievorm bij atmosferische opslag | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar wel een alternatieve maatregel geformuleerd is, zie M148 | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie |
n.v.t. | |
Constructiemateriaal bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | vs. 3.7.21 | Toegevoegd zijn: aanvullende eisen i.v.m. spanningscorrosie, normering lasmethode en lasserkwalificatie. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Betonnen beschermingswand bij atmosferische opslag | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar een alternatief voor bestaande tanks is opgenomen in de maatregel. | n.v.t. | Geen inhoudelijke wijziging, betreft een vastlegging van de huidige situatie. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Ontwerp fundering bij atmosferische opslag | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar wel een alternatieve maatregel geformuleerd is, zie M149 | vs. 3.7.1 | Toegevoegd dat fundatie op palen zal zijn. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar | |
Sluis pompschacht bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Hijsinstallatie bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Instrumentatie en beveiliging bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.7.7 | Toegevoegd dat niveaumeting dubbel en onafhankelijk uitgevoerd wordt, specificatie welke parameters gemonitord worden en temperatuurmeting in voedingsleiding vereist. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Instrumentele beveiligingen bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Drukontlast- en drukregelkleppen bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.7.14 / vs. 3.7.15 / vs. 3.7.19 | Maatregelen samengevoegd Toegevoegd normering en afvoeren naar affakkelinstallatie. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Redundantie i.v.m onderhoud bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.7.18 | Toegevoegd eisen ter voorkomen van isoleren meerdere kleppen. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Overloop en lekdetectie bij atmosferische opslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 3.7.9 | Toegevoegd dat wanneer vloeistof gedetecteerd is, dit verwijderd wordt. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Aanspreken beveiligingen en opereren buiten ontwerpcondities bij atmosferische opslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Capaciteit en redundantie BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 5 jaar | |
Noodstroomvoorziening BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Afvoer van inerten uit BOG-verwerkingssysteem bij atmosferische opslag. | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Locatie aansluitingen bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | vs. 3.8.1 | Bij voorkeur gewijzigd in verplicht via de bovenkant van de opslagtank | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Drainaansluitingen bij atmosferische opslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen | vs. 3.8.2 | Omgevormd naar voorwaarden voor drainafsluitingen | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Noodvoorziening legen annulaire ruimte bij atmosferische opslag | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar wel een alternatief geformuleerd is | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Materiaal productleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. | |
Segmentering vloeistofleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 7 jaar | |
Drukontlasting productleidingen bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.8.7 | Gewijzigd naar eisen m.b.t. passende beveiliging | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Lekdetectiesysteem productleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar | |
Ligging productleidingen bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie/ Bouwkundig /Randapparatuur | 0 – 5 jaar | |
M59 | Veilig ontwerp laad-/losinstallatie | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M65 | Verlaadinstallatie – aansluiting van laadarmen bij atmosferische opslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 4.1.17 | Laadarmen voor schepen zijn voorzien van op afstand bestuurbare connectors | (Proces)installatie | 0 – 1 jaar |
M73 | Los- en laadplaats tankwagen/spoorketelwagon – 'containment' | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.10 / vs. 4.2.9 / vs. 4.3.8 | Doorstroombegrenzer al geregeld in andere maatregel. Maatregelen samengevoegd. Noodzaak van andere voorzieningen aangepast naar eis van containment | Bouwkundig | 0 – 5 jaar |
M74 | Overvulbeveiliging Flashvat | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
Uitvoering warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Instrumentatie en beveiliging warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Detectiesysteem lekkage warmtewisselaar | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Continu werkend gasdetectiesysteem | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 5 jaar | |
Uitgangspuntendocument ammoniakgasdetectie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
Uitvoering en inspectie ammoniakgasdetectiesysteem conform UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
Vijfjaarlijkse beoordeling UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
M83 | Uitvoering appendages en pakkingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.8.8 | Toegevoegd lekdichtheidtest afsluiters, eis gesloten pompen, mechanical seals met lekdetectie voor compressoren en eis niet-uitblaasbare. Emissiearme pakkingen | (Proces)installatie |
|
M84 | Fire tested afsluiters | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
Beheersing opslagcondities | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | vs. 3.7.11 | Aangepast naar algemene maatregel beheersing opslagcondities | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Operationele procedure in- en uitgebruikname | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Watergehalte | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Voorkomen/verlagen hoeveelheid zuurstof in de opslagtank | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Operationele controles | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Hijswerkzaamheden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Training en opleiding | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 3.3.2 | Nadere specificering van vereiste opleidingen | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Operationele beheersing – beschikbaarheid procedures en instructies | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Controle condities ammoniak voor lossen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
M96 | Terminalspecificatie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
Procedure verlading | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Operationele beheersing – laad- en losplaats algemeen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Laden en lossen tankwagens en spoorketelwagons – voorkomen wegrijden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Operationele beheersing – toezicht tijdens verlading | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 5.4.9 | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Vullingscontrole tijdens het laden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Proces installatie | 0 – 5 jaar | |
Periodieke inspectie ammoniakopslaginstallatie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 6.2.1 | Vereiste inspecties nader gespecificeerd, nu van toepassing op gehele installatie | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Inspectie- en keuringsprogramma ammoniakopslaginstallatie – nieuwbouwfase |
Niet van toepassing voor bestaande tanks, tank is al in gebruik. | vs. 6.2.4 / vs. 6.3.5 | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. | (proces)installatie Operationeel/organisatorisch | n.v.t. | |
Inspectie- en keuringsprogramma ammoniakopslaginstallatie – ingebruikneming |
Niet van toepassing voor bestaande tanks, tank is al in gebruik. | vs. 6.2.4 / vs. 6.3.5 | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. | (proces)installatie Operationeel/organisatorisch | n.v.t. | |
Inspectie- en onderhoudsprogramma ammoniakopslaginstallatie –gebruiksfase |
Maatregel waaraan niet geheel voldaan kan worden en waar een aanvullende maatregel geformuleerd is, zie M151 | vs. 6.2.4 / vs. 6.3.5 | Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. | (proces)installatie Operationeel/organisatorisch | n.v.t. | |
Inspectie en testen van beveiligingen bij atmosferische opslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 2 jaar | |
Koelvoorziening en voorzieningen om verspreiding van damp te voorkomen/beperken – controle en onderhoud bij atmosferische opslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.30 / vs. 4.2.22 / vs. 4.3.26 | Maatregelen samengevoegd. Onderhoud nu op basis van UPD, is nieuwe eis. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
Registratie en documentatie bij atmosferische opslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Noodplan | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 8.2.1 / vs. 8.2.2 | Maatregelen samengevoegd en aangepast naar specifieke aanvullende eisen voor ammoniak op noodplan zoals vereist vanuit andere wet- en regelgeving. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Evacuatie werkplatform | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Bediening installatie in noodsituaties | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar is niet gerelateerd aan de constructievorm | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Schuillocaties | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 2 jaar | |
M132 | Windzak of windvaan | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.11 / vs. 4.2.10 / vs. 4.3.9 | Maatregel algemeen gemaakt voor gehele locatie | Randapparatuur | 0 – 1 jaar |
Los- en laadplaats –brandblustoestel | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.16 / vs. 4.2.15 / vs. 4.3.14 | Maatregelen samengevoegd en eisen toegevoegd m.b.t. normering | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Stationaire voorziening ter voorkoming verspreiding van ammoniakdamp bij verlading | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Voorzieningen ter voorkoming verspreiding damp bij overige installatieonderdelen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Koelvoorzieningen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Uitgangspuntendocument | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Goedkeuring en beoordeling UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Ontwerp beheersvoorzieningen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Capaciteit en druk (koel)waternet | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Minimumtijdsduur watervoorziening | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Verminderde beschikbaarheid pompensysteem | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Buiten gebruik stellen deel (koel)waternet | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Afstemming (koel)watersysteem op blusvoertuigen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Brandkranen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Brandkranen - aansluitingen en identificatie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Constructievorm bestaande tanks |
Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie |
n.v.t. |
Vastlegging constructievorm bestaande tanks. Toegevoegd eisen voor:
| (proces)installatie bouwkundig |
| |
Ontwerp fundering bestaande tanks |
Maatregel heeft geen direct effect op de installatie |
vs. 3.7.1 |
Eisen toegevoegd m.b.t redundantie en temperatuurregeling. |
Randapparatuur |
0 – 2 jaar | |
Voorkomen uitstroom |
Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie |
n.v.t. |
n.v.t. |
(Proces)installatie |
0 – 5 jaar | |
Inspectie- en onderhoudsprogramma bestaande ammoniakopslaginstallatie –gebruiksfase |
Maatregel heeft geen direct effect op de installatie |
vs. 6.2.4 / vs. 6.3.5 |
Maatregelen voor inspectie- en keuringsprogramma opnieuw geformuleerd. |
Operationeel/organisatorisch |
0 – 1 jaar |
Tabel 11 – Implementatietermijnen gewijzigde en nieuwe maatregelen voor bestaande drukopslaginstallaties
Bekijk deze tabel in een popup venster
Maatregelnummer | Onderwerp | Wijziging | Maatregelnummer in vorige PGS | Kernpunt uit maatregel vorige PGS dat wordt aangepast | Aard van aanpassing | Termijn |
Zorgplicht basisveiligheid | Standaard maatregel basis-PGS | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |
Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar | |
Toegankelijkheid | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 1 jaar | |
M6 | Voorkomen warmtestralingsbelasting | Maatregel waaraan niet voldaan kan worden maar waar een alternatief voor bestaande tanks is opgenomen in de maatregel. | vs 3.4.1 | 25 m afstand vervangen door stralingscontour | Bouwkundig | 0 – 5 jaar |
Afstand tot bovengrondse stationaire drukopslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank te verplaatsen of gelijkwaardigheid aan te tonen | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 10 jaar | |
M8 | Interne veiligheidsafstanden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar |
M33 | Verbod schroefdraadverbindingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar voor bestaande installaties is een alternatief opgenomen. | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
Materiaal productleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Segmentering vloeistofleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 7 jaar | |
Lekdetectiesysteem productleidingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar | |
M39 | Maximum aan drukopslagtanks | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie maar voor bestaande installaties is haalbaar alternatiefbenoemd | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. |
M40 | Ontwerpcriteria drukopslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen maar er is wel alternatieve voorwaarde gesteld voor bestaande tanks | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M41 | Dedicated uitvoering installatie bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar |
M42 | Constructiemateriaal bij drukopslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen maar er is wel alternatieve voorwaarde gesteld voor bestaande tanks | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | n.v.t. (als tank niet voldoet aan eisen voor bestaande tanks dan geldt geen overgangstermijn maar is een nieuwe tank noodzakelijk) |
M44 | Veiligheidswand bij drukopslag | Maatregel is deels gewijzigd (opvangvoorziening) en deels nieuw (veiligheidswand) | vs. 3.6.2 | Veiligheidswand moet worden geplaatst. Opvangvoorziening kan kleiner zijn (versoepeling) | Bouwkundig | 0 – 6 jaar |
M45 | Afwerking isolatie bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | vs. 3.6.8 | De voorwaarde dat isolatie niet mag bijdragen aan brandvoortplanting is toegevoegd | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M46 | Instrumentatie en beveiliging bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie. Er is een alternatieve voorwaarde gesteld voor bestaande tanks | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M47 | Hoogniveaubeveiliging bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M48 | Instrumentele beveiligingen bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M49 | Drukontlastkleppen bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M50 | Redundantie i.v.m. onderhoud bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M51 | Aanspreken beveiligingen en opereren buiten ontwerpcondities bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing maar heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M53 | Locatie van aansluiting bij drukopslag | Maatregel waar niet aan voldaan kan worden zonder de tank opnieuw te bouwen maar er is alternatief voor bestaande tanks | vs. 3.6.4 / vs. 3.6.5 | Diverse wijzigingen m.b.t. ondergrens, beveiligingen en uitzondering voor locatie aansluitingen bovenzijde. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M55 | Voorkomen vloeistofuitstroom bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | vs. 3.6.6 | Extra voorwaarde tweede ESD en waarborging werking | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M56 | (Nood)voorziening legen opvangvoorziening van veiligheidswand bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | vs. 3.6.1 | De noodvoorziening is nader gespecificeerd | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M57 | Drukontlasting productleidingen bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M58 | Ligging van productleidingen bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M59 | Veilig ontwerp laad-/losinstallatie | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M66 | Verlaadinstallatie - aansluiting van laadarmen bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | vs. 4.1.16 | Uitfasering gebruik slangen, droogloopbeveiliging, inlaadarmen voor schepen zijn voorzien van op afstand bestuurbare connectors | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
M73 | Los- en laadplaats tankwagen/spoorketelwagon - 'containment' | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.10 / vs. 4.2.9/ vs. 4.3.8 | Doorstroombegrenzer al geregeld in andere maatregel. Maatregelen samengevoegd. Noodzaak van andere voorzieningen aangepast naar eis van containment. | Bouwkundig | 0 – 5 jaar |
M74 | Overvulbeveiliging flashvat | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
Uitvoering warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Instrumentatie en beveiliging warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
Detectiesysteem lekkage warmtewisselaar | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 - 5 jaar | |
Continu werkend gasdetectiesysteem | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 5 jaar | |
Uitgangspuntendocument ammoniakgasdetectie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
Uitvoering en inspectie ammoniakgasdetectiesysteem conform UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
Vijfjaarlijkse beoordeling UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 5 jaar | |
M83 | Uitvoering van appendages en pakkingen | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie |
|
M84 | Fire tested-afsluiters | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | vs. 3.6.7 | Noodzaak is gespecificeerd op basis van aanstraling > 10 kW/m². | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar |
Hijswerkzaamheden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Operationele beheersing – beschikbaarheid procedures en instructies | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
M96 | Terminalspecificatie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
Operationele beheersing – laad- en losplaats algemeen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Laden en lossen tankwagens en spoorketelwagons – voorkomen wegrijden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Operationele beheersing – toezicht tijdens verlading | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 5.4.9 | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Vullingscontrole tijdens het laden | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 5 jaar | |
M103 | Beheersing van de opslagcondities bij drukopslag | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie. Voor bestaande tanks is een alternatieve maatregel opgenomen. | n.v.t. | n.v.t. | (Proces)installatie | 0 – 6 jaar |
M104 | Operationele procedure in- en uitgebruikname bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M105 | Operationele controles bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M106 | Training en opleiding bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 3.3.2 | Nadere specificering van vereiste opleidingen | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M107 | Voorkomen/verlagen hoeveelheid zuurstof in de drukopslagtank | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M108 | Afvoer zuurstof en inerten bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M109 | Inhoud en vullingsgraad bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 3.6.3 | Maximale vulniveau gerelateerd aan actuele omstandigheden (vultemperatuur) | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M110 | Controle condities ammoniak voor lossen bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M111 | Procedure voor verlading bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M112 | Beveiliging temperatuur bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M122 | Periodieke inspectie ammoniakopslaginstallatie onder druk | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M123 | Inspectie en testen van beveiligingen bij drukopslag | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
M124 | Aandachtspunt bij periodieke inspectie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar |
Noodplan | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 8.2.1 / vs. 8.2.2 | Maatregelen samengevoegd en aangepast naar specifieke aanvullende eisen voor ammoniak op noodplan zoals vereist vanuit andere wet- en regelgeving | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Evacuatie werkplatform | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Bediening installatie in noodsituaties | Maatregel vereist een aanpassing aan de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Schuillocaties | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Bouwkundig | 0 – 2 jaar | |
M132 | Windzak of windvaan | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.11 / vs. 4.2.10 / vs. 4.3.9 | Maatregel algemeen gemaakt voor gehele locatie | Randapparatuur | 0 – 1 jaar |
Los- en laadplaats - brandblustoestel | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | vs. 4.1.16 / vs. 4.2.15 / vs. 4.3.14 | Maatregelen samengevoegd en eisen toegevoegd m.b.t. normering | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Stationaire voorziening ter voorkoming verspreiding van ammoniakdamp bij verlading | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Voorzieningen ter voorkoming verspreiding damp bij overige installatieonderdelen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Koelvoorzieningen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 3 jaar | |
Uitgangspuntendocument | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Goedkeuring en beoordeling UPD | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Ontwerp van beheersvoorzieningen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 3 jaar | |
Capaciteit en druk (koel)waternet | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Minimumtijdsduur watervoorziening | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Verminderde beschikbaarheid pompensysteem | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Buiten gebruik stellen deel (koel)waternet | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Operationeel/organisatorisch | 0 – 1 jaar | |
Afstemmen (koel)watersysteem op blusvoertuigen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 2 jaar | |
Brandkranen | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar | |
Brandkranen - aansluitingen en identificatie | Maatregel heeft geen direct effect op de installatie | n.v.t. | n.v.t. | Randapparatuur | 0 – 1 jaar |
Bijlage IZienswijze Nederlandse Arbeidsinspectie
Inleiding
De Nederlandse Arbeidsinspectie onderschrijft het belang van uniforme veiligheidseisen voor de opslag van ammoniak onder druk. Tegelijkertijd constateren wij in de huidige uitwerking van PGS 12 (fase 3) diverse knelpunten rondom de juridische status van maatregelen en de verhouding tot het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016.
Kern van het bezwaar
Meerdere maatregelen in PGS 12 (fase 3) hebben de status van dwingende eis. In de praktijk betekent dit dat aan deze voorwaarden altijd, zonder uitzondering, moet worden voldaan – ongeacht het type drukapparaat, bouwjaar, of uitkomsten van een risicobeoordeling. Dit is in strijd met het principe van de WBDA 2016, waarin essentiële veiligheidseisen zijn vastgelegd, maar de wijze van invulling (presumption of conformity) ruimte laat voor alternatieven, innovaties en maatwerk, mits gelijkwaardig aangetoond.
Uitwerking per maatregel
M33 – Schroefdraadverbindingen ammoniaktank
Bezwaarpunt: Deze maatregel schrijft voor dat schroefdraadverbindingen (in principe) niet zijn toegestaan, behalve in een paar zeer specifieke gevallen. Hiermee wordt geen ruimte gelaten voor andere technische invulling zolang het veiligheidsniveau gelijkwaardig is.
M34 – Corrosie onder isolatie leidingen
Bezwaarpunt: De maatregel bepaalt exact welke staalsoorten en temperatuurcondities moeten worden toegepast, zonder ruimte voor gelijkwaardige technische alternatieven of nieuwe technologieën.
M40 – Ontwerpeisen drukopslagtank
Bezwaarpunt: Hier worden de ontwerpcondities als absolute eis gesteld (“volledig vacuüm”, “minimaal 20 bar”, “-33°C of lager”, “+50°C of hoger”), zonder ruimte voor een afwijkend ontwerp met aantoonbaar gelijkwaardig niveau.
M42 – Materiaalkeuze en spanningscorrosie
Bezwaarpunt: De normatieve keuze voor materialen, vloeigrens, hardheid etc. wordt strikt voorgeschreven.
M43 – Residuele lasspanningen
Bezwaarpunt: Verplichte spanningsarm gloeien en het niet toestaan van bepaalde hulpstukken zonder ruimte voor technisch gelijkwaardige alternatieven.
M82 – Materiaalbestendigheid tegen ammoniak
Bezwaarpunt: Een algeheel verbod op koper, zilver en zink in iedere toepassing, zonder uitzonderingen bij aantoonbare gelijkwaardigheid.
M83 – Appendages en pakkingen
Bezwaarpunt: De maatregel stelt dwingende technische eisen aan pompen, seals, pakkingen etc. zonder ruimte voor innovatieve, gelijkwaardige oplossingen.
Generieke conclusie
De bovengenoemde maatregelen zijn op dit moment te dwingend geformuleerd en staan daarmee op gespannen voet met het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Wij adviseren deze bepalingen doel voorschrijvend te maken en de middelen als voorbeeld te benoemen. Hiermee geeft de werkgroep de gewenste oplossingen aan, maar laat men de ruimte voor alternatieve, innovaties en/of maatwerk.
Indien er vragen zijn kan er contact op worden genomen met de Nederlandse Arbeidsinspectie. Vermeldt hierbij het referentienummer: 2025-0000170276
Bijlage JSamenstelling PGS 12-team
Naam | Organisatie | Rol |
Jan Waals | Gezamenlijke Brandweer Rotterdam | Voorzitter PGS-team |
Martin Reuvers | VOPAK | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Wim Versteele | Yara | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Manuel Dhondt | Yara | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Chiel Deij | OCI | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Andre Meulmeester | OCI | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Mathin de Groot | Veiligheidsregio Zeeland | Lid namens Brandweer Nederland/Veiligheidsregio's |
Marcel Nijssen | Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond | Lid namens Brandweer Nederland/Veiligheidsregio's |
Erik Lambrechts | ODNZKG | Lid namens toezicht-handhaving |
Jochem Langeveld | DCMR | Lid namens vergunningverlening |
Oscar Menger | DCMR | Lid namens vergunningverlening |
Frans Geurts | IPLO | Toehoorder namens helpdesk IPLO |
Alwin van Aggelen | A-RisC | Facilitator risicobenadering |
Paul Mesman | Adviesbureau Opifex | Tekstschrijver |
Fionn Wallace | NEN | Projectleider |
Begrippenlijst
- Accreditatie
Nationaal en internationaal hebben afnemers behoefte aan zekerheid over de kwaliteit van geleverde goederen en diensten. Een leverancier kan zijn product of dienst objectief laten beoordelen of testen door een laboratorium, certificatie- of inspectie-instelling. Bij een goed resultaat verstrekt de beoordelende organisatie een conformiteitsverklaring van het product of de dienst, meestal in de vorm van een certificaat of een rapport. Meer informatie: rva.nl.
- Activiteiten
De Omgevingswet regelt activiteiten, maar een juridische definitie voor het woord activiteit is er niet. De Omgevingswet onderscheidt verschillende soorten activiteiten. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan rijksregels voor activiteiten, zoals milieubelastende activiteiten, bouwactiviteiten, de rijksmonumentenactiviteiten. Decentrale overheden kunnen ook regels stellen aan activiteiten zoals waterschappen, provincies en gemeenten.
- ADN
Accord européen relatif au transport des marchandises dangereuses par voies de navigation intérieures
Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.
- ADR
Accord européen relatif au transport international de marchandises dangereuses par route
Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van de gevaarlijke stoffen zijn deze ingedeeld in gevarenklassen.
- AET
Acoustic emission testing
- Afsluiter
Onderdeel van een installatie of leiding om de doorstroming te regelen. De afsluiter regelt het helemaal of gedeeltelijk openen of sluiten van een doorstroomopening. Er zijn handbediende en op afstand gestuurde afsluiters. Afsluiters kunnen ook dienen als noodstopvoorziening.
- AGW
Alarmeringsgrenswaarde
- Algemene regels
Alle overheden kunnen algemene regels vaststellen. Algemene regels zijn regels die voor iedereen gelden. 'Iedereen' betekent hier: iedereen die iets doet of wil doen waarop de regels van toepassing zijn.
- Ammoniak)opslaginstallatie
Installatie voor de opslag van ammoniak, inclusief installatiedelen die benodigd zijn voor de verlading, zoals productleidingen, los- en laadplaatsen, pompen, een warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak, enz.
- Ammoniakopslaginstallatie
Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan de aansluiting op externe transportleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting), de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak voor verlading en de verlaadinstallatie.
- Annulaire ruimte
Ruimte tussen de binnentank of primaire tank en de buitentank of secundaire tank.
- Arbeidshygiënische strategie
Zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
- ATEX
Atmosphères explosibles
Het begrip ATEX wordt gebruikt als korte naam voor twee Europese richtlijnen die gaan over explosiegevaar.
- Bal
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is een van de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
- Bbl
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is een van de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
- BBT
Beste beschikbare technieken
'Beste' omvat de meest doeltreffende technieken voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu. Dit om emissies van een bedrijf te voorkomen. Als dit niet mogelijk is, moet het bedrijf de emissie zoveel mogelijk beperken.
'Beschikbare' omvat technieken die technisch en economisch haalbaar zijn voor die bedrijfstak, en die bedrijven kunnen toepassen. De techniek moet redelijkerwijs in Nederland of in een ander land verkrijgbaar zijn.
Het begrip 'technieken' is ruim. Hieronder valt:
- de toegepaste technieken;
- ontwerp, bouw en ontmanteling van de installatie;
- onderhoud en bedrijfsvoering van de installatie.
Deze term staat in bijlage A van de Omgevingswet.
- Bedrijfsbrandweer
Een bedrijfsbrandweer volgens de aanwijzingsbeschikking artikel 31 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr), dan wel een bedrijfsbrandweer die is vastgesteld op basis van een goedgekeurd bedrijfsbrandweerrapport met daarin de informatie zoals gesteld onder artikel 7.2 lid 1 van het Besluit veiligheidsregio's.
Toelichting: Het merendeel van de bedrijven dat gebruikmaakt van een brandbestrijdingssysteem waarin de bedrijfsbrandweer een rol speelt, betreft bedrijven met een aanwijzingsbeschikking volgens artikel 31 Wvr. De veiligheidsregio is hierbij toezichthouder. In het enkele geval dat een bedrijfsbrandweer niet is aangewezen, is het wel van belang dat eenzelfde benadering wordt gekozen om de kwaliteit van een bedrijfsbrandweer te borgen. Dit wordt bereikt door het kwaliteitsniveau vast te leggen in de omgevingsvergunning, waarbij van dezelfde werkwijze wordt gebruikgemaakt. Veiligheidsregio's gebruiken voor het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer de Werkwijzer bedrijfsbrandweren van het Landelijk expertisecentrum voor brandweer en de Seveso III-richtlijn. Het bevoegd gezag zal aan de betrokken veiligheidsregio advies behoren te vragen om het bedrijfsbrandweerrapport te beoordelen. De veiligheidsregio behoort te worden betrokken bij het toezicht op de omgevingsvergunning betreffende dit onderwerp.
- Bedrijfsterrein
Terrein waarop de activiteiten van het bedrijf plaatsvinden, begrensd door de erfgrens.
- Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht
Uit het Bal
Toelichting: Dit is in de meeste gevallen de erfgrens van het terrein van het bedrijf, maar kan ook beperkt zijn tot de grens van de plaats op het bedrijfsterrein waar de gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
- Beheersmaatregel
Acties, programma’s of procedures van organisatorische en administratieve aard met het doel de nodige handelingen te verrichten ter bescherming van veiligheid en milieu.
- Beoordelingsregel
Een beoordelingsregel is een inhoudelijke regel waaraan het bevoegd gezag een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst. Een beoordelingsregel is bijvoorbeeld:
'Een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom mag alleen worden verleend als de boom niet dikker is dan 40 cm'.
Uit de gegevens van de aanvraag (de aanvraagvereisten) moet in dit voorbeeld blijken hoe dik de boom is. Het bevoegd gezag toetst die gegevens dan aan zo'n beoordelingsregel.
- Bevoegd gezag
Het bevoegd gezag kan zowel het Rijk, een provincie, een waterschap als een gemeente zijn. Onder de Omgevingswet heeft ieder instrument een bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dat het instrument inzet, is ook het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving, meldingen en het toestaan van afwijken van algemene regels.
- Bkl
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
- BLEVE
Boiling liquid expanding vapour explosion
- BOb
Bestuurlijk omgevingsberaad VTH
- BOG
Boil-offgas
- Bouwwerk
De Omgevingswet verstaat onder een bouwwerk: 'constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.'
- BowTie
Een visueel model om risico’s te analyseren en te beheersen. Het heet zo omdat het diagram de vorm heeft van een vlinderdas (“bowtie” in het Engels)
- Buitenlucht
Plaats in de open lucht met natuurlijke ventilatie
Toelichting: Zonder mechanische hulpmiddelen is de luchtsnelheid op die plaats meestal hoger dan 2 m/s en vrijwel nooit lager dan 0,5 m/s. Op die plaats zijn geen hinderende obstakels aanwezig.
Een situatie met één wand en een dak geldt als buitenlucht.
- CBI
Conformiteitsbeoordelingsinstantie
Toelichting: CBI's zijn instellingen die zijn aangewezen om conformiteitsbeoordelingen uit te voeren. Conformiteitsbeoordeling is een instrument om ervoor te zorgen dat arbeidsmiddelen bij naleving van de instructies veilig en gezond kunnen worden gebruikt. De meest actuele lijst met CBI’s staat op de website van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
- CLP-verordening
Europese verordening over de indeling, etikettering en verpakking (classification, labelling and packaging) van stoffen en mengsels.
Alle bedrijven die stoffen en mengsels in de handel brengen, moeten deze verordening toepassen op hun handelswaar. Het gaat om Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006.
- CMR-stoffen
CMR-stoffen zijn gevaarlijke stoffen met een of meer van de volgende eigenschappen: ze zijn carcinogeen (kankerverwekkend) en/of mutageen (veranderingen in erfelijke eigenschappen veroorzakend) en/of reprotoxisch (schadelijk voor de voortplanting of het nageslacht).
- Conformiteitsverklaring
Verklaring van een fabrikant waarin staat dat het apparaat of de installatie is gemaakt volgens code uit het ontwerp. Een onafhankelijke partij (NoBo) heeft toezicht uitgevoerd op de productie.
- Dampverwerkingsinstallatie
Installatie waarmee ammoniakdampen worden teruggewonnen of verwijderd ter voorkoming van emissie naar de buitenlucht. Een dampverwerkingsinstallatie is bedoeld om gasvormige ammoniakstromen van bronnen buiten de inrichting (lees uit (zee)schepen, spoorketelwagons en tankwagens) met een mogelijke aanwezigheid van zuurstof en inerten te vernietigen met als doel om de (druk)opslagtank te vrijwaren van de intreding van zuurstof. Een BOG- verwerkingsysteem uit Paragraaf 7.6.2.4 is geen dampverwerkingsinstallatie zoals bedoeld in deze richtlijn. Een BOG-verwerkingssyteem zoals bedoeld in deze richtlijn verwerkt boiloff-gas uit de opslagtank en vrijkomende ammoniakdampen uit onderdelen van de ammoniakopslaginstallatie (afblaas van TRV's bijvoorbeeld, of bij het leeg maken van productleidingen).
- DCS
Distributed control system
- Degene die de activiteit verricht
Uit het Besluit activiteiten leefomgeving
- Domino-effect
Een effect waarbij het falen van een gevarenbron leidt tot het falen van een andere gevarenbron en waarbij de (directe) gevolgen van het falen van de eerste gevarenbron kleiner zijn dan de gevolgen van het falen van het vervolgongeval.
- Doorstroombegrenzer
Afsluitorgaan dat een nagenoeg volledige afsluiting geeft in die gevallen waarbij de doorstroomhoeveelheid een bepaalde grenswaarde overschrijdt, bijv. ten gevolge van leidingbreuk waarbij de vrijkomende hoeveelheid medium hierbij tot een minimum wordt beperkt.
- Druk
De druk gerelateerd aan de atmosferische druk, waarbij de overdruk met een positieve waarde en een vacuüm of onderdruk met een negatieve waarde wordt aangeduid.
- Drukloze opslag
De opslag wordt als drukloos beschouwd als de absolute druk boven de vloeistof beneden 106 kPa (1,06 bar) ligt.
- EN
Europese norm
Toelichting: Een Europese norm is geldig voor alle Europese lidstaten. Voor de Nederlandse markt dragen Europese normen de codering NEN-EN. Er zijn drie organisaties die Europese normen vaststellen:
- Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) gaat over alle sectoren behalve elektrotechnologie en telecommunicatie.
- Het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) gaat over elektrotechniek.
- Het Europees Normalisatie-instituut voor de Telecommunicatie (ETSI) gaat over telecommunicatie.
- ESD
Emergency shutdown
- Explosieve atmosfeer
Mengsel van lucht en brandbare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, onder atmosferische omstandigheden waarin de verbranding zich na ontsteking uitbreidt tot het gehele niet-verbrande mengsel.
- First break
Verbreken van procesverbindingen met de kans op vrijkomen van gevaarlijke stoffen en/of energie
- FKM
Fluor kautschuk material (fluorhoudende polymeren)
- Flashvat
Een vat dat wordt gebruikt voor de snelle scheiding van een mengsel in een vloeistof en een damp door verdamping, veroorzaakt door een sterke drukdaling.
- Full-containment (tank)
Tankconstructie waarbij, bij het falen van het 'primaire containment', zowel de vloeistof als de damp opgevangen wordt.
- Fundering
Ondergrond waarop een opslagtank rust.
- Gas (ADR)
Een stof die bij +50 °C een dampdruk bezit > 300 kPa (3 bar) of die bij 20 °C en een standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is.
- Gebouw
Een gebouw is een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
- Gelijkwaardige maatregel
Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een verplichte maatregel. Een gelijkwaardige maatregel bereikt ten minste hetzelfde resultaat als de verplichte maatregel.
- Gevaar
Chemische of fysische toestand die schade kan toebrengen aan mensen, goederen en/of het milieu.
- Gevaarlijke stof (ADR)
Stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-code.
- Gevaarlijke stof (CLP)
Stoffen die overeenkomstig EG-verordening op indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse.
- Gevarenzone-indeling
Indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een explosieve atmosfeer, volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit.
- GHS
Globally harmonised system of classification and labelling of chemicals
- Good housekeeping
Gedragsmaatregelen die leiden tot minder vervuiling van het milieu.
- Grenswaarde
Maximaal toegestane concentratie.
- HAZOP
Hazard and operability
Toelichting: De HAZOP-methode is een standaardmethode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen en het identificeren van gevaren en ongewenste situaties.
- Hogedrempelinrichting
Seveso-inrichting waar een gevaarlijke stof in een grotere of gelijke hoeveelheid aanwezig is dan/als de genoemde waardes in de Seveso-richtlijn 2012/18/EU, zie Bal.
- Hulpdiensten
Politie, ambulance, brandweer en andere organisaties van de overheid die hulp verlenen.
- HV
Vickers-hardheidstest
- IEC
International Electrotechnical Commission
Toelichting: Internationale commissie voor het ontwikkelen en publiceren van normen voor elektrische componenten en apparatuur.
- IMDG-code
International maritime dangerous goods-code
Toelichting: Internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee.
- IMO
International Maritime Organization
Toelichting: IMO is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties die op internationaal niveau afspraken maakt tussen de deelnemende lidstaten om de scheepvaart zo veilig en milieuvriendelijk mogelijk te maken.
- In afwezigheid van personeel
Uit het Besluit activiteiten leefomgeving
- Incident
Negatieve, onverwachte en onvoorziene gebeurtenis waarbij afhankelijk van het type en de ernst ervan het noodzakelijk kan zijn om melding te maken van de gebeurtenis en/of hulp(diensten) in te roepen.
- Intern noodplan
Noodplan dat maatregelen beschrijft om bij incidenten en calamiteiten passend te reageren met als doel ongewenste gebeurtenissen en schadelijke gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken.
Toelichting: Het gaat om organisatorische en technische maatregelen binnen het bedrijf.
- Interne veiligheidsafstand
Een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerk, opslag en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken.
Toelichting: Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn.
- IPO
Interprovinciaal overleg
- ISO
International Organization for Standardization
Toelichting: ISO stelt normen vast. Het is een samenwerkingsverband van nationale normalisatie-instituten in een groot aantal landen.
- ISPS
International ship & port facility security
Toelichting: De ISPS-code beschrijft de minimumeisen in verband met beveiliging van schepen en havenfaciliteiten.
- IVG
Inspectieafdeling van de gebruiker
Toelichting: Een organisatorische eenheid die door de gebruiker van drukapparatuur is belast met het verrichten van inspecties, onder toezicht van een NL-CBI.
- KvI
Keuring voor ingebruikneming
- LBW
Levensbedreigendewaarde
- LOPA
Layer of protection analysis
- Maatwerkvoorschrift
Een maatwerkvoorschrift is een specifiek voorschrift voor een activiteit. Met het maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag algemene regels in concrete situaties specifiek maken.
- Milieubelastende activiteit
Een milieubelastende activiteit is een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken.
- MKB
Midden- en kleinbedrijf Nederland
- MPI
Magnetic particle inspection
- Nederlandse conformiteits-beoordelings-instantie (NL-CBI)
Een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen instelling die (her)keuringswerkzaamheden en/of beoordelingen mag uitvoeren in het kader van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016.
- NEN
Nederlandse norm
Toelichting: NEN staat ook voor Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut. Dit instituut geeft NEN-normen uit.
- NEN-EN
Europese norm (EN) die door NEN is aanvaard en uitgegeven.
- NEN-EN-IEC
Door IEC vastgestelde internationele norm.
Toelichting: De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven.
- NEN-EN-ISO
Door ISO vastgestelde internationale norm.
Toelichting: De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven.
- NEN-ISO
Door ISO vastgestelde internationale norm.
Toelichting: De norm is door NEN aanvaard en uitgegeven.
- NL-KVG
NL-aangewezen keuringsdienst van gebruikers
Een krachtens artikel 1 van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 aangewezen keuringsdienst.
- NLA
Nederlandse Arbeidsinspectie
- Nobo
Notified body
Toelichting: Een keuringsinstituut of testinstituut dat door de overheid is aangewezen. Het instituut test producten en kijkt of deze aan de daarvoor geldende richtlijnen voldoen.
- Noodbreekkoppeling
Een verbinding die gecontroleerd breekt of loskomt wanneer er te grote krachten op (dreigen) te komen, waardoor een ongecontroleerde uitstroming wordt voorkomen.
- Noodplan
Overzicht van de door een bedrijfsorganisatie genomen maatregelen en voorzieningen om effecten van calamiteiten te minimaliseren en te bestrijden.
- Noodstop
Voorziening die een apparaat, voertuig of installatie uitschakelt of stilzet of in een veilige toestand brengt. Deze is bedoeld om bij een incident of calamiteit verdere escalatie te voorkomen.
- NPR
Nederlandse praktijkrichtlijn
Toelichting: NEN geeft NPR’s uit. Een NPR is een informatieve, praktische uitwerking van de bepalingen in een norm. Bijvoorbeeld toelichtingen op normen, constructieve mogelijkheden, werkmethoden en fabricagegegevens.
- NTA
Nederlandse technische afspraak
Toelichting: NEN geeft NTA’s uit. Een NTA is een openbare afspraak tussen twee of meer belanghebbende partijen. Er is meestal geen openbare commentaarronde en het is niet nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat. Een NTA kan snel tot stand komen.
- Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Daarnaast regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming. Het regelt ook een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.
Het Omgevingsbesluit is voor alle doelgroepen relevant, dus voor zowel burgers en bedrijven, als voor overheden.
- Omgevingsplan
Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied. Per gemeente is er één omgevingsplan.
- Omgevingsregeling
De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. De regeling bouwt voort op de wet en de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Het gaat om technische en administratieve regels voor het gebruik van de wet en de AMvB’s in de praktijk.
- Omgevingsvergunning
Eén van de uitgangspunten van de Omgevingswet is om zoveel mogelijk activiteiten te regelen met algemene regels. In sommige gevallen moet een initiatiefnemer (burger, bedrijf, overheid) een melding doen voordat de activiteit mag worden uitgevoerd.
Daarnaast is een beperkt aantal activiteiten vergunningplichtig. In die gevallen moet de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aanvragen.
- Onafhankelijke deskundige ammoniakopslagtanks
Een onafhankelijke deskundige op het gebied van ammoniakopslagtanks is een deskundige met:
- aantoonbare kennis van ammoniak opslagtanks; en
- accreditatie/certificatie voor drukapparatuur vallend onder het Warenwetbesluit drukapparatuur (Wbda) behorende bij de desbetreffende fase:
- nieuwbouwfase: EU-CBI of EU-KVG;
- ingebruikname: NL-CBI of NL-KVG;
- gebruiksfase: NL-CBI, NL-KVG of IVG.
- Ontlastklep
Klep met een al dan niet vaste instelling die bij te hoog oplopende druk wordt geopend met een veer en waarbij de afgeblazen stof binnen het systeem wordt gehouden waarop de klep bevestigd is.
- Opslagtank
Voorziening voor het opslaan van gas of vloeistof
- PED
Pressure equipment directive
Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur.
Toelichting: De PED beschrijft 'essentiële veiligheidseisen' voor drukapparatuur. Het gaat om de algemene veiligheid en bescherming tegen zowel persoonlijk letsel als materiële schade.
Onder de PED vallen alle producten en installaties met een druk die hoger is dan 50 kPa. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Wbda 2016.
- Persdruk
Druk die in het hoogste punt van een toestel, of een gedeelte van het toestel heerst bij de beproeving op sterkte.
- Plaatsgebonden risico
Het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof.
- PRDA
Praktijkregels voor drukapparatuur
- Procesriool
Een afgescheiden rioleringssysteem, niet zijnde een hemelwaterriool of vuilwaterriool voor huishoudelijk afvalwater, dat specifiek bedoeld is of gebruikt wordt voor de opvang en afvoer van afval- en/of hemelwater afkomstig van (industriële) processen en/of van handelingen met gevaarlijke stoffen, uitkomend in een daartoe geschikte opvangvoorziening.
- QC/DC
Quick connect/disconnect
- QRA
Quantitative risk assessment/analysis
Toelichting: QRA is een rekenmethode om de externe risico’s van het gebruiken, vervoeren en opslaan van gevaarlijke stoffen inzichtelijk te maken. Voor het bepalen van de risico’s voor de externe veiligheid worden in een QRA zowel de kansen op als de effecten van incidenten met gevaarlijke stoffen in de berekening opgenomen.
- REACH
Registratie, evaluatie en autorisatie van chemicaliën
Europese verordening over stoffen en preparaten. In deze verordening staan regels voor fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers. Zij moeten ervoor zorgen dat zij stoffen vervaardigen, in de handel brengen of gebruiken die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens of voor het milieu. Het gaat om Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen.
- RID
Regulations concerning the international carriage of dangerous goods by rail
Toelichting: Het is het Europese verdrag over het vervoeren van gevaarlijke stoffen over het spoor.
- RRF
Risico reductie factor
- Rvs
Roestvast staal
- SAFETI-NL
Programma voor QRA-berekeningen
Het rekenprogramma SAFETI-NL berekent de risico’s voor de veiligheid van de leefomgeving van bedrijven en transportleidingen met gevaarlijke stoffen.
Toelichting: Meer informatie over SAFETI staat op de website van het RIVM.
- SCC
Stress corrosion cracking
- SDS
Safety data sheet
- Semi-ref opslagtanks
Ammoniakopslagtanks onder (lagere) druk die beperkt gekoeld worden.
- Seveso-inrichting
Een Seveso-inrichting is een locatie die onder de Seveso-richtlijn (verwijst naar een andere website) valt vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.
De richtlijn is opgesteld naar aanleiding van de ramp in het Italiaanse Seveso in 1976.
- Seveso-installatie
Technische eenheid waarin een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, lid 10, van de Seveso-richtlijn wordt gemaakt, gebruikt, verwerkt of opgeslagen, met inbegrip van de uitrusting, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laadkades, aanlegsteigers, pieren, depots en andere constructies die nodig zijn voor de werking daarvan, zie het Bal.
- Seveso-richtlijn
Europese richtlijn die de risico's beperkt van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen.
Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad.
- SIL
Safety integrity level
SIL is een indicator voor het kwantificeren van risicoverlaging van systemen of processen van een installatie. De vereiste SIL-classificatie hangt af van het oorspronkelijke risico dat verbonden is met de systemen of processen van de installatie.
Zie de NEN-EN-IEC 61508-reeks of de NEN-EN-IEC 61511-reeks.
- SWIFT
Een kwalitatieve risico-identificatietechniek waarbij op een gestructureerde manier “wat-als”-vragen worden gesteld om potentiële gevaren, risico’s en kwetsbaarheden binnen een systeem, proces of organisatie te identificeren.
- Terugstroombeveiliging
Een terugstroombeveiliging is een beveiliging die bestaat uit ten minste twee terugslagkleppen met elk een verschillend werkingsprincipe.
- Toebehoren
Componenten of onderdelen die dienen om het gebruik van de installatie mogelijk te maken of om het veilig gebruik ervan te bevorderen, bijv. afsluiters, beveiligingen, pompen, compressoren, warmtewisselaars, manometers, meettoestellen, regelapparatuur.
- TOFD
Time of flight diffraction
- UPD
Uitgangspuntendocument
- Veiligheidsafstand
De afstand die vereist is tussen de activiteiten en omringende objecten.
- Vervoerder
De onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert, volgens het ADR.
- VIVB
Vereniging van Inspectie-instellingen voor Veiligheid en Brandveiligheid
- Vloeistof
Een stof die volgens het ADR bij +50 °C een dampdruk heeft ≤ 300 kPa (3 bar) of die bij 20 °C een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die:
- bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van ≤ 20 °C; of
- volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is; of
- volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is.
- VNG
Vereniging Nederlandse Gemeenten
- VNO-NCW
Vereniging VNO-NCW is een organisatie van werkgevers. VNO-NCW is ontstaan uit een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW).
- VRW
Voorlichtingsrichtwaarde
- VTH
Vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Deze instrumenten spelen een belangrijke rol om de doelstellingen van (onder andere) het omgevingsrecht te kunnen bereiken.
- VvI
Verklaring van ingebruikneming
- Wartel
Een moer waarmee twee vlakke uiteinden van een gas- of waterleiding gas- of waterdicht (meestal met behulp van pakking) tegen elkaar aan getrokken worden.
- Wbda 2016
Warenwetbesluit drukapparatuur 2016
- Wrda 2016
Warenwetregeling drukapparatuur 2016
- Wvr
Wet veiligheidsregio's
- Zorgplicht
De zorgplicht in de Omgevingswet geldt voor overheden, bedrijven en burgers. De wet kent een algemene zorgplicht, een algemeen verbod en een specifieke zorgplicht.
De algemene zorgplicht houdt in dat zowel overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Het algemeen verbod houdt in dat het verboden is een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Een specifieke zorgplicht is toegespitst op specifieke activiteiten voor concreet genoemde belangen, zoals het regelmatig legen van een lekbak.
Normenlijst
- American Institute of Chemical Engineers, Inc.:Second edition, April 2012
CCPS Guidelines for evaluating process plant buildings for external explosions, fires and toxic releases
- API 2000:2014
Venting Atmospheric and Low-pressure Storage Tanks
- API 521:2020
Guide for Pressure-relieving and Depressuring Systems
- API 579-1:2021
Fitness for service
- API 607:2022
Fire Test for Quarter-turn Valves and Valves Equipped with Nonmetallic Seats, Eighth Edition
- API 620:2013
Design and Construction of Large, Welded, Low Pressure Storage Tanks
- API 6FA:2018
Specification for Fire Test for Valves
- API RP 571:2020
Damage Mechanisms Affecting Fixed Equipment in the Refining Industry
- API RP 752:4th edition 2024
Management of Hazards Associated With Location of Process Plant Permanent Buildings
- BS 6755-2:1987
Specification for fire type-testing requirements
- EI 19:4th edition 2013
Fire precautions at petroleum refineries and bulk storage installations
- Fertilizers Europe:2008 Edition, Issue 2014
Guidance for inspection of atmospheric refrigerated ammonia storage tanks
- NEN 2559:2001
Onderhoud van draagbare blustoestellen
- NEN 3011:2021
Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte
- NEN 6064:1991/A2:2001
Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen
- NEN-EN 10028-1:2017
Flat products made of steels for pressure purposes - Part 1: General requirements
- NEN-EN 10028-3:2017
Flat products made of steels for pressure purposes - Part 3: Weldable fine grain steels, normalized
- NEN-EN 13445:reeks
Unfired pressure vessels
- NEN-EN 13445-2:2021+A1:2023
Unfired pressure vessels - Part 2: Materials
- NEN-EN 13445-3:2021
Unfired pressure vessels - Part 3: Design
- NEN-EN 13501-1:2019
Fire classification of construction products and building elements - Part 1: Classification using data from reaction to fire tests
- NEN-EN 14384:2005
Pillar fire hydrants
- NEN-EN 14620:reeks
Design and manufacture of site built, vertical, cylindrical, flat-bottomed steel tanks for the storage of refrigerated, liquefied gases with operating temperatures between 0 °C and -165 °C
- NEN-EN 14620-1:2024
Design and manufacture of site built, vertical, cylindrical, flat-bottomed tank systems for the storage of refrigerated, liquefied gases with operating temperatures between 0 °C and -196 °C - Part 1: General
- NEN-EN 14620-2:2006
Design and manufacture of site built, vertical, cylindrical, flat-bottomed steel tanks for the storage of refrigerated, liquefied gases with operating temperatures between 0 °C and -165 °C - Part 2: Metallic components
- NEN-EN 14620-5:2006
Design and manufacture of site built, vertical, cylindrical, flat-bottomed steel tanks for the storage of refrigerated, liquefied gases with operating temperatures between 0 °C and -165 °C - Part 5: Testing, drying, purging and cool-down
- NEN-EN 15154-5:2019
Emergency safety showers - Part 5: Water overhead body showers for sites other than laboratories
- NEN-EN 3-7:2004+A1:2007
Draagbare blustoestellen - Deel 7: Eigenschappen, prestatie-eisen en beproevingsmethoden
- NEN-EN-IEC 61508:reeks
Functional safety of electrical/electronic/programmable electronic safety-related systems
- NEN-EN-IEC 61511:reeks
Functional safety - Safety instrumented systems for the process industry sector
- NEN-EN-IEC 62305:reeks
Protection against lightning
- NEN-EN-IEC 62305-3:2011
Bliksembeveiliging - Deel 3: Fysieke schade aan objecten en letsel aan mens en dier
- NEN-EN-ISO 14001:2015
Milieumanagementsystemen - Eisen met richtlijnen voor gebruik
- NEN-EN-ISO 15614-1:2017
Beschrijven en goedkeuren van lasmethoden voor metalen - Lasmethodebeproeving - Deel 1: Boog- en autogeenlassen van staal en booglassen van nikkel en nikkellegeringen
- NEN-EN-ISO 15848:reeks
Industrial valves - Measurement, test and qualification procedures for fugitive emissions
- NEN-EN-ISO 25457:2009
Oil and gas industries including lower carbon energy - Flare details for general refinery and petrochemical service
- NEN-EN-ISO 28300:2008
Petroleum, petrochemical and natural gas industries - Venting of atmospheric and low-pressure storage tanks
- NEN-EN-ISO 4126-4:2013
Safety devices for protection against excessive pressure - Part 4: Pilot-operated safety valves
- NEN-EN-ISO 45001:2023
Managementsystemen voor gezond en veilig werken - Eisen met richtlijnen voor gebruik
- NEN-EN-ISO 7010:2020
Graphical symbols - Safety colours and safety signs - Registered safety signs
- NEN-EN-ISO 9606:reeks
Het kwalificeren van lassers - Smeltlassen
- NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012
Conformity assessment - Requirements for the operation of various types of bodies performing inspection
- NEN-ISO 20560-1:2020
Safety information for the content of piping systems and tanks - Part 1: Piping systems
- NEN-ISO 20560-2:2023
Safety information for the content of piping systems and tanks - Part 2: Tanks
- NFPA 15:2022
Standard for water spray fixed systems for fire protection
- NFPA 20:2022
Standard for the installation of stationary pumps for fire protection
- NFPA 22:2023
Standard for water tanks for private fire protection
- NFPA 24:2022
Standard for the installation of private fire service mains and their appurtenances
- NFPA 25:2023
Standard for the Inspection, Testing, and Maintenance of Water-Based Fire Protection Systems
- NPR 1014:2009
Bliksembeveiliging - Leidraad bij de NEN-EN-IEC 62305-reeks
- NPR 7910-1:2020+C1:2021
Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar - Deel 1: Gasexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-1:2015
- NPR 7910-2:2020+C1:2021
Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar - Deel 2: Stofexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-2:2015
- NTA 8620:2016
Specificatie van een veiligheidsmanagementsysteem voor risico's van zware ongevallen