371Lithiumhoudende energiedragers: energieopslagsystemen (EOS)
Richtlijn voor de veilige opslag van elektriciteit in energieopslagsystemen
Een PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn is een document over de veilige opslag en de bijbehorende activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, de veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS-richtlijn genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.
Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.
PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis
In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario's. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.
De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:
- de wettelijke kaders;
- de risicobenadering met de scenario's;
- de doelen;
- maatregelen om aan de doelen te voldoen.
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:
- Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Brand- en rampenbestrijding (Rampenbestrijding).
Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:
Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving
Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen
Brand- en rampenbestrijding: Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding
Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn
Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. Vertegenwoordigd zijn: IPO, VNG, Nederlandse Arbeidsinspectie, Brandweer Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland. In Bijlage H staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.
Het PGS-team is onderdeel van de PGS Beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het Projectbureau en de Adviescommissie. De Stuurgroep stuurt de PGS-beheerorganisatie aan.
In de stuurgroep zijn vertegenwoordigd: IPO, VNG, Brandweer Nederland, NLA, VNO-NCW en MKB-Nederland.
De NLA maakt deel uit van de Stuurgroep, maar heeft in verband met hun rol in de uitvoeringspraktijk, bij de totstandkoming in het PGS-team en bij vaststelling van de PGS-richtlijnen in de Stuurgroep een consulterende rol. Zij nemen op die punten geen deel aan de bijbehorende besluitvorming.
Het Bestuurlijk Omgevingsberaad vergunningverlening, toezicht en handhaving (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS Beheerorganisatie.
Status van PGS-richtlijnen
De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
- Omdat de PGS-richtlijnen de stand der wetenschap en professionele dienstverlening beschrijven, vormen zij voor de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een goed uitgangspunt voor toezicht en handhaving.
- De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
- De toezichthouders van het bevoegd gezag, de NLA en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn is door de Stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op:………
Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op:………
De voorzitter van de Stuurgroep
Leeswijzer
Indeling PGS-richtlijn
De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn wordt voldaan aan de in deze PGS-richtlijn opgenomen doelen.
Inleidende onderwerpen
De eerste vier hoofdstukken bevatten informatie over de veilige opslag van elektriciteit in energieopslagsystemen, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.
- Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
- Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
- Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over lithiumhoudende energiedragers en energieopslagsystemen.
- Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
- Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's. Bij elk scenario is aangegeven met welke doelen het scenario voorkomen of beperkt kan worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
Doelen en maatregelen
Hoofdstukken 5 t/m 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog- en middelhoogrisicoscenario’s te voorkomen en beperken
- Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel en voor welke scenario's ze bedoeld zijn.
- Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft. In Paragraaf 7.1staat de leeswijzer voor de maatregelen.
Informatie bij implementatie
De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de doelen en maatregelen passen, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn.
Dit informatieve deel van deze richtlijn bevat aanvullende informatie over:
- Hoofdstuk 8: Gelijkwaardige maatregelen
Bijlagen
Deze PGS-richtlijn bevat bijlagen. De teksten in de hoofdstukken kunnen naar die bijlagen verwijzen. Een bijlage is informatief of normatief. Als een bijlage normatief is, is dat aangegeven.
De volgende bijlagen zijn normatief:
- Bijlage A: Afkortingen en begrippen;
- Bijlage B: Normatieve documenten en normen. Deze bijlage bevat documenten en normen waar de maatregelen in deze PGS-richtlijn naar verwijzen. Daar staat ook de huidige editie van de norm bij;
- Bijlage J: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen
In deze PGS-richtlijn worden wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage B.2. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of te verkrijgen zijn.
1Inleiding
1.1Doel van de richtlijn
Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van lithiumhoudende energieopslagsystemen te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van de scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens de maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.
1.2Toepassingsbereik van de richtlijn
Deze PGS-richtlijn is van toepassing op een specifieke subset van energieopslagsystemen (EOS’en), namelijk EOS’en bestaande uit lithiumhoudende oplaadbare energiedragers die (in groepen) elektrisch met elkaar zijn verbonden met een totaal opgestelde capaciteit van meer dan 20 kWh. Dit sluit aan bij de ondergrens zoals genoemd in NFPA 855.
Daarnaast bestaat het EOS uit randapparatuur zoals ventilatie en technische beveiliging. Een batterijmanagementsysteem (BMS) zorgt voor de goede en veilige werking van het EOS en maakt daar onlosmakelijk deel van uit.
Deze PGS is van toepassing op het EOS, inclusief randapparatuur en het batterij Management Systeem (BMS) vanaf het moment dat het EOS in gebruik wordt genomen. Zodra het EOS vermogen kan gaan opnemen of afgeven, wordt dit beschouwd als in gebruik genomen. EOS'en die in opbouw zijn, vallen noch onder PGS 37-1 noch onder PGS 37-2.
Deze PGS is van toepassing op zowel nieuwe, gebruikte als afgedankte EOS’en (afvalstadium) tot het moment dat het EOS buiten werking wordt gesteld. Buitenwerkingstelling betekent dat de energiedragers ontladen zijn tot een laadniveau van maximaal 30 % en individuele modules losgekoppeld zijn. Voor de beheersing van de risico's in de periode tussen buitenwerkingstelling en afvoer van het EOS moet een plan afgestemd worden met het bevoegd gezag, waarbij het uitgangspunt is dat het EOS zo snel mogelijk wordt afgevoerd. Deze EOS’en zijn bedoeld om stationair te functioneren, maar zijn mogelijk ook verplaatsbaar (bijvoorbeeld EOS’en die worden ingezet voor de verhuur). Deze PGS is tevens van toepassing op het EOS-deel van systemen waarin een EOS verwerkt is, zoals hybride aggregaten. De locatie en de wijze waarop het EOS gebruikt wordt, is niet van invloed op de toepasbaarheid van deze PGS. Deze EOS'en kunnen zowel inpandig als uitpandig (bijvoorbeeld in een container), op een dak of aan de buitengevel zijn geplaatst.
In het toepassingsgebied wordt specifiek verwezen naar lithiumbevattende energiedragers omdat deze in het geval van een incident een thermal-runawayreactie kunnen ontwikkelen. De kans op een thermal-runaway is sterk afhankelijk van het ontwerp en de chemische samenstelling van de energiedragers.
In het kader van het beheersbaar en bestrijdbaar zijn van branden is bij de bepaling van de maatregelen voor EOS-parken uitgegaan van een totale, maximale energiedragercapaciteit van 400 MWh, maximaal 1 000 V AC of maximaal 1 500 V DC. Nieuwbouw van groter dan 400 MWh, maximaal 1 000 V AC of maximaal 1 500 V DC vereist maatwerk waarvoor een risicoanalyse moet worden uitgevoerd met betrekking tot het beheers- en bestrijdbaar zijn van branden en afstemming hiervan met de veiligheidsregio en in lijn met PGS 37-1.
Deze richtlijn is in principe van toepassing voor alle vormen van elektrische energieopslag waarbij lithiumhoudende oplaadbare energiedragers worden toegepast. Er zijn echter een aantal uitzonderingen.
Deze PGS-richtlijn is niet van toepassing op:
- Opslag van lithiumhoudende energiedragers, hiervoor is PGS 37-2 van toepassing. In het schema in Afbeelding 1 wordt verduidelijkt wanneer de PGS 37-1 respectievelijk PGS 37-2 van toepassing is.
- Systemen die gebruikt worden door particulieren (zoals thuisbatterijen en gebruik in plezier-, vaar- of voertuigen). Voor een EOS met een energieopslagcapaciteit groter dan 20 kWh wordt aanbevolen de maatregelen uit deze PGS wel toe te passen.
- Flowbatterijen, uitgezonderd hybride systemen met lithiumhoudende energiedragers.
- Solidstatebatterijen.
- Condensatoren.
- Maritieme toepassingen waarbij het EOS gebruikt wordt aan boord van een vaartuig zonder permanente ligplaats.
- Elektrische motorrijtuigen en machines als onderdeel van een EOS (geïntegreerd in een smart grid). Uit voertuigen gedemonteerd lithiumhoudende energiedragers die in een EOS worden toegepast vallen wel onder deze richtlijn.
Afbeelding 1 – Schema gebruik versus opslag
Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als deze consequenties hebben voor de veiligheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem. De gevaarlijke stof kan namelijk ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen. De richtlijn gaat ook niet in op de aanpak die nodig is om tot beheersing van de gevaren voor de gezondheid op de lange termijn te komen.
1.3Relatie met wet- en regelgeving
Wettelijke basis
Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.
In Hoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving. Ook staat in Hoofdstuk 5 een richtingaanwijzer waarmee duidelijk wordt welke maatregelen een bedrijf moet treffen op grond van deze wettelijke kaders.
Direct werkende wetten en regels
Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld daarvan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage C bij deze PGS-richtlijn bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) een aantal maatregelen (in oranje kaders) waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.
Deze maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen.
1.4Bestaande activiteiten
In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.
Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen. In Bijlage J staat voor bestaande activiteiten (bestaande EOS’en) binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de nieuwe maatregelen.
1.5Gebruik van normen
Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, met het normnummer of de titel zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. De normdocumenten staan in Bijlage B van deze PGS-richtlijn.
Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste editie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben.
In Bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de editie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze editie blijft gelden zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.
Uitzondering voor normen via andere wetten en regels
Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar een norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor deze normen geldt dat de editie die in die wetten en regels staat, bepalend is.
2Beschrijving lithiumhoudende energiedragers in EOS’en
2.1Over lithiumhoudende energiedragers
2.1.1Algemene informatie
Aan een EOS zijn diverse gevaren verbonden, zoals:
- Gevaren van het instabiel worden van de energiedrager;
- Gevaren van het vrijkomen van het elektrolyt;
- Elektrische gevaren.
Deze PGS-richtlijn richt zich op de specifieke gevaren van de toepassing van lithiumhoudende energiedragers. Overige gevaren, zoals elektrische gevaren, worden alleen meegenomen voor zover zij een direct effect hebben op de lithiumhoudende energiedrager. Overige elektrische gevaren, zoals kortsluiting of contact met spanningvoerende delen, zijn reeds geregeld in andere wet- en regelgeving, zoals de arbowetgeving en productwetgeving (o.a. het Warenwetbesluit elektrisch materiaal). Zie Hoofdstuk 5 voor de relatie met wet- en regelgeving.
2.1.2Gevaren van lithiumhoudende energiedragers
Het primaire gevaar verbonden aan het gebruik van lithiumhoudende energiedragers is het kunnen optreden van een zogeheten thermal runaway.
Een thermal runaway is een ongecontroleerde toename in temperatuur als gevolg van een grotere warmteproductie dan warmteafvoer. De temperatuurtoename is bij een thermal runaway het gevolg van een positief feedbackmechanisme. Een toename in de temperatuur leidt tot een toename van de reactiesnelheid en bijgevolg (omdat het een exotherme reactie is) tot een toename van de warmteproductie. Als deze extra warmte niet of niet snel genoeg afgevoerd kan worden, stijgt de temperatuur van het reactiemengsel, waardoor de reactiesnelheid en de warmteproductie verder toenemen.
Een thermal-runawayreactie leidt tot een zeer snelle toename van de druk en de temperatuur en bijgevolg een ontleding, een explosie en/of brand van de energiedrager, waarbij zeer giftige pyrolyseproducten vrijkomen. Stoffen die kunnen vrijkomen, zijn onder meer oplosmiddelen, koolstofmonoxide, waterstof en waterstoffluoride, waarbij in geval van blootstelling, afhankelijk van de concentraties, ernstige gezondheidseffecten kunnen optreden. Er kunnen overigens nog vele andere gevaarlijke stoffen vrijkomen die in de anode, kathode en het elektrolyt zijn verwerkt, afhankelijk van de tijdens de thermal runaway optredende reactieomstandigheden zoals temperatuur, druk enz.
Bij het bestrijden van het incident kan corrosief en giftig bluswater ontstaan waaraan ingezet personeel van de brandweer, andere hulpverleners, omstanders en bewoners blootgesteld kunnen worden. Een ander gevaar van de toepassing van lithiumhoudende energiedragers is het vrijkomen van het elektrolyt in geval van beschadiging van de omhulling van de energiedrager. Zie Bijlage F waarin de meeste denkbare stoffen die vrij kunnen komen zijn opgenomen.
Hoewel lithiumhoudende energiedragers al lange tijd bestaan, is de toepassing van deze energiedragers recent sterk toegenomen. Dit betekent ook dat er een flinke impuls is gegeven aan onderzoek en innovatie in dit vakgebied. Het veiligheidsaspect is in deze onderzoeken een belangrijk aandachts- en ontwikkelpunt. Verbeterde Li-ion-energiedragers die na publicatie van deze PGS op de markt komen, kunnen daardoor een ander risicoprofiel hebben. Bij de beoordeling van een lithiumhoudend EOS moet daarom een goede analyse gemaakt worden van de specifieke veiligheidsrisico's van de in het EOS toegepaste energiedragers en de chemische samenstelling van die energiedragers. Vervolgens moeten de maatregelen in deze PGS toegepast worden. Deze zijn proportioneel aan de risico's.
2.2Over het EOS
2.2.1Algemene beschrijving EOS
In een EOS kunnen grote hoeveelheden energie worden opgeslagen in energiedragers. EOS'en worden ook toegepast om bijvoorbeeld dieselaggregaten te vervangen op evenementen en als energiedrager voor e-schepen. Daarbij wordt het EOS in de haven verwisseld en het ‘lege’ EOS weer aan wal opgeladen, waarbij het EOS, wanneer het aan de wal staat, onder deze PGS valt en waarbij, wanneer het aan boord staat, specifieke regelgeving geldt. Daarnaast kan het EOS ook worden ingezet als stabilisatie van het elektriciteitsnet. De hoeveelheid elektrische energie die kan worden opgeslagen, varieert per EOS. Ongeacht de toepassing is het doel van alle EOS’en gelijk: tijdelijk elektrische energie opslaan als er te veel van voorhanden is en deze energie weer afgeven op momenten dat deze niet of minder voorhanden is.
2.2.2Onderdelen van het EOS
Globaal bestaat een EOS uit de volgende onderdelen:
- energiedragers;
- energiemanagementsysteem (EMS);
- omvormers;
- overige voorzieningen voor een correcte en veilige werking van een EOS zoals ventilatie, detectiesystemen, koeling, brandbeheerssysteem en elektrische installaties.
Een EOS is de samenstelling van de lithiumhoudende energiedragers, het EMS, de omvormers en trafo. In typicals 1 t/m 4, zie Paragraaf 2.2.3, is het EOS geplaatst in een daarvoor bestemde behuizing (veelal een container). Wanneer specifiek aan een EOS wordt gerefereerd, betreft dit het volledige systeem, met inbegrip van de behuizing. Wanneer de verschillende bestanddelen gescheiden zijn opgesteld, is sprake van compartimentering. Het energiedragercompartiment betreft dus uitsluitend het afgeschermde deel (in een container, een inpandige opstellingsruimte of in eigen behuizing) waarin de lithiumhoudende energiedragers zijn aangebracht, met inbegrip van het EMS. Wanneer in deze PGS eisen worden gesteld aan secundaire installaties (o.a. drukontlastvoorziening, ventilatie, klimaatinstallatie), heeft dit altijd betrekking op het deel van het EOS of de ruimte waarin de lithiumhoudende energiedragers zijn opgesteld.
In Afbeelding 2 is ter illustratie een schematische weergave gegeven van een EOS en de bijbehorende installatieonderdelen.
Afbeelding 2 – Schematische weergave EOS
Ter bepaling en beoordeling van de relevante risico’s zijn typicals van veelvoorkomende EOS’en gedefinieerd. Een typical is een vereenvoudigde weergave van een installatie, toepassing van een installatie of een onderdeel van een installatie.
Het doel van de typicals is om de meest voorkomende EOS’en en toepassingen te beschrijven en voor deze EOS’en de risico’s en daarbij behorende doelen en maatregelen te bepalen.
Voor EOS’en die niet vallen onder een van de typicals, maar die wel vallen binnen het toepassingsbereik van de richtlijn zoals beschreven in Paragraaf 1.2, is maatwerk vereist.
2.2.3Typicals
Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn de volgende typicals onderscheiden:
Tabel 1 – EOS-typicals
Typicals op basis van behuizing: | |
Typical 1 | Zelfstandig EOS in (aangepaste) container |
Typical 2 | Energieopslagpark |
Typical 3 | EOS-park met niet-betreedbare behuizingen in de openlucht |
Typicals op basis van plaatsing: | |
Typical 4 | Mobiel EOS |
Typical 5 | Inpandig EOS met eigen ruimte |
Typical 6 | Inpandig EOS in een open ruimte |
In het kader van de risicobenadering is de typical 1 'Zelfstandig EOS in aangepaste container' geselecteerd als basis.
Opmerking: de hieronder getoonde foto’s van typicals zijn illustratief voor de betreffende typical en niet bedoeld als voorbeeld van een correcte uitvoering.
Typical 1: Zelfstandig EOS in (aangepaste) container – basistypical
Het zelfstandige EOS in aangepaste zeecontainer, of andere behuizing met vergeklijkbare afmetingen, is de basistypical die als uitgangspunt is genomen voor de risicobenadering en de bepaling van de relevante scenario’s zoals beschreven in Hoofdstuk 3.
Kenmerken typical 1:
- Stationair opgesteld EOS
- Opgesteld in een (aangepaste) container
- Betreedba(a)r(e) of niet-betreedba(a)r(e) energiedragerruimte/-compartiment
Toegepast bijvoorbeeld als opslag van windenergie, Afbeelding 3.
Afbeelding 3 – PV- en windenergieopslag
Typical 2: Energieopslagpark
In afwijking van de basistypical worden meerdere zelfstandige EOS’en in aangepaste containers, of andere behuizing, op één locatie aan elkaar gekoppeld samen een systeem vormend. In deze opstelling kunnen bijvoorbeeld omvormers en hulpsystemen ondergebracht zijn in een of meerdere losstaande containers of bouwwerken.
Kenmerken typical 2:
- Stationair opgestelde EOS'en
- Opgesteld in aangepaste containers
- Meerdere gekoppelde EOS’en
- Betreedba(a)r(e) energiedragerruimte/-compartiment
Toegepast bijvoorbeeld als EOS bij een zonne- of windmolenpark, Afbeelding 4.
Afbeelding 4 – Energieopslagpark
Typical 3: EOS-park met niet-betreedbare behuizingen in de openlucht
In afwijking van de basistypical wordt in deze opstelling geen gebruik gemaakt van containers met daarin rekken met energiedragers. Deze behuizing is specifiek ontwikkeld voor de energiedrager. De energieconversiesystemen kunnen zijn ondergebracht in een andere behuizing.
Kenmerken typical 3:
- Stationair opgesteld EOS
- Opgesteld in een speciaal voor het EOS bedoelde behuizing
- Meerdere gekoppelde EOS’en
- Niet-betreedba(a)r(e) energiedragerruimte/-compartiment
Toegepast bijvoorbeeld als netstabilisatie of arbitrage in het elektriciteitsnet, Afbeelding 5
Afbeelding 5 – Niet-betreedbaar EOS in de openlucht
Typical 4: Mobiel EOS
In afwijking van de basistypical is dit EOS bedoeld om tijdelijk gebruikt te worden op locatie. Een mobiel EOS heeft geen permanente standplaats. Er is op deze locatie doorgaans geen vaste fundering en infrastructuur voor het EOS aanwezig.
Kenmerken typical 4:
- Mobiel opgesteld EOS
- Opgesteld in een aangepaste container of een andere eigen behuizing
- Opgesteld in de openlucht of inpandig tijdens de bouwfase op een goed geventileerde plaats
- Tijdelijke installaties, maximaal 1 jaar. Bij langer gebruik is typical 1 van toepassing, tenzij anders overeengekomen met het betreffende bevoegd gezag.
Toegepast bijvoorbeeld op evenementen of bouwlocaties, Afbeelding 6, maar ook om elektrisch aangedreven binnenvaartschepen te voorzien van elektriciteit.
Afbeelding 6 – Mobiel EOS
Subcategorieën van deze typical zijn:
- Mobiel EOS op een verrijdbaar onderstel of eenvoudig verplaatsbaar, gemonteerd op een aanhangwagen of voer- of vaartuig, Afbeelding 7. Een EOS-achtige toepassing waar gebruik wordt gemaakt van de lithium-ion-tractiebatterij van het voertuig valt buiten de werkingssfeer van deze PGS. Het bevoegd gezag zal bij de beoordeling daarvan maatwerk moeten verrichten.
Afbeelding 7 – Mobiel EOS op een verrijdbaar onderstel
- Kleinschalige (20 kWh < capaciteit < 100 kWh) mobiele EOS'en, Afbeelding 8
Afbeelding 8 – Kleinschalig mobiel EOS
- Hybride systemen: combinatie tussen een aggregaat (bijvoorbeeld waterstof of diesel) of een brandstofcel en een EOS, Afbeelding 9
Afbeelding 9 – Hybride systemen
- Geïntegreerd systeem PV en opslag, Afbeelding 10
Afbeelding 10 – Geïntegreerd systeem
Typical 5: Inpandig EOS met eigen ruimte
In afwijking van de basistypical wordt dit EOS geplaatst in een specifieke ruimte binnen een gebouw. De energieconversiesystemen kunnen zowel in de energiedragerruimte als daarbuiten geplaatst zijn.
Kenmerken typical 5:
- Stationair opgesteld EOS
- Opgesteld in een eigen ruimte
Toegepast bijvoorbeeld als noodstroomvoorziening of als energieopslag vanwege het grootschalig opwekken van energie via PV-panelen voor eigen gebruik, Afbeelding 11
Afbeelding 11 – Inpandig EOS met eigen ruimte
Typical 6: Inpandig EOS in een open ruimte
In afwijking van de basistypical is dit EOS bedoeld als klein EOS (met totaal opgestelde capaciteit >20 kWh) in een specifieke behuizing voor plaatsing in een open ruimte binnen een gebouw.
Kenmerken typical 6:
- Stationair opgesteld EOS
- Opgesteld in een ruimte die primair voor een andere functie bedoeld is op maaiveldniveau
Typische toepassing van dit EOS is als energievoorziening (snelladen) voor vorkheftrucks, Afbeelding 12. Hierdoor wordt voorkomen dat het elektriciteitsnet vanwege het snelladen onevenredig wordt belast.
Afbeelding 12 – Inpandig EOS in open ruimte
2.2.4Hergebruikte energiedragers
Bij toepassing van hergebruikte ('second-use') energiedragers in een van de gedefinieerde typicals wordt ervan uitgegaan dat het risico vergelijkbaar is met nieuwe energiedragers mits aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan voor de juridische en technische aspecten.
Juridisch aspect
De producentenverantwoordelijkheid moet op een correcte manier worden gedragen dan wel overgedragen. Doorgaans is de originele fabrikant akkoord met het hertoepassen van een energiedrager, maar niet met het dragen van de producentenverantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid kan op twee manieren geregeld worden:
- Producent behoudt de producentenverantwoordelijkheid en daarmee het risico op het hertoepassen van de energiedrager. Het product wordt dan als hergebruikte energiedrager op de markt gezet.
- Producent draagt de producentenverantwoordelijkheid over aan een door de overheid erkend recycle bedrijf dat het afval weer product mag noemen (aangemerkt als eindeafval). De originele producent heeft aan zijn recycleverplichting voldaan en de nieuwe producent (producthergebruik) draagt de producentenverantwoordelijkheid.
Technisch aspect
De nieuwe producent zal naar juiste kennis en kunde moeten handelen en de hergebruikte energiedrager toepassen zoals deze door de originele producent is ontworpen. Daar deze ‘tweede gebruiker’ doorgaans niets verandert aan de chemische samenstelling van het product, is het van uiterst belang dat deze cellen binnen de door de fabrikant vastgestelde parameters gebruikt worden. Hier moet ook rekening gehouden worden met de door de fabrikant vastgestelde acceptabele bandbreedtes van toenemende interne weerstand, warmteontwikkeling en celvermorsingen. Het is daarmee ook cruciaal dat de tweede gebruiker kennis heeft van en toegang heeft tot informatie over de originele energiedrager. Automotive-accu's bijvoorbeeld, worden ontworpen door fabrikanten specifiek voor de betreffende auto of toepassing. Waardoor over de jaren erg veel verschillende samenstellingen zijn ontstaan.
Een volgende belangrijke factor is dat de tweede gebruiker het originele BMS of een vergelijkbaar BMS toepast en rekening houdt met de door de originele fabrikant toegepaste temperatuursensoren.
Het wordt ten zeerste afgeraden dat de tweede gebruiker overige onderdelen van het ‘pack’ nogmaals gaat toepassen, tenzij de originele fabrikant dit toestaat. Om verschillende redenen zijn packs afgedankt en dat is in veel gevallen niet vanwege de energiedrager zelf, maar door aanvullende elektronica. Hierbij moet gedacht worden aan schakelaars en sensoren.
Een energiedrager kan veilig hergebruikt worden als deze voldoet aan van toepassing zijnde wetgeving, normeringen en keuringen als ware het een nieuw product.
3Risicobenadering
3.1Basisveiligheidsniveau
Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:
- beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
- maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
- 'good housekeeping', dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. 'Good housekeeping' is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt van uitgegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
- maatregelen goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.
Het uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen werkt.
3.2Risicobenadering
Risicobenadering als basis
Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.
Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.
De kans is aangeduid met de cijfers 1 voor kleine kans tot en met 5 voor de grootste kans. Het effect is aangeduid met de letters A voor klein effect tot en met E voor het grootste effect.
Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario's met een laag risico. Deze staan niet in de PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico zijn in deze PGS-richtlijn beschreven.
Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:
- de kans op de ongewenste gebeurtenis zo veel mogelijk wordt beperkt, en
- de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.
Soms kunnen meerdere scenario's met hetzelfde doel worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan gelden voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van de opgenomen maatregelen.
Methode
Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode. HAZOP staat voor Hazard and Operability.
Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering.
Scenario's met laag risico
Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Zo is een bedrijf onder andere op grond van de Arbowet gehouden om een risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren, en hier een passend plan van aanpak voor te maken. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.
Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving
De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Naast de eerder genoemde RIE-plicht vanuit de Arbeidsomstandighedenwet zijn bedrijven bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen, een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.
Scenario's die niet zijn uitgewerkt
Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld, zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.
Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport wél ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.
Aanpak risicobenadering PGS 37-1
Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt, staat in de Handreiking generieke risicobenadering.
De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 37-1-team, Bijlage K, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op representatieve gangbare lithiumhoudende energiedragers in een EOS. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.
Voor deze PGS is de bowtiemethodiek gebruikt om onderscheid te kunnen maken tussen oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De directe-oorzaakcategorieën vanuit PGS 6 in combinatie met de gidswoorden vanuit de SWIFT-methode zijn toegepast voor een gestructureerde identificatie van potentiële oorzaakscenario’s.
De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor de PGS. Als het scenario relevant is voor de PGS, identificeert het team maatregelen op basis van de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.
De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:
- het risico vermindert,
- de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint, of
- de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.
Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in de PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.
In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.
4Scenario's
Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn bevonden voor lithiumhoudende EOS’en.
De scenario's zijn per typical onderverdeeld in oorzaak- en gevolgscenario’s, waarbij de oorzaakscenario’s op hun beurt zijn onderverdeeld in categorieën van directe oorzaken (zoals benoemd in PGS 6): corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik en wijziging of onderhoud.
Elk scenario staat in een groen kader en heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Deze doelen zijn weergegeven als D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen.
De maatregelen die genoemd zijn in een scenario, zijn gerelateerd aan dat scenario. Echter, een scenario kan van toepassing zijn op meerdere typicals. De diverse typicals en de bijbehorende maatregelen zijn apart genoemd. De genoemde doelen zijn wel van toepassing op alle typicals. Bij de doelen zelf is wel aangegeven voor welke typical de bijbehorende maatregelen van toepassing zijn.
In Bijlage I is per typical een bowtie opgenomen die de relatie tussen scenario's, doelen en maatregelen op een grafische manier weergeeft.
4.1Scenario’s van toepassing op typical 1 - Zelfstandig EOS in aangepaste container (basistypical)
4.1.1Oorzaakscenario’s
4.1.2Gevolgscenario’s
4.2Scenario’s van toepassing op typical 2 - Energieopslagpark
Alle scenario’s van de basistypical zijn van toepassing op de deltatypical van een energieopslagpark.
Er zijn geen aanvullende scenario’s geïdentificeerd. De scenario’s van de basistypical die afwijkend verlopen, zijn hieronder beschreven.
4.2.1Oorzaakscenario’s
De volgende oorzaakscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S5 - Fouten ontstaan door het laadproces (laden en ontladen). In een EOS-park kunnen meerdere EOS’en van verschillende fabrikanten gekoppeld worden waardoor kans op optreden van dit scenario groter is.
- S7 - Mechanische impact van buitenaf. In een EOS-park is er een grotere kans dat er hijsactiviteiten en verkeer rond een EOS zijn. Doordat de EOS’en op een park gekoppeld zijn, kan de impact, van bijvoorbeeld een vallende wiek van een windturbine, op één EOS leiden tot kortsluitstroom naar de aangesloten EOS’en met een mogelijke verdere escalatie tot gevolg.
- S9 - Externe aanstraling (brand). Begroeiing op het EOS-park kan dienen als aanvullende brandoorzaak of kan leiden tot een hogere brandlast rond een EOS.
- S12 - Vandalisme. Afwijkend van de basistypical geldt voor een park met meerdere EOS’en dat het park beveiligd moet worden tegen vandalisme en niet alleen het EOS zelf.
4.2.2Gevolgscenario’s
Het volgende gevolgscenario van de basistypical is van toepassing maar verloopt, op onderdelen, afwijkend:
- S19 - Escalatie naar omgeving. In geval van een EOS-park wordt onder escalatie naar de omgeving ook escalatie naar de andere EOS’en op het park verstaan.
4.3Scenario’s van toepassing op typical 3 - EOS-park met niet-betreedbare behuizingen in de openlucht
Met uitzondering van het S8 Interne aanstraling door brand buiten het energiedragercompartiment, zijn alle scenario’s van de basistypical van toepassing op de deltatypical van een niet-betreedbaar EOS in de openlucht. Er zijn geen aanvullende scenario’s geïdentificeerd. De scenario’s van de basistypical die afwijkend verlopen, zijn hieronder beschreven.
4.3.1Oorzaakscenario’s
De volgende oorzaakscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S5 - Fouten ontstaan door het laadproces (laden en ontladen). In een EOS kunnen meerdere EOS’en van verschillende fabrikanten gekoppeld worden waardoor kans op optreden van dit scenario groter is.
- S7 - Mechanische impact van buitenaf. In een dergelijk EOS-park is er een grotere kans dat er hijsactiviteiten en verkeer rond een EOS zijn. Doordat de EOS’en op een park gekoppeld zijn, kan de impact, bijvoorbeeld van een vallend rotorblad van een windturbine, op één EOS leiden tot kortsluitstroom naar de aangesloten EOS’en met een mogelijke verdere escalatie tot gevolg.
- S9- Externe aanstraling (brand). Begroeiing op een dergelijk EOS-park kan dienen als aanvullende brandoorzaak of kan leiden tot een hogere brandlast rond een EOS.
- S12 - Vandalisme. Afwijkend van de basistypical geldt voor een park met meerdere EOS’en dat het park beveiligd moet worden tegen vandalisme en niet alleen het EOS zelf.
4.3.2Gevolgscenario’s
Het volgende gevolgscenario van de basistypical is van toepassing maar verloopt, op onderdelen, afwijkend:
- S19 - Escalatie naar omgeving. In geval van een dergelijk EOS-park wordt onder escalatie naar de omgeving ook escalatie naar de andere EOS’en op het park verstaan.
4.4Scenario’s van toepassing op typical 4 - Mobiel EOS
Alle scenario’s van de basistypical zijn van toepassing op typical 4. Er zijn geen aanvullende scenario’s geïdentificeerd. De scenario’s van de basistypical die afwijkend verlopen, zijn hieronder beschreven.
4.4.1Oorzaakscenario’s
De volgende oorzaakscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S2 - Beschadiging van de energiedrager doordat deze uit ophanging geraakt. Een mobiel EOS wordt regelmatig verplaatst, waardoor er meer bewegingen, schokken en vibraties mogelijk zijn die kunnen leiden tot schade aan de energiedragers.
- S7 - Mechanische impact van buitenaf. De kans wordt groter geacht dat het systeem staat in bepaalde omgevingen waar potentieel meer impacts van buitenaf kunnen komen (evenement, bouwplaats enz.).
- S9 - Externe aanstraling (brand). Afhankelijk van de plaatsing van het mobiele EOS kan er een verhoogd risico op een brand in de omgeving zijn.
- S12 - Vandalisme. Voor een mobiel EOS is bescherming tegen onbevoegden een extra aandachtspunt. Met name bij plaatsing op bijvoorbeeld een evenement.
4.4.2Gevolgscenario’s
De volgende gevolgscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S19 - Escalatie naar omgeving. Het anders verlopen van het scenario Escalatie naar omgeving bij plaatsing van mobiele EOS'en betreft bijvoorbeeld evenementen waar veel personen aanwezig zijn en bouwplaatsen waar onder andere brandbare materialen worden opgeslagen.
- S20- Vrijkomen van gevaarlijke dampen. Gevaarlijke dampen en gassen zijn voornamelijk een risico op plaatsen waar zich veel personen kunnen bevinden. Bij toepassing op een evenement zijn bijvoorbeeld vluchtmogelijkheden een extra aandachtspunt.
4.5Scenario’s van toepassing op typical 5 - Inpandig EOS met eigen ruimte
Alle scenario’s van de basistypical zijn van toepassing op typical 5. Er zijn geen aanvullende scenario’s geïdentificeerd. De scenario’s van de basistypical die afwijkend verlopen zijn hieronder beschreven.
4.5.1Oorzaakscenario’s
De volgende oorzaakscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S3 - Kortsluiting door water of technische gebreken. Door de inpandige plaatsing betreft dit oorzaken waarbij inpandig contact met water kan ontstaan (bijvoorbeeld lekkage van waterleiding of afvoeren)
- S4 - Blikseminslag. Het risico op blikseminslag is kleiner bij een inpandige situatie, hierdoor zijn er minder maatregelen nodig en hoeft er bijvoorbeeld geen aparte installatie voor blikseminslag te worden aangebracht.
- S7 - Mechanische impact van buitenaf. Dit risico is een stuk kleiner en betreft voornamelijk het aanrijdgevaar door intern transport.
- S8 - Interne aanstraling door brand buiten energiedragercompartiment. Door inpandige plaatsing betreft dit scenario een brand in de ruimte waar het EOS staat opgesteld.
- S9 - Externe aanstraling (brand). Dit scenario betreft een brand in het pand maar van buiten de ruimte waarin het EOS staat opgesteld.
4.5.2Gevolgscenario’s
De volgende gevolgscenario's van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
4.6Scenario’s van toepassing op typical 6 - Inpandig EOS in een open ruimte
Alle scenario’s van de basistypical zijn van toepassing op typical 6, met uitzondering van S18. Drukopbouw binnen het EOS. Er zijn geen aanvullende scenario’s geïdentificeerd. De scenario’s van de basistypical die afwijkend verlopen, zijn hieronder beschreven.
4.6.1Oorzaakscenario’s
De volgende oorzaakscenario’s van de basistypical zijn van toepassing maar verlopen, op onderdelen, afwijkend:
- S3 - Kortsluiting door water of technische gebreken. Door de inpandige plaatsing betreft dit oorzaken waarbij inpandig contact met water kan ontstaan (bijvoorbeeld lekkage van waterleiding of afvoeren).
- S4 - Blikseminslag. Het risico op blikseminslag is kleiner bij een inpandige situatie, hierdoor zijn er minder maatregelen nodig en hoeft er bijvoorbeeld geen aparte installatie voor blikseminslag te worden aangebracht.
- S7 - Mechanische impact van buitenaf. Voor een inpandig EOS betreft dit scenario met name het risico van aanrijdingen met interne transportmiddelen.
- S8 - Interne aanstraling door brand buiten energiedragercompartiment. Door inpandige plaatsing betreft dit scenario een brand in de ruimte waar het EOS staat opgesteld.
- S9 - Externe aanstraling (brand). Dit scenario betreft een brand in het pand maar van buiten de ruimte waarin het EOS staat opgesteld.
4.6.2Gevolgscenario’s
Het volgende gevolgscenario van de basistypical is van toepassing maar verloopt, op onderdelen, afwijkend:
- S19- Escalatie naar omgeving. Separaat geplaatste EOS'en in een open ruimte moeten aan dezelfde eisen voldoen als in de openlucht geplaatste EOS'en. Het EOS moet vrijstaan van muren en moet vrij blijven van eventueel in een binnenruimte opgeslagen materialen.
- S20 - Vrijkomen van gevaarlijke dampen. Bij inpandige plaatsing is de verspreiding van gassen en dampen in het gebouw een extra risico.
5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving
5.1Inleiding
Deze PGS-richtlijn beschrijft de doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om aan de doelen te voldoen en daarmee de veiligheid te waarborgen.
Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:
- omgevingsveiligheid: het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
- arbeidsveiligheid: het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, dan wel het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
- brand- en rampenbestrijding: het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.
Er wordt zo zorgvuldig mogelijk voor gezorgd in een PGS dat bij navolging van de maatregelen niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving. Het is echter niet zo dat een PGS uitputtend is in het opnemen van wettelijke verplichtingen. Het is altijd van belang de van toepassing zijnde wetgeving voor de desbetreffende activiteit te controleren.
De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel is deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:
- maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) en met Brandpreventie (Brandpreventie en -bestrijding Omgevingsveiligheid);
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- of rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- of rampenbestrijding).
5.2Omgevingsveiligheid
De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en de activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen.
5.2.1Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Bal bevat voor de veilige opslag van elektriciteit in lithium-houdende energiedragers in energieopslagsystemen (nog) geen regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid in hoofdstuk 4 van het Bal. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wijst deze PGS-richtlijn ook (nog) niet aan als informatiedocument. Er is dan ook geen algemene regel met de verplichting om te voldoen aan deze PGS-richtlijn. Dit zal mogelijk veranderen wanneer het Bal en/of het Bkl worden aangepast.
Het voornemen bestaat om PGS 37-1 aan te wijzen in het Besluit activiteiten leefomgeving. In de aanloop daarnaartoe zal in een notitie duidelijk worden beschreven op welke wijze bedrijfsleven en overheden gebruik kunnen maken van PGS 37-1 in de periode totdat PGS 37-1 is aangewezen in het Bal.
Gelijkwaardige maatregelen
De Omgevingswet en het Bal maken het mogelijk om een andere maatregel te treffen dan de voorgeschreven maatregel.
Voor de maatregelen in deze PGS-richtlijn is het nodig om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te krijgen voor het toepassen van een gelijkwaardige maatregel. Er mag niet met de activiteit worden gestart voordat er toestemming is door middel van een besluit van het bevoegd gezag.
Concreter: waar het Bal voorschrijft dat – met het oog op het waarborgen van de veiligheid – moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn, mag dus ook een andere gelijkwaardige maatregel worden getroffen. Het bevoegd gezag toetst de gelijkwaardigheid aan het oogmerk van de voorgeschreven maatregel. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt dit oogmerk ingevuld met de doelen van deze PGS-richtlijn. Het gaat er dan om dat in dezelfde mate wordt bijgedragen aan het realiseren van het gestelde doel. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid spelen de scenario's en de doelen die zijn weergegeven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn, daarom een belangrijke rol.
Naast een beoordeling op gelijkwaardigheid in het kader van de omgevingsveiligheid kan voor een bepaalde maatregel een beoordeling nodig zijn op gelijkwaardigheid voor arbeidsveiligheid of brand- en rampenbestrijding. Dit is het geval als naast de Omgevingswet (Omgevingsveiligheid of Brandpreventie) ook de arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbeidsveiligheid) of de Wet veiligheidsregio's (Rampenbestrijding) de wettelijke grondslag is voor de maatregel. Paragraaf 5.2.2 geeft uitleg over gelijkwaardigheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.
Maatwerk in Bal
Het Besluit activiteiten leefomgeving biedt ruime mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor is het mogelijk om in specifieke gevallen onnodige belemmeringen voor het uitvoeren van activiteiten weg te nemen. Dit biedt een initiatiefnemer bijvoorbeeld kansen voor innovatieve activiteiten. Maatwerk kan in specifieke gevallen ook nodig zijn voor bescherming van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen nodig zijn om significante verontreiniging tegen te gaan of om aan omgevingswaarden te voldoen. Dat mogelijkheid tot maatwerk ruim wordt geboden, betekent niet dat maatwerk breed moet worden toegepast. Uiteraard is maatwerk geen vrijbrief voor het naar eigen inzicht aanpassen van de regels. Zo is maatwerk uitdrukkelijk niet bedoeld om zonder aanleiding af te wijken van de in algemene regels geformuleerde preventieve en technische maatregelen. Maatwerk moet steeds adequaat worden gemotiveerd, en het toepassen van maatwerk is voorzien van rechtsbescherming.
Omgevingsveiligheid/Bal: | |
Om aan de eisen m.b.t. omgevingsveiligheid te voldoen treft degene die de activiteit verricht de volgende maatregelen: | Alle maatregelen waar bij staat:Omgevingsveiligheid of Brandpreventie |
5.2.2Externe veiligheidsafstanden
Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.
Voor voor de veilige opslag van elektriciteit in lithium-houdende energiedragers in energieopslagsystemen zijn geen veiligheidsafstanden opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving of het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In deze PGS-richtlijn zijn enkele maatregelen opgenomen om escalatie van scenario's naar de omgeving te voorkomen.
5.2.3Omgevingsplan
Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied. De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.
Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markering Brandpreventie.
5.3Arbeidsveiligheid
In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van acute blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.
De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.
Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De NLA gebruikt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving.
De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.
Gelijkwaardige maatregelen
In Hoofdstuk 8 is beschreven wat de criteria zijn voor gelijkwaardige maatregelen vanuit arbeidsomstandigheden gezien.
5.4Brand- en rampenbestrijding
De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).
De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 van de Wvr. Dit zijn:
- het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
- het beperken van brandgevaar;
- het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.
Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:
- de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
- het organiseren van de rampenbestrijding;
- het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag dat toeziet op de naleving van de Omgevingswet over voorschriften voor brand- en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.
Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).
Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brand- en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.
Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.
De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.
Wet veiligheidsregio's | |
Om aan de Wet veiligheidsregio's te voldoen moet in elk geval worden voldaan aan de volgende maatregelen: | Alle maatregelen waar bij staat: Rampenbestrijding. |
6Doelen
6.1Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de doelen beschreven die relevant zijn voor het veilig opslaan van elektriciteit in lithiumhoudende energieopslagsystemen. Met deze doelen is beoogd het risico zo veel mogelijk te beperken.
Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel is beschreven in Hoofdstuk 7.
Elk doel is herkenbaar aan een paars kader en heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
6.2Doelen
7Maatregelen
7.1Inleiding bij de maatregelen
Dit hoofdstuk bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.
Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Het nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de scenario's inHoofdstuk 4 bij de doelen in Hoofdstuk 6.
Bij elke maatregel is met Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid of Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is.
Omgevingsveiligheid Maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet
Brandpreventie Maatregel gericht op brandpreventie en -bestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol veiligheidsregio/brandweer)
Arbeidsveiligheid Maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet
Rampenbestrijding Maatregel gericht op brand- of rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio's
De maatregelen staan in een blauw kader, behalve de maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving; deze zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.
Interne veiligheidsafstanden
In de PGS-richtlijnen kunnen minimumafstanden opgenomen zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van een worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan die in de PGS-richtlijn.
7.2Basisveiligheid
7.3Ontwerp en constructie
7.3.1Constructie en installatie
7.3.2Overige maatregelen over ontwerp en constructie
Afbeelding 13 – Compartimentering bij inpandige plaatsing
7.4Gebruik van het EOS
7.4.1Algemeen
7.4.2Bewaken en monitoren
Tabel 2 – Detectieniveaus en (vervolg)acties
Detectieniveau | Nr. | Actie |
10 ppm | A1 | Automatische melding en opvolging in te regelen door installatieverantwoordelijke |
20 ppm | A2 | A1 + zichtbaar signaal bij toegang tot het EOS |
120 ppm | A3 | A1 +A2 + doormelding naar hulpdiensten |
Tabel 3 – Statusindicatie EOS conform NEN-EN-IEC 60204
Kleur | Betekenis | Verklaring |
Rood | Noodsituatie | Gevaarlijke situatie |
Geel | Abnormaal | Abnormale situatie Situatie kan kritiek worden |
Groen | Normaal | Normale situatie |
7.4.3Overige aspecten voor het gebruik van het EOS
7.5Onderhoud, keuring, documentatie en training
7.5.1Onderhouden en repareren
7.5.2Keuren en inspecteren
7.5.3Registratie en documentatie
7.5.4Opleiden en trainen
7.6Veiligheid
7.6.1Algemeen
7.6.2Interne veiligheidsafstanden
Een interne veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en plekken waar mensen kunnen verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken binnen de begrenzing van de locatie van de activiteit. Een interne veiligheidsafstand kan ook voorkomen dat een incident leidt tot een domino-effect buiten deze begrenzing.
Vaste afstanden
Afbeelding 14 – Onderlinge veiligheidsafstanden
Afbeelding 15 – Onderlinge veiligheidsafstanden - groot EOS-park
7.6.3Brandveiligheid
7.6.4Noodplan, incidenten en calamiteiten
Binnen deze PGS wordt veel verwezen naar (inter)nationale normering. Internationale standaardisering van informatie bij incidenten met een EOS ten behoeve van de hulpdiensten is gewenst. Uit oogpunt van uniformiteit verdient het sterk aanbeveling om aan te sluiten bij de systematiek zoals vastgelegd in de ISO 17840-reeks voor gemotoriseerd wegverkeer.
7.6.5Pictogrammen en aanwijzingen
8Gelijkwaardige maatregelen
8.1Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf een alternatief wil toepassen voor een in Hoofdstuk 7 genoemde maatregel, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:
- Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
- Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
- Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?
Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder nader toegelicht.
Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:
- Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid);
- Brandpreventie (Brandpreventie omgevingsveiligheid);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Rampenbestrijding (Brand- en rampenbestrijding).
8.2De wettelijke grondslag is Arbeidsveiligheid
Deze maatregel heeft betrekking op de veiligheid van werknemers. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking zijn van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbeidsomstandighedenwetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals:
- het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
- maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
- maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, explosieveilig materieel 2016, Warenwetbesluit machines, enz.
In de PGS-reeks worden de Arbeidsveiligheidmaatregelen waarvan niet mag worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (direct werkende wetgevingsmaatregel).
Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt. Zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor de toetsing van de gelijkwaardigheid. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Nederlandse Arbeidsinspectie getoetst.
Criteria Arbeidsveiligheid voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Bij de toetsing van gelijkwaardigheid hanteert de Nederlandse Arbeidsinspectie een aantal criteria:
- Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
- de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
- een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
- het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen.
- Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd is. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen.
- Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ligt.
- De Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
8.3De wettelijke grondslag is Omgevingsveiligheid of Brandpreventie omgevingsveiligheid
Een maatregel met grondslag omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.
Wel moet het bedrijf de juiste procedure volgen. Dat betekent dat bij een vergunningsplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking. Bij een niet-vergunningsplichtige activiteit moet het gebruiken van een gelijkwaardig alternatief vier weken vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag. Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.
8.4De wettelijke grondslag is zowel arbeidsveiligheid als omgevingsveiligheid / brandpreventie omgevingsveiligheid
Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid /Brandpreventieis, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor zijn wetgevingsgebied gelden.
8.5Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel
Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:
- Voor welke maatregel uit deze PGS-richtlijn is de voorgestelde maatregel een alternatief?
- Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
- Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS-richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
- Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
- Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid is voldaan?
- Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?
Bijlage AAfkortingen en begrippen
Deze bijlage bevat een lijst met afkortingen en begrippen die in deze PGS-richtlijn voorkomen. Deze PGS-richtlijn sluit zo veel mogelijk aan bij de begrippen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en andere relevante wetten en regels. In de praktijk kunnen ook andere termen voorkomen. Daarom is in deze bijlage bij een aantal begrippen ook een alternatieve omschrijving gegeven, zodat duidelijk is wat met een bepaald begrip is bedoeld.
Tabel 4 – Afkortingen en begrippen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Begrip of afkorting | Betekenis | Alternatieve omschrijving |
Arbeidshygiënische strategie | Zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.4 van het Arbeidsomstandigheden-besluit | |
Accupakket | Een samenstelling van meerdere accu's bestaande uit meerdere accucellen | |
Bal | Besluit activiteiten leefomgeving | |
Batterij | Elke bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer niet-oplaadbare of oplaadbare batterijcellen of groepen daarvan | Accu |
Batterijcel | De functionele basiseenheid in een batterij die wordt gevormd door elektroden, elektrolyt, een behuizing, aansluitingen en, indien van toepassing, separatoren, en die de actieve materialen bevat waarvan de reactie elektrische energie opwekt | Accucel |
Batterijmanagementsysteem (BMS) | Een elektronisch apparaat dat de elektrische en thermische functies van de batterij regelt of beheert, inclusief (eventueel) koelsysteem, dat de gegevens over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen beheert en opslaat en dat communiceert met het voertuig of het apparaat waarin de batterij is ingebouwd | |
Batterijmodule | Een serie- en/of parallelschakeling van cellen verpakt in een behuizing voorzien van temperatuursensoren en meetdraden waarop een lokaal (slave) BMS gekoppeld is of kan worden | |
Batterijsysteem voor stationaire energieopslag | Een industriële batterij met interne opslag die speciaal is ontworpen om elektrische energie van het elektriciteitsnet op te slaan en aan het elektriciteitsnet te leveren, of om elektrische energie op te slaan en aan de eindgebruiker te leveren, ongeacht waar deze batterij wordt gebruikt of door wie zij wordt gebruikt | EOS |
Bbl | Besluit bouwwerken leefomgeving | |
BBT | Beste beschikbare technieken. Dit zijn de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken. | |
Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is in de meeste gevallen de erfgrens van het terrein van het bedrijf. Maar kan ook beperkt zijn tot de grens van de plaats op het bedrijfsterrein waar die activiteit wordt uitgevoerd. | Erfgrens Erfafscheiding Erfscheiding Perceelgrens Kavelgrens |
Bevoegd gezag | Bestuursorgaan dat bevoegd is om toezicht te houden, een vergunning te verlenen of een ander besluit te nemen. Meestal is dit de gemeente of provincie. | |
Bkl | Besluit kwaliteit leefomgeving | |
BOb | Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH | |
Bouwwerk | Bouwwerk volgens definitie Besluit bouwwerken leefomgeving | |
Bowtie | Visuele methode voor het uitvoeren van een risicoanalyse waarbij afzonderlijke oorzaak- en gevolgscenario’s worden geïdentificeerd | Vlinderdasmodel |
Brandbare objecten | Onder brandbare objecten worden bijvoorbeeld verstaan woningen, brandbare opslagen en brandbare gebouwen. Bij objecten met een vuurbelasting kleiner dan 8 kg vurenhout-equivalent per m2 gelden geen afstandseisen. | |
Brandblusmiddel | Brandblusser of brandslanghaspel | |
Brandblusser | Blustoestel Brandblustoestel Poederblusser Blusser Handblusser | |
Brandwerendheid | Brandwerendheid gaat over wanden of deuren of andere delen van een constructie. Het geeft aan hoelang een deel van een constructie een brand kan tegenhouden. De brandwerendheid wordt uitgedrukt in aantal minuten. NEN 6069 beschrijft hoe de brandwerendheid wordt bepaald. | |
Buitenlucht | Plaats in de openlucht met natuurlijke ventilatie. Zonder mechanische hulpmiddelen is de luchtsnelheid op die plaats meestal hoger dan 2 m/s en vrijwel nooit lager dan 0,5 m/s. Op die plaats zijn geen hinderende obstakels aanwezig. Een situatie met één wand en een dak geldt als buitenlucht. | Buitenluchtsituatie |
Conformiteitsverklaring | Verklaring van een fabrikant waarin staat dat het apparaat of de installatie is gemaakt volgens code uit het ontwerp. Een onafhankelijke partij (Nobo) heeft toezicht uitgevoerd op de productie. | |
Conditie | Een maatstaf voor de algemene toestand van een oplaadbare batterij en het vermogen ervan om de gespecificeerde prestaties te leveren in vergelijking met de oorspronkelijke toestand | |
Degene die de activiteit verricht | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Installatieverantwoordelijke Exploitant Operator |
EMS | Energiemanagementsysteem (Energy Management System) om het totale systeem aan te sturen, uit te lezen en te bewaken, inclusief BMS, omvormers, koelsysteem en elektrische infrastructuur | System controller |
(Lithiumhoudende) energiedrager | Met de energiedrager wordt de daadwerkelijke batterijcel bedoeld, daar waar de energie wordt opgeslagen. Bij een parallelschakeling van cellen geldt deze parallelschakeling ook als energiedrager, omdat deze schakeling zich gedraagt als één cel. Een energiedrager in een EOS wordt doorgaans toegepast in de vorm van een module. Dit is een serieschakeling van cellen verpakt in een behuizing voorzien van temperatuursensoren en meetdraden waarop een lokaal (slave) BMS gekoppeld is of kan worden. | Samenstel van cellen |
EN | Europese Norm. Een Europese norm is geldig voor alle Europese lidstaten. Voor de Nederlandse markt dragen Europese normen de codering NEN-EN. In Duitsland is dat DIN-EN. Er zijn drie organisaties die Europese normen vaststellen:
| |
Energiedragercompartiment | Ruimte waar de Li-ion-energiedragers en (master-)BMS zich bevinden. Toelichting: Het energiedragercompartiment betreft dus uitsluitend het afgeschermde deel (in een container, een inpandige opstellingsruimte ofeigen behuizing) waarin de lithiumhoudende energiedragers zijn aangebracht, met inbegrip van het BMS. | |
Energiedragerruimte | Opstellingsruimte voor lithiumhoudende energiedragers | |
EOS | Energieopslagsysteem Een EOS is de samenstelling van de lithiumhoudende energiedragers, omvormers, eventueel transformatoren, datacommunicatie, (subsysteem) EMS (systeemcontroller), elektrische infrastructuur. Opmerking: Wanneer een EOS onderdeel is van een EOS-park, wordt dit ook wel een EOS-subsysteem genoemd. | BESS (Battery Energy Storage System) |
EOS-park | Een compleet systeem bestaande uit meerdere EOS'en (subsystemen), datacommunicatie, energiehandelsoftware, EMS, elektrische infrastructuur en verbinding met het elektriciteitsnet | BESS (Battery Energy Storage System) |
Explosieve atmosfeer | Mengsel van lucht en brandbare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, onder atmosferische omstandigheden waarin de verbranding zich na ontsteking uitbreidt tot het gehele niet-verbrande mengsel | |
Fabrikant | Een natuurlijke of rechtspersoon die een batterij produceert of een batterij laat ontwerpen of produceren en deze onder zijn eigen naam of handelsmerk verhandelt | |
Flowbatterij | Batterij met externe opslag. Een batterij die zo is ontworpen dat de energie uitsluitend wordt opgeslagen in een of meer aangesloten externe voorzieningen | |
FM DS | Property Loss Prevention Data Sheet van FM Global | |
Gebouwdeel | Een opzichzelfstaand gebouw gekoppeld aan een ander gebouw door middel van een loopbrug of een deel van een hoofdgebouw dat over een eigen ingang beschikt, niet zijnde een noodtrappenhuis | |
Grenswaarde | Maximaal toegestane concentratie | |
HAZOP | HAZard and OPerability. De HAZOP-methode is een standaardmethode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen en het identificeren van gevaren en ongewenste situaties. | Storingsanalyse |
Hulpverleningsdiensten | Politie, ambulance, brandweer en andere organisaties van de overheid die hulp verlenen | Hulpdiensten |
Hergebruik | Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld | |
IEC | International Electrotechnical Commission. Internationale commissie voor het ontwikkelen en publiceren van normen voor elektrische componenten en apparatuur | |
In afwezigheid van personeel | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Onbemand Zonder aanwezigheid van personeel Zonder direct toezicht |
Inherent veilig | (van systemen) Met een door certificatie/beproeving aantoonbaar minimaal risico op een thermal runaway Voor deze systemen geldt dat, voordat een thermal runaway optreedt, de temperatuur hoger moet zijn en dat de temperatuur als gevolg van een thermal runway lager ligt. | |
Installatieverantwoordelijke (IV’er) | Uit NEN 3140. Iemand die (schriftelijk) is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de bedrijfsvoering van de elektrische installatie. Voor zover noodzakelijk mogen delen van deze verantwoordelijkheid worden overgedragen aan anderen. | |
Intern noodplan | Een intern noodplan beschrijft maatregelen om bij incidenten en calamiteiten passend te reageren met als doel ongewenste gebeurtenissen en schadelijke gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken. Het gaat om organisatorische en technische maatregelen binnen het bedrijf. | Calamiteitenplan Noodplan |
Interne veiligheidsafstand | Minimumafstand die nodig is tussen een installatie of opslagvoorziening met gevaarlijke stoffen en andere objecten binnen de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht of met de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht zelf | |
ISO | International Organization for Standardization De Internationale Organisatie voor Standaardisatie ISO stelt normen vast. Het is een samenwerkingsverband van nationale normalisatieorganisaties in een groot aantal landen. | |
Laadniveau | De beschikbare capaciteit in een batterij, uitgedrukt als percentage van de nominale capaciteit | State of charge |
Milieubelastende activiteit | In de Omgevingswet omschreven als een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving wijst milieubelastende activiteiten aan. De activiteiten met gevaarlijke stoffen uit deze PGS-richtlijn zijn aangewezen als milieubelastende activiteit. | |
NEN | NEN staat voor Nederlandse norm. NEN staat ook voor Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut. Dat instituut geeft NEN-normen uit. | |
NEN-EN | Europese norm (EN) die door NEN is aanvaard en uitgegeven | |
NEN-EN-IEC | Door IEC vastgestelde internationale norm De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven. | |
NEN-EN-ISO | Door ISO vastgestelde internationale norm De norm is als Europese norm aanvaard. De norm is ook door NEN aanvaard en uitgegeven. | |
NEN-ISO | Door ISO vastgestelde internationale norm De norm is door NEN aanvaard en uitgegeven. | |
NLA | Nederlandse Arbeidsinspectie | |
Noodstopvoorziening | Voorziening die een apparaat, voertuig of installatie uitschakelt of stilzet of in een veilige toestand brengt. Deze is bedoeld om bij een incident of calamiteit verdere escalatie te voorkomen. | Noodstop |
NPR | Nederlandse praktijkrichtlijn NEN geeft NPR-publicaties uit. Een NPR is een informatieve praktische uitwerking van de bepalingen in een norm. Bijvoorbeeld toelichtingen op normen, constructieve mogelijkheden, werkmethoden en fabricagegegevens. | |
NTA | Nederlandse technische afspraak. NEN geeft NTA-publicaties uit. Een NTA is een openbare afspraak tussen twee of meer belanghebbende partijen. Er is geen openbare commentaarronde en het is niet nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat. Een NTA kan snel tot stand komen. | |
NVWA | Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit De NVWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenproducten, de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en handhaaft de natuurwetgeving. | |
Omvormer | Een omvormer is een elektronisch apparaat dat de invoerspanning van een bepaalde spanning naar een andere spanning kan omvormen. Een omvormer kan een gelijkspanning naar een wisselspanning omvormen, of een wisselspanning naar een wisselspanning met een andere frequentie. | |
Onbrandbaar | Niet vatbaar voor verbranding, niet kunnende branden. Bijvoorbeeld onbrandbaar bouwmateriaal of onbrandbare stoffen, materialen of producten Het gaat bij onbrandbare bouwmaterialen om onbrandbaarheid volgens NEN 6064. | Onbrandbaar bepaald volgens NEN 6064 |
Opstellingsruimte | Een ruimte waarin EOS-en opgesteld staan. | |
Opvangvoorziening | Lekbak Opvangbak | |
Overkapping | Bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal één wand | |
Propagatie | Warmtestraling van de ene cel/energiedrager naar de andere waarbij deze opwarmt boven de temperatuur waarop deze mee gaat doen aan een thermal runaway | Brandpropagatie |
QRA | Quantitative risk assessment/analysis Kwantitatieve risicoanalyse QRA is een rekenmethode om de externe risico’s van het gebruiken, vervoeren en opslaan van gevaarlijke stoffen inzichtelijk te maken. Voor het bepalen van de risico’s voor de externe veiligheid worden in een QRA zowel de kansen op als de effecten van incidenten met gevaarlijke stoffen in de berekening opgenomen. | Kwantitatieve risicoanalyse |
REACH | Registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen REACH is een Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen. Het beschrijft waar bedrijven en overheden zich aan moeten houden. Deze verordening geldt voor alle landen van de Europese Unie. | |
SAFETI-NL | Programma voor QRA-berekeningen Het rekenprogramma SAFETI-NL berekent de risico’s voor de veiligheid van de leefomgeving van bedrijven en transportleidingen met gevaarlijke stoffen. Meer informatie over SAFETI staat op de website van het RIVM. | |
Seveso-inrichting | Een of meer Seveso-installaties op een locatie die volledig wordt beheerd door diegene die de Seveso-inrichting exploiteert, met inbegrip van de gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten, zie Bal | |
Seveso-installatie | Technische eenheid waarin een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, lid 10, van de Seveso-richtlijn wordt gemaakt, gebruikt, verwerkt of opgeslagen, met inbegrip van de uitrusting, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laadkades, aanlegsteigers, pieren, depots en andere constructies die nodig zijn voor de werking daarvan, zie Bal | |
SIL | Safety integrity level SIL is een indicator voor het kwantificeren van risicoverlaging van systemen of processen van een installatie. De vereiste SIL-klasse hangt af van het oorspronkelijke risico dat intrinsiek verbonden is met de systemen of processen van de installatie. Zie NEN-EN-IEC 61508 of NEN-EN-IEC 61511. | |
Smart grid | Slim elektriciteitssysteem dat de vraag naar elektriciteit beïnvloedt aan de hand van het momentane aanbod | |
State of ehalth | Actuele energiedragercapaciteit als percentage van de initiële energiedragercapaciteit, waarbij de fabrikant aangeeft welke State of health nog veilig is | |
SWIFT | Structured what-if technique Methode voor het uitvoeren van een risicoanalyse | |
Ten hoogste | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Maximaal |
Ten minste | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Minimaal Minstens |
Thermal runaway | Een ongecontroleerde toename in temperatuur als gevolg van een grotere warmteproductie dan warmteafvoer | |
UPD | Uitgangspuntendocument Het uitgangspuntendocument van een brandbeveiligingsinstallatie bevat alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de te beveiligen ruimten en locaties. | |
VIB | Veiligheidsinformatieblad Een veiligheidsinformatieblad is een gestructureerd document met informatie over de risico's van een gevaarlijk(e) stof of preparaat en aanbevelingen voor het veilig gebruik ervan. Het beschrijft alle eigenschappen van het product: van de gevaren en de chemische samenstelling tot informatie over beschermingsmiddelen, veilig gebruik, transport en afvoer. | Msds Safety data sheet Sds |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten | |
VNO-NCW | Vereniging VNO-NCW is een organisatie van werkgevers. VNO-NCW is ontstaan uit een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). | |
Voldoet aan / Volgens / Zoals dat staat in | Overeenkomstig | |
VTH | Vergunningverlening, toezicht en handhaving | |
Wabo | Wet algemene bepalingen omgevingsrecht | |
Warmtestraling | Stralingsbelasting Warmtestralingsbelasting Warmtebelasting | |
WBDA 2016 | Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 | |
WBDBO | Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag WBDBO gaat over een gebouw of scheidingsconstructie. WBDBO is een eis voor de hoeveelheid tijd waarin het gebouw of de scheidingsconstructie weerstand kan bieden tegen het doorslaan of overslaan van een brand. Dit kan gaan om van binnen naar buiten, en om van buiten naar binnen. De brandwerendheid van scheidingsconstructies bepaalt de weerstand tegen branddoorslag. WBDBO kan worden bereikt met brandwerende constructies of met afstanden, of met een combinatie daarvan. Bij brandoverslag moet een berekening volgens NEN 6068 worden uitgevoerd. | |
Wvr | Wet veiligheidsregio's | |
Zeer kwetsbaar gebouw | Zeer kwetsbaar gebouw als gedefinieerd in bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving |
Bijlage BNormen en bronnen
B.1Normatieve documenten en normen
Deze bijlage bevat normen en andere documenten die zijn genoemd in de maatregelen. Voor zover een norm (zoals NEN of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie waarnaar in een voorschrift in deze richtlijn wordt verwezen, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de publicatie inclusief wijzigings- of correctiebladen met het normnummer of de titel zoals die op het moment van de publicatie van deze richtlijn luidde.
Tabel 5 – Normatieve documenten en normen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Norm met editie | Titel |
NEN 1010:2015 | Elektrische installaties voor laagspanning – Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks |
NEN-EN 1363-1:2012 | Fire resistance tests – Part 1: General Requirements |
NEN 2535:2017 | Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen |
NEN 2559:2001 | Onderhoud van draagbare blustoestellen |
NEN 2654-1+C1:2018 | Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties – Deel 1: Brandmeldinstallaties |
NEN 3011:2015 | Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte |
NEN 3140:2011+A3:2019 | Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Laagspanning |
NEN 4288:2020 | Bedrijfsvoering van batterij-energieopslagsystemen – Aanvullende eisen op NEN 3140 |
NEN 5056:2011 | Niet-verrijdbare stalen opslagsystemen – Verstelbare palletstellingsystemen – Technische grondslagen voor het ontwerp – Afwijkingen van en aanvullingen op NEN-EN 15512:2009 |
NEN 6060:2015 | Brandveiligheid van grote brandcompartimenten |
NEN 6063:2008 | Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken |
NEN 6064:1991 | Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen |
NEN 6068:2020 | Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten |
NEN 6069:2022 | Bepaling en classificatievan de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten |
NEN 6079:2016 | Brandveiligheid van grote brandcompartimenten – Risicobenadering |
NEN-EN 2:1994 | Brandklassen |
NEN-EN 3-7:2004+A1:2007 | Draagbare blustoestellen – Deel 7: Eigenschappen, prestatie-eisen en beproevingsmethoden |
NEN-EN 13501-1:2019 | Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag |
NEN-EN 45544-1:2015 | Workplace atmospheres – Electrical apparatus used for the direct detection and direct concentration measurement of toxic gases and vapours – Part 1: General requirements and test methods |
NEN-EN 45544-4:2016 | Workplace atmospheres – Electrical apparatus used for the direct detection and direct concentration measurement of toxic gases and vapours – Part 4: Guide for selection, installation, use and maintenance |
NEN-EN 50402:2017 | Electrical apparatus for the detection and measurement of combustible or toxic gases or vapours or of oxygen – Requirements on the functional safety of gas detection systems |
NEN-EN-IEC 60079-10-1: 2021 | Explosive atmospheres – Part 10-1: Classification of areas – Explosive gas atmospheres |
NEN-EN-IEC 60079-14:2014 | Explosieve atmosferen – Deel 14: Ontwerp, keuze en opstelling van elektrische installaties |
NEN-EN-IEC 60079-29-2:2015 | Explosive atmospheres – Part 29-2: Gas detectors – Selection, installation, use and maintenance of detectors for flammable gases and oxygen |
NEN-EN-IEC 60947-5-5:1998 | Low-voltage switchgear and controlgear – Part 5-5: Control circuit devices and switching elements – Electrical emergency stop device with mechanical latching function |
NEN-EN-IEC 61508:reeks | Functional safety of electrical/electronic/programmable electronic safety-related systems |
NEN-EN-IEC 61511:reeks | Functional safety – Safety instrumented systems for the process industry sector – Part 2: Guidelines for the application of IEC 61511-1 |
NEN-EN-IEC 62305-1:2011 | Bliksembeveiliging – Deel 1: Algemene principes |
NEN-EN-IEC 62305-2:2012 | Bliksembeveiliging – Deel 2: Risicomanagement |
NEN-EN-IEC 62305-3:2011 | Bliksembeveiliging – Deel 3: Fysieke schade aan objecten en letsel aan mens en dier |
NEN-EN-IEC 62305-4:2011 | Bliksembeveiliging – Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten |
NEN-EN-IEC 62619:2022 | Secondary cells and batteries containing alkaline or other non-acid electrolytes – Safety requirements for secondary lithium cells and batteries, for use in industrial applications |
NEN-EN-IEC 62933-5-2:2020 | Electrical energy storage (EES) systems – Part 5-2: Safety requirements for grid-integrated EES systems – Electrochemical-based systems |
NEN-EN-ISO 13850:2015 | Safety of machinery – Emergency stop function – Principles for design |
NEN-EN-ISO 14001:2015 | Milieumanagementsystemen – Eisen met richtlijnen voor gebruik |
NEN-EN-ISO 4126-1:2013 | Safety devices for protection against excessive pressure – Part 1: Safety valves |
NEN-EN-ISO 7010:2012 | Graphical symbols – Safety colours and safety signs – Registered safety signs |
NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012 | Conformity assessment – General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection |
NEN-EN-ISO 17840:reeks | Road vehicles – Information for first and second responders |
NFPA 855:2023 | Standard for the Installation of Stationary Energy Storage Systems |
NPR 1014:2009 | Bliksembeveiliging – Leidraad bij de NEN-EN-IEC 62305 reeks |
NPR 2578:2013 | Beheer en onderhoud van LPG-, propaan- en butaaninstallaties |
NPR 7910-1:2020+C1:2021 | Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 1: Gasexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-1:2015 |
NPR-CLC-IEC/TR 60079-32-1:2015 | Explosieve atmosferen – Deel 32-1: Richtlijnen voor elektrostatische risico's |
NTA 8620:2016 | Specificatie van een veiligheidsmanagement-systeem voor risico's van zware ongevallen |
UL 9540A:2019 edition 4 | Standard for Test Method for Evaluating Thermal Runaway Fire Propagation in Battery Energy Storage Systems |
B.2Informatieve documenten en bronnen
Tabel 6 – Informatieve documenten en bronnen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Nummer | Titel | Vindplaats |
[ 1 ] | Arbeidsomstandighedenwet | |
[ 2 ] | Arbeidsomstandighedenbesluit | |
[ 3 ] | Arbeidsomstandighedenregeling | |
[ 4 ] | Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 | |
[ 5 ] | Warenwetregeling drukapparatuur 2016 | |
[ 6 ] | Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm 2016 | |
[ 7 ] | Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 | |
[ 8 ] | Warenwetbesluit machines | |
[ 9 ] | Wet veiligheidsregio's | |
[ 10 ] | Besluit veiligheidsregio's | |
[ 11 ] | Omgevingswet | |
[ 12 ] | Omgevingsbesluit | |
[ 13 ] | Besluit activiteiten leefomgeving | |
[ 14 ] | Besluit bouwwerken leefomgeving | |
[ 15 ] | Besluit kwaliteit leefomgeving | |
[ 16 ] | Wet vervoer gevaarlijke stoffen | |
[ 17 ] | Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen | |
[ 18 ] | Handreiking Generieke Risicobenadering PGS Nieuwe stijl, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, versie 1.1 (maart 2017) | |
[ 19 ] | Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019, Brandweer Nederland, januari 2020 | |
[ 20 ] | Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (VBB-systemen) – Handreiking voor het opstellen van een Uitgangspunten Document (UPD), Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen: UPD 2017 versie 1.0 (juni 2017) | |
[ 21 ] | PGS 14: Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen – Handreiking bij de toepassing van opslag van gevaarlijke stoffen volgens PGS 15, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 14 – versie 1.0 (oktober 2017) | |
[ 22 ] | PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, PGS 15: 2016 versie 1.0 (september 2016) | |
[ 23 ] | Beoordelingsrichtlijn BRL- K901/03 2011-10-15 voor het Kiwa-procescertificaat voor ‘Regeling Erkenning Installateurs tanks en leidingen voor drukhoudende opslag van LPG, propaan, butaan, DME en aardgas (REIP)’ | |
[ 24 ] | ISO 45001:2018, Managementsystemen voor gezond en veilig werken – Eisen met richtlijnen voor gebruik | |
[ 25 ] | Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen |
Bijlage CRelevante wet- en regelgeving
Een groot deel van de regels voor gevaarlijke stoffen staat in nationale wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen, of volgt rechtstreeks uit Europese verordeningen.
Op de website van de Rijksoverheid staat de meest actuele versie van de nationale wet- en regelgeving. Op de website van de Europese Unie staat de meest actuele versie van Europese regelgeving.
C.1Omgevingswet
De Omgevingswet bevat regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water en regelt daarmee het benutten en beschermen van de leefomgeving. Onder de Omgevingswet hangen vier algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling met de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. De algemene maatregelen van bestuur zijn het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsbesluit. De ministeriële regeling is de Omgevingsregeling.
Algemene informatie over de Omgevingswet staat op Informatiepunt Leefomgeving. Daar staat ook meer informatie over de vier besluiten.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit richt zich tot burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Besluit activiteiten leefomgeving
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, de waterstaatswerken, de wegen en spoorwegen, de zwemmers en het cultureel erfgoed te beschermen. Het Bal verwijst voor verschillende activiteiten naar de PGS-richtlijnen.
Besluit bouwwerken leefomgeving
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Daaronder vallen bouwen, verbouwen, gebruiken, in stand houden en slopen van bouwwerken. Het gaat om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.
Een belangrijke doelstelling van het Bbl is het kunnen beheersen van een brand zodat mensen veilig kunnen vluchten en de brand zich niet uitbreidt naar andere gebouwen. Nieuwe gebouwen moeten zijn ingedeeld in brandcompartimenten.
In het Bbl staan regels voor de aanwezigheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor incidentbestrijding, zoals bluswatervoorzieningen op eigen terrein, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
In het Bkl staan instructieregels voor het omgevingsplan over bijvoorbeeld rampenbestrijding en externe veiligheid. Voor veelvoorkomende en meer uniforme activiteiten bevat het Bkl vaste risicoafstanden. Ook staan in het Bkl beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen met als doel de bescherming van de fysieke leefomgeving tegen externe veiligheidsrisico’s.
Omgevingsregeling
In de Omgevingsregeling zijn onder andere de gegevens en bescheiden benoemd die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt, zijn technische uitvoeringsvoorschriften gegeven voor milieubelastende activiteiten en zijn de rekenmethoden aangegeven die moeten worden toegepast bij het berekenen van het plaatsgebonden risico en de afstanden van de aandachtsgebieden. Ook zijn in de Omgevingsregeling deeditiesaangegeven van de normdocumenten waarnaar in de besluiten en in de Omgevingsregeling wordt verwezen.
Seveso
De Seveso III-richtlijn (2012/18/EU) is op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s voor een groot deel geïmplementeerd in het Besluit activiteiten leefomgeving. Paragraaf 4.2 van dat besluit bevat eisen voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (voorheen Brzo-bedrijven). Deze eisen hebben zowel betrekking op de technische kant van veiligheid, als op aspecten voor de bedrijfsvoering, zoals veiligheidsbeleid, procedures en communicatie.
C.2Chemische stoffen
CLP
CLP is een Europese verordening (1272/2008/EG) over de indeling en etikettering van chemische stoffen. CLP staat voor Classification, Labelling and Packaging (indeling, etikettering en verpakking). Om veilig om te gaan met chemische stoffen moeten deze worden voorzien van etiketten volgens een gestandaardiseerd systeem. Op deze etiketten staat naast de werking ook welke beschermmaatregelen nodig zijn.
Meer informatie staat op Chemische stoffen goed geregeld!
REACH
REACH is een Europese verordening (EG 1907/2006) over de productie van en handel in chemische stoffen. REACH staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen. De leverancier moet zorgen voor een veiligheidsinformatieblad bij elke chemische stof. De eindgebruiker moet zich houden aan de maatregelen in dit veiligheidsinformatieblad.
Meer informatie staat op Chemische stoffen goed geregeld!
C.3Arbeidsomstandighedenwetgeving
Arbeidsomstandighedenwet
In de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) staan rechten en plichten voor zowel werkgever als werknemer op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft op haar beurt een uitwerking van regels in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Arbeidsomstandighedenbesluit
In het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) staan regels over bijvoorbeeld arbozorg, organisatie van het werk, inrichting van arbeidsplaatsen, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
De Europese richtlijn die betrekking heeft op arbeidsplaatsen waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen (1999/92/EG), is geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze richtlijn wordt ook ATEX 153 genoemd.
Arbeidsomstandighedenregeling
In de Arbeidsomstandighedenregeling (arboregeling) staan bijvoorbeeld regels over de taken van de arbodienst en nadere eisen voor onder andere veiligheid van tankschepen en gevaarlijke stoffen, beeldschermarbeid, arbeid onder overdruk, arbeidsmiddelen, veiligheids- en gezondheidssignalering.
Verordening persoonlijk beschermingsmiddelen
Deze Europese verordening bevat eisen voor het ontwerp en de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen (2016/425/EU). Het doel van de verordening is om de gezondheid en de veiligheid van gebruikers te waarborgen. De verordeing maakt het ook mogelijk dat beschermingsmiddelen binnen de hele Europese Unie worden verkocht en gebruikt.
C.4Warenwet
Warenwet
De Warenwet bevat regels met het oog op productveiligheid om de gezondheid en veiligheid van de gebruiker te beschermen. Dit kan een werknemer of een consument zijn. In de onderliggende Warenwetbesluiten staan regels voor de fabrikant, leverancier en andere marktpartijen. Die regels zorgen ervoor dat een product voldoet aan gezondheids- en veiligheidseisen uit Europese richtlijnen.
Warenwetbesluit drukapparatuur 2016
In het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (WBDA 2016) staan eisen voor drukapparatuur. In het WBDA 2016 is de Europese richtlijn voor drukapparatuur (2014/68/EU) geïmplementeerd. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 staat onder andere wanneer keuring moet plaatsvinden.
Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016
In het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 staan regels over het op de markt brengen van onder andere apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor plaatsen met explosieve atmosferen. In dit besluit is de Productrichtlijn explosieve atmosferen (2014/34/EU) geïmplementeerd. Deze richtlijn wordt ook ATEX 114 genoemd.
Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm
In het Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm staan regels over het op de markt brengen van drukvaten van eenvoudige vorm. In dit besluit is de Europese richtlijn (2014/29/EU) voor drukvaten van eenvoudige vorm geïmplementeerd.
Warenwetbesluit machines
In het Warenwetbesluit machines staan regels over machines, waaronder veiligheid, keuring en certificering. In de Warenwetregeling machines staan nadere eisen.
C.5Wet veiligheidsregio's
Wet veiligheidsregio’s
De Wet veiligheidsregio’s heeft als doel een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie te bereiken van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing. Dit gebeurt onder één regionale bestuurlijke regie. Op grond van deze wet kan het bestuur van een veiligheidsregio bepalen dat een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben.
Meer informatie staat op de website van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Besluit veiligheidsregio's
In het Besluit veiligheidsregio’s staat een beschrijving van de procedure die het bestuur van de veiligheidsregio moet volgen om te bepalen of een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben. Ook is in dit besluit geregeld welke eisen aan een bedrijfsbrandweeraanwijzing kunnen worden verbonden.
C.6Vervoer
Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt onder diverse internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen. De internationale regels zijn onder andere geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de ADR
De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, staan in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Het gaat onder meer om regels over:
- vervoermiddelen (zoals tankwagens, schepen, reservoirwagens);
- chauffeurs (opleiding en training);
- vervoersdocumenten;
- verpakkingen en etikettering;
- laden en lossen.
Voor de activiteiten in de PGS-richtlijnen zijn de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het meest relevant. De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als bijlage bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit de ADR.
De ADR is een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Europese Richtlijn 94/55/EG schrijft voor dat de lidstaten de ADR in eigen wetgeving implementeren.
De ADR stelt niet alleen regels voor het vervoer over de weg, maar ook voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen.
Meer informatie staat op de website van de Rijksoverheid. Daar staat ook informatie over de ADR.
Bijlage DArbeidsomstandighedenwetgeving
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor werkgevers en werknemers op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft weer een uitwerking van regels in het Arbeidsomstandighedenbesluit. In de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen staan eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
Elk bedrijf met personeel moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek heet een RI&E. Dit staat in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. De RI&E moet schriftelijk worden vastgelegd. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat aanvullende verplichtingen voor de RI&E voor gevaarlijke stoffen.
Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie-regeling (ARIE-regeling)
Bedrijven waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is of kan worden gevormd (ongeacht beoogde handelingen), moeten een ARIE uitvoeren. De ARIE is gericht op het voorkomen van zware ongevallen. Een bedrijf moet op basis van de ARIE maatregelen treffen. DeARIE-regelingstaat in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen
In de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving is meer informatie te vinden over het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers. Dit is de minimalisatieplicht van de werkgever. Voor het nemen van beschermende maatregelen geldt een vastgestelde volgorde, de arbeidshygiënische strategie. Deze strategie beschrijft dat maatregelen op het niveau van de bron als eerste overwogen moeten worden, daarna collectieve maatregelen en pas als laatste individuele maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Gevarenzone-indeling
De werkgever is op grond van de Arbowet verplicht een beleid te voeren dat erop gericht is de werknemers te beschermen tegen explosiegevaar. Het Arbeidsomstandighedenbesluit (paragraaf 2a) bevat de bepalingen van de Europese richtlijn 1999/92/EG (ook wel bekend als ATEX 153). Hierin staan de verplichtingen rondom explosiegevaar. De risico’s voor de werknemer moeten schriftelijk worden vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument. Dit document bevat in elk geval:
- een nadere risicoanalyse;
- een gevarenzone-indeling;
- passende technische en organisatorische maatregelen;
- voorlichting van de werknemers.
Voor de gevarenzones verwijst artikel 3.5d, lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit naar bijlage I van 1999/92/EG. Gevarenzones moeten zijn gemarkeerd. Dit staat in artikel 3.5d, lid 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Explosieveilig materiaal en materieel
De eisen voor explosieveilig materiaal en materieel staan in artikel 3.5 onder e van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hier wordt verwezen naar het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016. In het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 staan regels over het op de markt brengen van onder andere apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor plaatsen met explosieve atmosferen. In dit besluit is de Productrichtlijn explosieve atmosferen (2014/34/EU) geïmplementeerd. Deze richtlijn wordt ook ATEX 114 genoemd.
Elektrische en elektronische apparatuur in een gezoneerd gebied moeten explosieveilig zijn uitgevoerd. Deze apparatuur is voorzien van een EG-conformiteitsverklaring en een voorschrift waaruit blijkt dat het toegepaste materieel geschikt is voor toepassing in ruimten waar explosiegevaar kan heersen.
Elektrisch materieel dat aan de normen voor explosieveiligheid voldoet, is herkenbaar aan het ‘Ex’-teken in een regelmatige zeshoek. Mocht dit niet zichtbaar zijn, dan moet in het logboek een document aanwezig zijn waarin de leverancier verklaart dat het elektrisch materieel voldoet aan de gebruikelijke normen voor explosieveiligheid. Het gaat dan om een zogenoemde EG-verklaring van overeenstemming die vergezeld gaat van een CE-markering.
Bekabeling wordt gezien als een vaste elektrische verbinding, vrij van vonkvorming, en is daarmee vrijgesteld van explosieveiligheidscriteria.
Intern noodplan
Een intern noodplan is een draaiboek waarin systematisch is aangegeven wat de organisatie moet doen bij een incident of calamiteit. Een goed voorbereide hulpverlening draagt bij aan het zo veel mogelijk beperken van de gevolgen ervan voor mensen en omgeving. Elke werkgever van een bedrijf met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen moet zorgen dat er een intern noodplan is. Dat staat in artikel 2.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In artikel 2.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staan de grenzen voor de hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Boven die grenzen vallen bedrijven onder de ARIE-regeling en is een intern noodplan verplicht.
Een intern noodplan bevat in elk geval de onderwerpen die staan in bijlage II van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Meer informatie over interne noodplannen staat op het Arboportaal.
Borden en veiligheidssymbolen
De werkgever is verplicht veiligheidssignalering te gebruiken op plaatsen en bij installaties die gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. Artikel 8.2 van de Arbeidsomstandighedenregeling schrijft voor waar veiligheidssignalering verplicht is. De eisen voor borden en pictogrammen staan in de artikelen 8.9, 8.10 en 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Hier staan onder andere eisen over de uitvoering, de begrijpelijkheid en de plaatsing van borden. Veiligheidsborden moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht. Artikel 8.12, 8.13 en 8.14 van de Arbeidsomstandighedenregeling beschrijft de eisen voor veiligheidssignalering op leidingen en tanks.
Om misverstanden te voorkomen gelden er normen voor het ontwerp, het beeld (symbool), de tekst en het kleurgebruik. In Nederland beschrijft NEN 3011 welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt. Voor de meeste borden wordt verwezen naar NEN-EN-ISO 7010, waarvan het actuele totaaloverzicht is te zien op Online Browsing Platform (OBP) (iso.org).
In bijlage XVIII van de Arbeidsomstandighedenregeling staat welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt.
De wetgever schrijft voor gevaarlijke stoffen voor dat bij opslag en in leidingen en tanks de GHS-pictogrammen aangeduid moeten worden. Dit mag ook door de ISO-waarschuwingssymbolen worden vervangen. In de CLP-verordening staan pictogrammen voor de aanduiding van gevaarseigenschappen van chemische stoffen. Deze verordening is beoogd voor etikettering en verpakking en voorziet niet in alle risico’s met stoffen in een proces, en voldoet daarom niet volledig aan het oogmerk van de arboregeling. In NEN-EN-ISO 20560 is de veiligheidssignalering van leidingen en tanks uitgewerkt.
Bijlage EVoorbeeld noodplan
Afbeelding 16 – Voorblad noodplan (voorbeeld)
Contactgegevens
Tabel 7 – Contactgegevens IV'er
Installatieverantwoordelijke EOS / Netbeheerder | |
Bedrijfsnaam | |
Straat en huisnummer | |
Postcode en plaatsnaam | |
Afdeling | |
Bereikbaarheid overdag | |
Mobiel # contactpersoon | |
Mobiel # sleutelbeheerder | |
24/7 noodnummer |
Tabel 8 – Contactgegevens fabrikant EOS
Fabrikant EOS | |
Bedrijfsnaam | |
Straat en huisnummer | |
Postcode en plaatsnaam | |
Afdeling | |
Mobiel # contactpersoon |
Tabel 9 – Contactgegevens onderhoudsbedrijf EOS
Onderhoudsbedrijf EOS | |
Bedrijfsnaam | |
Straat en huisnummer | |
Postcode en plaatsnaam | |
Afdeling | |
Mobiel # contactpersoon |
Tabel 10 – Contactgegevens onderhoudsbedrijf klimaatinstallatie
Onderhoudsbedrijf klimaatinstallatie | |
Bedrijfsnaam | |
Straat en huisnummer | |
Postcode en plaatsnaam | |
Afdeling | |
Mobiel # contactpersoon |
Algemeen
Het EOS is ontworpen om volledig zelfstandig te functioneren. Enkel getrainde en gekwalificeerde personen mogen het EOS betreden. Hoe te handelen in geval van een calamiteit is onderdeel van hun training.
De goede werking van het EOS wordt op afstand continu gemonitord. Temperatuurbewaking zorgt ervoor dat een onvoorziene stijging van de temperatuur in het EOS direct wordt gesignaleerd en gemeld. Adequaat handelen van de installatieverantwoordelijke partij zorgt ervoor dat de kans op een thermal-runawayreactie tot een minimum wordt beperkt. Indien dit onverhoopt toch plaatsvindt, of in geval van een externe brand, treedt het noodplan in werking. De toegang tot het EOS vereist het gebruik van een sleutel. Deze is beschikbaar bij de installatieverantwoordelijke of bijvoorbeeld in de sleutelbuis bij de ingang tot het EOS. In geval van meerdere EOS'en zijn deze aan alle buitenzijden duidelijk zichtbaar genummerd.
Aanwezige compartimenten binnen een EOS (energiedragers, inverters, transformatoren) zijn aangeduid met respectievelijk de letters B, I en T. Deze markering aan de langszijde van het EOS is duidelijk zichtbaar. Bij het combineren van nummering en belettering moet een koppelteken zijn aangebracht (bijvoorbeeld 1-B, 1-I en 1-T).
Alarmering
Dit protocol geldt voor alle EOS'en, ongeacht de locatie waar het EOS is geplaatst.
Brandalarm
In geval van brandsignalering wordt automatisch de installatieverantwoordelijke van het EOS via het monitoringssysteem gewaarschuwd. De installatieverantwoordelijke (kan ook een PAC zijn) controleert via het monitoringssysteem of de brandmelding bevestigd wordt door andere waarnemingen: foutmeldingen, temperatuur (temperatuursensoren) enz. Indien dit het geval is, wordt het protocol voor 'brand' gevolgd. De hulpdiensten worden gewaarschuwd (112).
Zodra de brandweer op locatie is, treden partijen (brandweer, installatieverantwoordelijke, fabrikant) in overleg met elkaar (al dan niet telefonisch) om de ernst van de situatie in te schatten en passende maatregelen te treffen. Daarbij wordt de volgende fasering aangehouden:
- Urgent: onmiddellijk elektriciteit afschakelen via netbeheerder (door installatieverantwoordelijke of brandweer).
- Minder urgent: gecontroleerd handmatig elektriciteit afschakelen via de noodstop aan de buitenzijde van het EOS (door installatieverantwoordelijke of brandweer).
- Waakzaamheid: situatie verder bewaken, elektriciteit nog niet afschakelen (wachten op installatieverantwoordelijke of fabrikant) Noot: Zowel het BMS als de system controller moet bij signalering van te hoge temperatuur het systeem spanningsloos kunnen maken, om in ieder geval elektriciteit als mogelijke energiebron van de brand zo veel mogelijk weg te halen. Bij het spanningsloos maken van het systeem moet zowel de AC-voeding als de DC-voeding van de energiedragers worden afgeschakeld.
Bedrijfslocatie
Wanneer het EOS op een bedrijfslocatie is geplaatst, moet iedereen werkzaam op deze locatie die een bijzonder voorval opmerkt (brand, vrijkomen gaswolk) dit onmiddellijk doorgeven aan de alarmlijn (112) en vervolgens de beveiliging hiervan in kennis te stellen. Indien de betreffende bedrijfsvestiging niet over een beveiliging beschikt, wordt een medewerker van de bhv dan wel de direct leidinggevende geïnformeerd. Deze zorgt voor de opschaling volgens het calamiteitenplan.
Noot: Tot bedrijfslocaties worden ook kantoren en andere instellingen gerekend waar mensen werkzaam zijn.
Onderhoud
Indien zich een ongewoon voorval (brand, vrijkomen van een gaswolk) voordoet tijdens het verrichten van onderhouds-, inspectie- of reparatiewerkzaamheden, brengt het aanwezige personeel binnen het hekwerk zich onmiddellijk in veiligheid. Het ongewoon voorval wordt vervolgens onmiddellijk aan de alarmlijn (112) gemeld. Vervolgens wordt de installatieverantwoordelijke van het voorval in kennis gesteld.
Procedure ongewoon voorval
Dit noodplan maakt deel uit van het calamiteitenplan van de bedrijfsvestiging. In geval van ontruiming worden de aanwijzingen strikt gevolgd. De verantwoordelijke voor het uitvoeren van het calamiteitenplan schakelt de installatieverantwoordelijke van het EOS in.
Aanpassing calamiteitenplan (indien van toepassing)
Dit noodplan maakt deel uit van het calamiteitenplan. Voorafgaand aan plaatsing van het EOS wordt beoordeeld of het calamiteitenplan nog voldoet. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verzamelplaats van het personeel in geval van ontruiming. De verzamelplaats moet op een veilige afstand van het EOS zijn gelegen, rekening houdend met het (eventueel) vrijkomen van giftige stoffen.
Een verzamelpunt wordt gemarkeerd met het hieronder afgebeelde bord, volgens de norm NEN-EN-ISO 7010. Het bord heeft als referentienummer ISO 7010-E007. Het verzamelpunt moet dan wel op eigen terrein ingericht kunnen worden. Wanneer het verzamelpunt in de openbare ruimte is voorzien, geldt dit bord niet.
Het symbool is niet voor iedereen bekend. Aanbevolen wordt om het bord te voorzien van een onderbord met een nadere toelichting. Dit moet ook in het noodplan worden toegelicht. Het bord is op ooghoogte geplaatst en moet, vanaf de plek waar het gebouw wordt verlaten, duidelijk zichtbaar en herkenbaar zijn.
Afbeelding 17 – Symbool verzamelpunt
Bijlage FVrijkomende pyrolyseproducten (onder andere) bij Li-ion-thermal-runawayreactie
Genoemde waarden zijn gemiddelden en afhankelijk van het type energiedrager dat is betrokken (uit verschillende studies tot 2020).
NB Als elementen (zoals fluoride) voorkomen in verschillende verbindingen, moet uitgegaan worden van de maximale waarde.
Afbeelding 18 – Vrijkomende pyrolyseproducten
Bovengenoemde stoffen kunnen in vochtige condities reageren tot:
- Waterstoffluoride -> Fluorwaterstofzuur
- Lithiumoxide -> Lithiumhydroxide
- Zwaarmetaaloxiden -> Zwaarmetaalhydroxides
- Waterstofchloride -> Zoutzuur
- Zwaveldioxide -> Zwavel(ig)zuur
- Fosfortrioxide -> Fosforzuur
Ook andere verbindingen en reacties zijn mogelijk.
Bijlage GGasdetectie in EOS
G.1Inleiding
De samenstelling uit lucht op zeeniveau bij een temperatuur van 15 °C bestaat voornamelijk uit stikstof (78 % N2) en zuurstof (21 % O2). Er zijn ook sporen van waterstof aanwezig (0,000 05 % H2).
Het elektrolyt van lithiumhoudende energiedragers bevat organische oplosmiddelen zoals dimethylcarbonaat. Bij ontleding zoals bij een thermal runaway of verbranding komen er grote hoeveelheden CO (koolstofmonoxide) en CO2 vrij. De concentraties CO en CO2 blijken bij brandproeven vele malen hoger te zijn dan HF en HCl. De gassen CO en CO2 kunnen daarom worden toegepast als tracer voor andere gevaarlijke stoffen. Uit proefnemingen is tevens naar voren gekomen dat bij de start van een thermal runaway ook aanzienlijke hoeveelheden waterstofgas kunnen vrijkomen (tot 20 vol%).
G.2Typen gasdetectoren
Er zijn verschillende typen gasdetectiesensoren op de markt. Voor het meten van toxische gassen wordt voornamelijk gebruikgemaakt van elektrochemische gassensoren. Dit type sensor is redelijk selectief en is opgebouwd uit een meetelektrode en elektrolyt. Indien de meetelektrode in aanraking komt met het gas, zal een elektrisch signaal worden opgewekt dat evenredig is met de hoeveelheid gas.
Een infraroodsensor kan veel gassen detecteren voor zover het gas een koolwaterstofmolecuul bevat. Bij dit type sensor wordt gebruikgemaakt van een lichtbundel met een golflengte van ongeveer 3,3 µm (4,25 µm voor het detecteren van gassoorten die koolstofdioxide bevatten) en een referentiebundel van 3,0 µm. Een infraroodsensor is dus ongeschikt voor het detecteren van niet-gebonden waterstof.
Bij het toepassen van elektrochemische en katalytische sensoren is het van belang het juiste meetbereik te kiezen, gelet op het vroegtijdig detecteren van waterstof waar CO-detectoren vaak kruisgevoelig voor zijn.
De noodzakelijke onderhoudsfrequentie van gasdetectoren is afhankelijk van de atmosferische condities. In het EOS zullen de condities in het algemeen goed zijn zodat het ijken eenmaal in de 6 maanden zal volstaan, e.e.a. afhankelijk van de leverancier.
G.3Specificaties CO-detectie
Voor industriële toepassingen wordt een meetbereik tussen detectoren van 5 m aangehouden. Per 21 augustus 2018 is de wettelijke grenswaarde van een aantal gassen in Bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling aangepast in verband met de implementatie van de Europese Richtlijn 2017/164/EU (Stcrt. 2018, 41167).
De grenswaarde van koolstofmonoxide (CO) is aangepast van 28 mg/m3 naar 23 mg/m3. Omgerekend, van 25 ppm naar 20 ppm. De verscherping geldt met ingang van 2021. Deze grenswaarde is een tijdgewogen gemiddelde over 8 h, zijnde de maximale gemiddelde concentratie gedurende 8 h waaraan een werknemer mag worden blootgesteld. Deze grenswaarde heeft geen relatie met een thermal runaway of beginnende brand, maar geldt voor chronische blootstelling voor werknemers.
De monitoring in een EOS is gericht op het tijdig detecteren van een situatie waarbij de lithiumhoudende energiedrager faalt. Tijdige detectie van het vrijkomen van giftige gassen, alvorens een thermal runaway kan optreden, is het doel.
Om dit doel te bereiken moet de alarmering bij zeer lage concentraties CO in werking treden. De sensor moet concentraties vanaf 10 ppm kunnen waarnemen. De tijd tot alarm van het gehele systeem moet hierbij in acht worden genomen. Een tijd tot alarm van < 20 s is wenselijk.
G.4Specificaties HF-detectie
Waterstofdetectie is niet zonder uitdagingen. Het meetbereik van sensoren voor de detectie van waterstoffluoride (HF) ligt doorgaans tussen 0 en 30 ppm. De laagste concentratie HF waarbij de sensor reageert, is circa 0,5 ppm (LDL = Lowest Detection Limit).
Uit proeven door het RIVM blijkt dat de gemeten concentratie HF in een ruimte veel lager is dan men zou verwachten op basis van de verwachte emissies uit de lithiumhoudende energiedragers. HF is een reactief gas dat reageert met de omgeving waar het mee in aanraking komt. Het bindt zich onder andere aan de rookgassen waardoor het minder makkelijk wordt gedetecteerd.
Er zijn echter grote verschillen tussen de verschillende lithiumhoudende energiedragers. Dit laat onverlet dat er wel relatief hoge concentraties fluorwaterstofzuur (HF) en andere fluorhoudende gasvormige verbindingen (radicalen) vrij kunnen komen.
G.5Kruisgevoeligheid
Sensoren zijn altijd kruisgevoelig voor andere gassen. De mate van kruisgevoeligheid is afhankelijk van het type sensor en de fabrikant. Elke fabrikant stelt daarom specifieke kruisgevoeligheidstabellen beschikbaar. Het is daarom essentieel dat de juiste tabel wordt gehanteerd.
Kruisgevoeligheidstabellen zijn indicatief en kunnen per sensor (van hetzelfde type) verschillen. Ook kan door veroudering van een en dezelfde sensor de kruisgevoeligheid op een bepaald type gas gedurende de levensduur gaan verschuiven.
Bij aanwezigheid van 0,1 vol% (= 1 000 ppm) waterstof kan een CO-sensor een reactie geven tussen 90 ppm en 600 ppm, afhankelijk van de gehanteerde sensor. De resultaten zijn bovendien zelden lineair. Het is niet omdat een CO-sensor 90 ppm geeft, bij een concentratie van 1 000 ppm waterstof, dat bij een 50% lagere concentratie waterstof de weergegeven CO-concentratie ook gehalveerd is.
Er zijn CO-sensoren op de markt die geoptimaliseerd zijn ten opzichte van de kruisgevoeligheid voor waterstof. Deze sensoren zijn minder kruisgevoelig op waterstof dan standaard CO-sensoren. De keuze van de sensor is dus zeer bepalend voor de verwachte uitkomsten. Dit moet in nauw overleg met de leverancier worden bepaald. Voor het detecteren van een aanstaande thermal runaway, voor zover deze nog niet door elektronische systeemdetectie is waargenomen, hoeft kruisgevoeligheid geen probleem te betekenen aangezien er in aanvang van een thermal runaway ook aanzienlijke hoeveelheden waterstofgas vrijkomen.
Het aantal gassen waarbij de kruisgevoeligheid is getest, verschilt per fabrikant. Een sensor kan dus zeer wel kruisgevoelig zijn voor een gas dat niet in de tabel staat. Een uitgebreide tabel geeft in ieder geval aan dat de fabrikant een grote reeks testen in het laboratorium heeft verricht.
Sommige fabrikanten bieden de mogelijkheid om de sensoren van een selectief filter te voorzien. Hiermee wordt de kruisgevoeligheid aanzienlijk teruggebracht. Het filter heeft geen effect op de kruisgevoeligheid van waterstof. Het filter reageert met de omgevingslucht en verliest daardoor geleidelijk aan gevoeligheid.
Of het filter voor de kruisgevoeligheid van waterstof effect heeft, moet per type CO-sensor worden geverifieerd. In een selectief filter zijn chemicaliën aanwezig die reageren met een bepaald (kruisgevoelig) gas. Wanneer dit gas aanwezig is, zal de chemische component in het filter reageren met dit gas en daardoor dus afnemen. Het juiste interval van vervanging van een selectief filter is applicatieafhankelijk.
G.6Eisen gasdetectie
Sensoren en overige meet- en regelapparatuur voor de detectie van koolstofmonoxide voldoen aan NEN-EN 45544-1 ofaan NEN-EN 50402.
Deze norm is gericht aan de fabrikant van de apparatuur.
Ten aanzien van de elektromagnetische compatibiliteit gelden de volgende normen: NEN-EN 50270, Elektromagnetische compatibiliteit - Elektrisch materieel voor de detectie en meting van brandbare gassen, giftige gassen of zuurstof (Electromagnetic compatibility - Electrical apparatus for the detection and measurement of combustible gases, toxic gases or oxygen). Er is een nieuwe editie in voorbereiding.
NEN-EN 50271, Elektrisch materieel voor de detectie en meting van brandbare gassen, giftige gassen of zuurstof - Eisen voor en beproevingen van toestellen die gebruikmaken van programmatuur en digitale technieken (Electrical apparatus for the detection and measurement of combustible gases, toxic gases or oxygen - Requirements and tests for apparatus using software and/or digital technologies)
Stroom- en signaleringskabels tussen de verschillende onderdelen van de beveiligingsketen moeten voldoen aan NEN 8012 voor zover deze onderdelen (sensoren en de centrale) in gescheiden ruimten zijn opgesteld. Uitgangspunt is het functioneel behoud van de veiligheidsketen in geval van een brand in de opslagvoorziening.
Bij een gemeten CO-concentratie van meer dan 20 ppm treedt een akoestische signalering in de opslagvoorziening in werking.
Bijlage HWatersnijsysteem
Het toepassen van het watersnijsysteem als 'last line of defense' is een tijdelijke maatregel tot de overgangstermijn van een bluswateraansluiting (M56) zoals genoemd in Bijlage J van kracht is. Dit geldt alleen voor bestaande EOS’en die op de markt zijn gekomen voordat deze PGS definitief is vastgesteld, waarbij geen bluswateraansluiting (storzkoppeling) gemonteerd is. Omdat de brandweer een handelingsperspectief als 'last line of defense' voor nieuwe EOS’en heeft, moet dit daarom ook zo veel mogelijk worden nagestreefd bij bestaande EOS’en.
Wanneer een aansluiting met een storzkoppeling niet mogelijk is conform maatregel , kan gekeken worden naar mogelijke andere alternatieven met een gelijkwaardig doel.
Een mogelijk alternatief handelingsperspectief voor deze EOS’en zou kunnen zijn dat het EOS op een veilige plaats gepenetreerd kan worden met een watersnijsysteem of andere alternatieve brandbeheerssystemen. Voor bestaande vast opgestelde systemen die worden voorzien van een plaats waar een watersnijsysteem kan worden toegepast, moet dit vooraf worden getoetst door de plaatselijke veiligheidsregio (brandweer). Voor mobiele (en vast opgestelde) systemen zal een landelijk afwegingskader door de brandweer worden opgesteld, omdat de handelwijze veilig moet kunnen worden toegepast.
Als een watersnijsysteem kan worden toegepast, moet dit op ten minste twee tegenover elkaar liggende zijden van het EOS worden aangegeven d.m.v. bordjes met een afmeting van 15 bij 20 cm, zie Afbeelding 19. Het penetratiepunt moet zich binnen de contouren van de onderbroken lijn van de rechthoek op het bordje bevinden. Het bordje moet brandvast aan het EOS zijn bevestigd.
Afbeelding 19 – Aanduiding locatie watersnijsysteem
Voor het toepassen van dit tijdelijk toegestane handelingsperspectief gelden dezelfde randvoorwaarden als bij toepassing van de storzkoppeling (contact beheerder, noodstop/ afschakeling, bericht veiliggesteld).
Dit is slechts één voorbeeld van een mogelijk tijdelijk alternatief. Indien in overleg met de veiligheidsregio andere 'last lines of defense' mogen worden toegepast, is dit ook toegestaan in het kader van gelijkwaardigheid, waarvoor Hoofdstuk 8 van toepassing is.
Bijlage IBowties voor risicobenadering
Per typical zijn de relaties tussen scenario's, doelen en maatregelen grafisch weergegeven middels een bowtie.
Opmerking: Om in te zoomen, klik rechtermuisknop en selecteer afbeelding openen in apart tabblad.
Afbeelding 20 – Bowtie - Typical 1
Afbeelding 21 – Bowtie - Typical 2
Afbeelding 22 – Bowtie - Typical 3
Afbeelding 23 – Bowtie - Typical 4
Afbeelding 24 – Bowtie - Typical 5
Afbeelding 25 – Bowtie - Typical 6
Bijlage JImplementatietermijnen in bestaande situaties
Inleiding
Deze bijlage bevat implementatietermijnen voor bestaande situaties. Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze termijnen vastgesteld.
Deze PGS-richtlijn beschrijft de stand van de techniek. Het kan dus voorkomen dat een nieuwe editie van een PGS-richtlijn nieuwe of aangescherpte maatregelen bevat. Deze maatregelen moeten worden getroffen door degene die de activiteit verricht. Het kan voor bestaande situaties onredelijk zijn om te eisen dat deze nieuwe maatregelen onmiddellijk worden getroffen. Daarom bevat deze PGS-richtlijn voor bestaande situaties een implementatietermijn. Een EOS wordt in ieder geval beschouwd als nieuw wanneer het EOS op een tijdstip vanaf 12 maanden na de datum waarop deze richtlijn wettelijk als BBT is aangewezen, is geplaatst of geproduceerd.
Is er voor de activiteit uit deze PGS-richtlijn een omgevingsvergunning? Dan bepaalt het bevoegd gezag vanaf welk moment de maatregelen worden overgenomen in de vergunning. Het bevoegd gezag kan de implementatietermijn in deze PGS-richtlijn gebruiken als richtsnoer.
Voor maatregelen voor de veiligheid van werknemers is het aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen volgens de stand van de wetenschap en techniek. Het toezicht op de naleving en juiste invulling van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving voor de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt daarbij de implementatietermijnen uit deze PGS-richtlijn als richtlijn.
In Tabel 11 is aangegeven op welke wijze de in Tabel 12 opgenomen termijnen tot stand zijn gekomen. Tabel 11 kan worden gebruikt bij het vaststellen van implementatietermijnen in individuele gevallen.
Tabel 11 – Standaard implementatietermijnen
Aard van de maatregel | Veiligheidsurgentieniveau | Standaardtermijn |
Operationeel/organisatorisch Dit zijn bijvoorbeeld administratieve veranderingen of aanpassingen in procedures en werkwijzen. Denk bijvoorbeeld aan het bijhouden van voorraadlijsten, veiligheidsstudies en noodplannen. | Normaal | 0-1 jaar |
Hoog | 0-3 maanden | |
Onderhoud Hieronder vallen procedures en termijnen van onderhoud. | - | 0-1 jaar |
Randapparatuur Het gaat hier om wijzigingen aan of toevoegingen van apparatuur/installatieonderdelen die niet nodig is/zijn voor het primaire proces, zoals meetapparatuur of een brandbeheerssysteem. | Normaal | 0-2 jaar A |
Hoog | 0-3 maanden A | |
(Proces)installatie Het gaat hier om wijzigingen aan de installatie zelf of een onderdeel daarvan. Hierbij moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de reguliere onderhoudstops. | Normaal | 0-5 jaar A |
Hoog | 0-2 jaar A | |
Bouwkundig Bouwkundige aanpassingen kunnen heel ingrijpend zijn, maar zijn soms ook heel eenvoudig. Voorbeelden zijn het plaatsen van een brandmuur of compartimentering. Per geval moet goed worden beoordeeld wat de consequentie daarvan is. | Normaal | 0-10 jaarB |
Hoog | 0-2 jaar C | |
|
Implementatietermijnen door het BOb vastgesteld
In deze bijlage zijn implementatietermijnen opgenomen voor bestaande EOS'en.
De implementatietermijnen zijn richtinggevend en moeten per individueel geval worden afgestemd op de tijd die nodig is om een maatregel te treffen, (bouw)vergund te krijgen en te financieren. Zo zal een hoge urgentie voor het verbeteren van de veiligheid en/of een hoge veiligheidswinst vragen om een kortere implementatietermijn.
Tabel 12 – Implementatietermijnen in bestaande situaties
Bekijk deze tabel in een popup venster
Maatregelnummer | Onderwerp | Implementatietermijn |
Minimale veiligheidseisen EOS en energiedrager | 10 jaar | |
Traceerbaarheid | 3 maanden | |
M4 | Procedure omgang met mogelijk beschadigde energiedragers | 3 maanden |
M5 | Bescherming tegen omgevingsinvloeden | 2 jaar |
Plaatsing EOS | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. | |
Koppelen EOS'en met energiedragers van verschillende soort | 1 jaar | |
M8 | Klimaatbeheersing | 1 jaar |
M9 | Brandwerendheid | 10 jaar Voor de brandklasse van de behuizing geldt geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. |
M10 | Brandwerendheid - doorvoeringen | 2 jaar |
M11 | Gestapelde EOS'en | 2 jaar |
Overkapping EOS | 2 jaar | |
M13 | Brandwerendheid - aanvullende eis inpandig EOS | 1 jaar |
M14 | Compartimentering energiedragers | 1 jaar |
M15 | Brandwerendheid energiedragercompartiment - hybride EOS | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. |
Compartimentering EOS | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. | |
Verbod op leidingen door EOS-ruimte | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. | |
M18 | Integriteit EOS | 10 jaar |
M19 | Ventilatiesysteem | 5 jaar |
M20 | Ventilatiesysteem - inpandig EOS | 2 jaar |
M21 | Noodventilatie | 5 jaar |
M22 | Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging | 1 jaar |
M23 | Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging - mobiel EOS | 3 maanden |
M24 | Locatiekeuze en aanrijdbeveiliging - inpandig EOS | 1 jaar |
Locatiekeuze - vluchtweg verblijfsgebouw | 10 jaar | |
M26 | Locatiekeuze - bedrijfsterrein | 3 maanden |
M27 | Locatiekeuze - windturbine | 5 jaar |
M28 | Beveiliging tegen onbevoegden | 1 jaar |
M29 | Fysieke afscherming - meerdere EOS'en | 1 jaar |
M30 | Eisen aan camerasysteem | 1 jaar |
Ingebruiknamekeuring | N.v.t. | |
M32 | Gasdetectie (koolstofmonoxide (CO) en waterstof (H2) | 5 jaar |
M33 | Monitoring EOS | 5 jaar |
M34 | Preventief afschakelen op basis van alarmeringen | 1 jaar |
M35 | Afschakelen op basis van detectie | 1 jaar |
M36 | Noodstopvoorziening | 3 maanden |
M37 | Verwijderen energiedrager na thermal runaway of brand | Direct, geen overgangstermijn |
M38 | Toegang tot het EOS | 3 maanden |
M39 | Vervanging energiedrager | 3 maanden |
M40 | Actuele handleiding | 3 maanden |
M41 | Ventilatiesysteem - controle en onderhoud | 3 maanden |
M42 | Periodieke controle | 3 maanden |
M43 | Controle mobiel EOS na plaatsing | Direct, geen overgangstermijn |
M44 | Algemene documentatie-eisen - registratiesysteem | 1 jaar |
M45 | Algemene documentatie-eisen - bewaartermijn | 3 maanden |
M46 | Competentie-eisen conform NEN 3140 | 3 maanden |
M47 | Instructie personeel | 3 maanden |
M48 | Bliksembeveiliging en beveiliging elektrotechnische installaties | 2 jaar |
M49 | Onderdelen bliksembeveiligingssysteem | 2 jaar |
M50 | Veiligheidsafstanden | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage, geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
M51 | Onderlinge veiligheidsafstanden - maximaal 6 EOS'en | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
M52 | Onderlinge veiligheidsafstanden - groot EOS-park | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
M53 | Veiligheidsafstanden - tussen EOS-parken | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
M54 | Onderlinge veiligheidsafstanden - inpandige EOS'en | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
M55 | Voorkomen van brandpropagatie | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. |
M56 | Bluswateraansluiting | 2 jaar |
M57 | Brandbeheerssysteem | 2 jaar |
M58 | Eisen UPD | 2 jaar |
M59 | Vijfjaarlijkse beoordeling UPD | 2 jaar |
M60 | Bewaren gegevens UPD | 2 jaar |
M61 | Bereikbaarheid van het EOS | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. In afwijking van wat is gesteld in de inleiding van deze bijlage geldt dat hier wordt bedoeld het moment van plaatsing in relatie tot de datum van publicatie van deze PGS voor de bepaling of een EOS beschouwd moet worden als nieuw. |
Bereikbaarheid - inpandig EOS | Geen overgangstermijn voor bestaande installaties, deze hoeven niet te voldoen aan deze maatregel. | |
M63 | Toegankelijkheid EOS-park | 1 jaar |
M64 | Noodplan | 1 jaar |
M65 | Noodplan - beproeven | 1 jaar |
M66 | Pictogrammen EOS | 1 jaar |
M67 | Pictogrammen hybride EOS | 1 jaar |
Bijlage KSamenstelling PGS 37-1-team
Naam | Organisatie | Rol |
Elske van de Fliert | Zero-e | Voorzitter PGS-team |
Evert Raaijen | Alfen | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Koen Broess | Energy Storage DNV | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Casper Scheltinga | Timeshift Storage | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Maarten Mooij | Mlab Testing | Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-Nederland) |
Martin Meijer | Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond | Lid namens Brandweer Nederland / veiligheidsregio's |
Sander Lepelaar | Veiligheidsregio Haaglanden | Lid namens Brandweer Nederland / veiligheidsregio's |
Felix van der Meijden | OD Haaglanden | Lid namens toezicht/handhaving |
Ronald van de Kasteele | DCMR | Lid namens vergunningverlening |
Kees de Kraker | Nederlandse Arbeidsinspectie | Lid namens Nederlandse Arbeidsinspectie |
Leon Hermans | Infomil | Waarnemer namens helpdesk InfoMil |
Alwin van Aggelen | A-RisC | Facilitator risicobenadering / Tekstschrijver |
Peter Welleman | NEN | Projectleider |