12Ammoniak – Opslag en verlading
Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak
Een PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn is een document over de veilige opslag en de bijbehorende activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid van werknemers, de veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS-richtlijn genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.
Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . Daar staan ook de actuele publicaties.
PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis
In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario's. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.
De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:
- de wettelijke kaders;
- de risicobenadering met de scenario's;
- de doelen;
- maatregelen om aan de doelen te voldoen
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:
- Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Brand- en rampenbestrijding (Rampenbestrijding).
Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:
Omgevingsveiligheid:
Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving
Arbeidsveiligheid:
Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen
Brand- en rampenbestrijding:
Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding
Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn
Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. In Bijlage I staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.
Het PGS-team is onderdeel van de PGS-beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het PGS-programmabureau en de PGS-adviesraad. De PGS-stuurgroep stuurt de PGS-beheerorganisatie aan. In de Stuurgroep zijn vertegenwoordigd: IPO, VNG, Brandweer Nederland, Nederlandse Arbeidsinspectie, VNO-NCW en MKB-Nederland.
De Nederlandse Arbeidsinspectie maakt onderdeel uit van de Stuurgroep, maar heeft in verband met hun rol in de uitvoeringspraktijk, bij de totstandkoming in het PGS-team en bij vaststelling van de PGS-richtlijnen in de Stuurgroep een consulterende rol. Zij nemen op die punten geen deel aan de bijbehorende besluitvorming.
Het Bestuurlijk Omgevingsberaad vergunningverlening, toezicht en handhaving (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS-beheerorganisatie.
Status van PGS-richtlijnen
De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
- Omdat de PGS-richtlijnen de stand der wetenschap en professionele dienstverlening beschrijven, vormen zij voor de Nederlandse Arbeidsinspectie een goed uitgangspunt voor toezicht en handhaving. De Nederlandse Arbeidsinspectie bindt zich in haar toezicht op de onderdelen van de PGS-richtlijn die ze in haar zienswijze aanvaardt. Waar de zienswijze van de Nederlandse Arbeidsinspectie afwijkt van voorgenomen publicatie, wordt de zienswijze in zijn geheel en in het informatieve deel opgenomen. Voor deze PGS-richtlijn is er geen afwijkende zienswijze van de NLA van toepassing. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan in de uitoefening van het toezicht een aanvullende voorziening eisen.
- De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
- De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn is door de Stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 27 juni 2024.
Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: 11 juli 2024.
De voorzitter van de PGS-stuurgroep,
P. Heij
Leeswijzer
Indeling PGS-richtlijn
De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS-richtlijn wordt voldaan aan de in deze PGS-richtlijn opgenomen doelen.
Inleidende onderwerpen
De eerste vier hoofdstukken bevatten informatie over de het veilig opslaan en verladen van ammoniak, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.
- Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
- Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
- Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over de gevaren van ammoniak en de ammoniakopslaginstallatie.
- Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
- Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's. Bij elk scenario is aangegeven met welke doelen het scenario voorkomen of beperkt kan worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
Doelen en maatregelen
Hoofdstukken 5 t.m. 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog- en middelhoog-risicoscenario’s te voorkomen en beperken.
- Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel en voor welke scenario's ze bedoeld zijn.
- Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft. In paragraaf 7.1 staat de leeswijzer voor de maatregelen.
Informatie bij implementatie
De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de normatieve hoofdstukken thuishoren, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn.
Dit informatieve deel van deze richtlijn bevat aanvullende informatie over:
- Paragraaf 8.1 bevat informatie over gelijkwaardige maatregelen;
Bijlagen
Deze PGS-richtlijn bevat bijlagen. De teksten in de hoofdstukken kunnen naar die bijlagen verwijzen. Een bijlage is informatief of normatief. Als een hoofdstuk normatief is, staat dat aangegeven.
De volgende bijlagen zijn normatief:
- Bijlage A: Afkortingen en begrippen;
- Bijlage B.1: Normatieve documenten en normen. Deze bijlage bevat documenten en normen waar de maatregelen in deze PGS-richtlijn naar verwijzen. Daar staat ook de huidige editie van de norm bij;
- Bijlage H: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen
In deze PGS-richtlijn worden wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage B.2. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of te verkrijgen zijn.
1Inleiding
1.1Doel van de richtlijn
Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van opslag en verlading van ammoniak te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van de scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens de maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.
1.2Toepassingsbereik van de richtlijn Normatief
Deze PGS-richtlijn is van toepassing op de veilige opslag en verlading van ammoniak.
Het totale toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn omvat (zie Afbeelding 1 voor een schematische weergave):
- ammoniakopslaginstallatie van koude, atmosferische ammoniak: Ammoniakopslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan de aansluiting op externe buisleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak;
- ammoniakopslaginstallatie van warme ammoniak onder druk, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op buisleidingen of procesinstallatie.
Opmerking 1: Bij opslag vanaf 1 500 kg betreft het een vergunningplichtige milieubelastende activiteit en bij opslag vanaf 50 ton valt de milieubelastende activiteit onder de Seveso-richtlijn. In het geval dat de Seveso-richtlijn van toepassing is, geldt dat de gehele inrichting vergunningplichtig is.
Opmerking 2: Een bovengrens, voor de maximale inhoud, van een opslagtank is niet gedefinieerd in deze PGS-richtlijn. Door toepassing van de NEN-EN 14620-1 (zie M9) en de daarin genoemde wanddiktes zal dit in de praktijk maximaal ca. 60 kton bedragen.
Deze PGS-richtlijn omvat uitsluitend fase 1 van de actualisering, zie Paragraaf 1.4 voor de fasering van de actualisering van deze PGS-richtlijn, voor nieuwe installaties voor de opslag van koude atmosferische ammoniak, inclusief de verlading vanuit deze opslagtanks.
Deze PGS-richtlijn is niet van toepassing op:
- ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen, hierop is PGS 13 van toepassing;
- ammoniakwater tot 25 gew% ammoniak in water;
- transport, dit valt onder Europese regelgeving;
- opslag in een transportverpakking (opslag in kleine cilinders), hierop is PGS 15 van toepassing;
- transport per buisleiding buiten de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht, het deel van de buisleiding binnen de locatie tot aan de aansluiting op de ammoniakopslaginstallatie valt ook niet onder deze PGS-richtlijn;
- tijdelijke opslag voor de schoonmaak van de koelinstallaties;
- boord-boordverlading (waaronder het bunkeren van schip naar schip). Ter verduidelijking; het laden van een bunkerschip vanuit een ammoniakopslaginstallatie valt onder laden en lossen en valt wel onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.
Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als deze consequenties hebben voor de veiligheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem, maar de gevaarlijke stof kan ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen. De richtlijn gaat ook niet in op de aanpak die nodig is om tot beheersing van de gevaren voor de gezondheid op de lange termijn te komen.
1.3Relatie met wet- en regelgeving
Wettelijke basis
Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.
InHoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving.
Direct werkende wetten en regels
Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld daarvan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage C bij deze PGS-richtlijn bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen (in oranje kaders) waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.
Deze maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen.
1.4Fasering actualisering en bestaande activiteiten
In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.
De actualisering van deze PGS-richtlijn vindt gefaseerd plaats, zie Tabel 1.
Tabel 1 – Fasering actualisering PGS 12
Fase | Type opslag | Bestaand/nieuw | Toepassingsgebied |
1 | Atmosferische opslag van koude ammoniak | Nieuwe installaties | Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op buisleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak. |
Laden en lossen van ammoniak (koud of warm) naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). | |||
2 | Bestaande installaties | Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op buisleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting) en inclusief de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak. | |
Laden en lossen van ammoniak (koud of warm) naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). | |||
3 | Drukopslag van warme ammoniak | Bestaande en nieuwe installaties | Opslaginstallatie van warme ammoniak onder druk, inclusief productleidingen tot aan aansluiting op buisleidingen of procesinstallatie |
Laden en lossen van ammoniak naar transportmiddelen (tankwagen, spoorwagons, zee- en binnenvaartschepen). |
Deze PGS-richtlijn omvat uitsluitend fase 1 van de actualisering voor nieuwe installaties voor de opslag van koude atmosferische ammoniak, inclusief de verlading vanuit deze opslagtanks.
Hierbij geldt de huidige PGS 12:2021 versie 1.0 (augustus 2021) – Interim PGS van toepassing blijft voor fase 2 (bestaande installaties voor de opslag van koude atmoasferische ammoniak) en fase 3 (drukopslag van warme ammoniak), tot de betreffende fase is afgerond en opgenomen in deze PGS-richtlijn.
1.5Gebruik van normen
Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. De normdocumenten staan in Bijlage B van deze PGS-richtlijn.
Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste editie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben.
In Bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze editie blijft gelden voor deze PGS zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.
Uitzondering voor normen via andere wetten en regels
Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar een norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor deze normen geldt dat de editie die in die wetten en regels staat, bepalend is.
2Beschrijving opslag en verlading ammoniak
2.1Eigenschappen en gevaren van ammoniak
2.1.1Algemeen
Ammoniak is een kleurloos, giftig gas met een sterk prikkelende geur. Het gas is lichter dan lucht (dampdichtheid 0,6 t.o.v. lucht). Door het gas samen te persen of af te koelen, kan het gas tot vloeistof worden verdicht. Ammoniakgas is giftig bij inademing en kan leiden tot longoedeem. Het is een bijtende stof die bij contact met huid en ogen brandwonden veroorzaakt. Ammoniak is oplosbaar in water, hierbij komt warmte vrij. De gevormde basische vloeistof wordt ammoniakwater of ammonia genoemd. Zie ook Bijlage F.
2.1.2Gezondheidsgevaren
Ammoniakdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. In hoge concentratie werkt het sterk bijtend op de ogen en de slijmvliezen en sterk prikkelend op de huid en is giftig bij inademing, wat kan leiden tot longoedeem.
Ademhalingsorganen
De werking van ammoniakdampen op de ademhalingsorganen blijft meestal beperkt tot de bovenste luchtwegen, omdat het gas goed in water oplost en bovendien sterke reflexen opwekt, waardoor men onmiddellijk de adem inhoudt. Bij zeer hoge concentraties kan de ammoniak in diepere luchtwegen geraken. De gevolgen zijn dan zeer ernstig, zoals een aantasting van de longen (longoedeem).
Ter beoordeling van de schadelijkheid van een stof worden onder meer de volgende begrippen gehanteerd:
- Reukdrempel. De reukdrempel van ammoniak ligt laag; 1 ppm – 5 ppm. Hierbij is echter geen rekening gehouden met individuele verschillen, gewenning en niet-ideale reukomstandigheden. Bij circa 25 ppm is de ammoniakgeur door vrijwel alle personen waarneembaar.
- Grenswaarde. Volgens het Arbobesluit is de definitie van een grenswaarde: de limiet van de concentratie voor een gevaarlijke stof in de individuele ademhalingszone van een werknemer gedurende een gespecificeerde referentieperiode (vaak een tijdgewogen gemiddelde (TGG) over 8 h of 15 min). Het uitgangspunt bij de vaststelling van de grenswaarde is dat de gezondheid van de werknemers én hun nageslacht niet wordt benadeeld; ook niet bij herhaalde blootstelling aan die concentratie, gedurende een langere periode tot zelfs een arbeidsleven. Voor bepaalde stoffen, zoals ammoniak, is een wettelijke grenswaarde vastgesteld. De grenswaarden voor ammoniak bedragen 14 mg/m³ TGG 8 h en 36 mg/m³ TGG 15 min (zie bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling).
Huid
Ammoniak werkt sterk prikkelend en bijtend op de huid, slijmvliezen, zweetklieren, enz. Een concentratie van 20 000 ppm (14 000 mg/m³) ammoniak in de lucht veroorzaakt bij contact met de huid onmiddellijk blaren en chemische brandwonden (Patty, 1969, Industrial Hygiene and Toxicology). Vloeibare ammoniak op de huid veroorzaakt zware vrieswonden. Waterige oplossingen van ammoniak zijn sterk alkalisch en daarom voor de slijmvliezen en huid sterk irriterend of etsend. Een 20%-waterige oplossing is sterk irriterend voor de huid. Het is mogelijk dat door inwerking van ammoniak op het trommelvlies een gehoorbeschadiging optreedt.
Ogen
Gasvormige en vloeibare ammoniak werken sterk etsend op de oogslijmvliezen en het oog en zijn voor dit zintuig buitengewoon gevaarlijk.
2.1.3Brandbaarheid
Ammoniak is moeilijk te ontsteken. Een koudgekookte ammoniakpoel brandt niet op een zichzelf onderhoudende manier, zoals de meeste koolwaterstoffen. Dit komt omdat er onvoldoende warmtestraling vanuit de vlammen in de poel terechtkomt. De vlammen zijn erg doorzichtig. Wanneer er op een andere manier warmte wordt toegevoerd, bijvoorbeeld uit de grond of met water, kan er voldoende ammoniak verdampen om de brand in stand te houden.
Een eventuele ammoniakbrand geeft slechts een beperkt gevaar, omdat slechts weinig warmte-uitstraling van de brand op de omgeving plaatsvindt. De kans op het ontstaan van brand en explosie bestaat vrijwel uitsluitend in slecht geventileerde ruimten. De explosiegrenzen in de lucht zijn 15 % en 29 %. De minimumontstekingstemperatuur bedraagt 630 °C (in lucht en stalen vat). Terwijl de minimumontstekingsenergie 680 mJ bedraagt (dit is circa 10 000 keer zo groot als voor waterstof).
2.1.4Vrijkomen van ammoniak op water
Ammoniak is een aquatoxische stof, die zeer goed oplost in water, Het is aangeduid als H-400 met de beschrijving “zeer giftig voor in het water levende organismen”.
Daarom moeten incidentele lozingen en lekkages zoveel mogelijk vermeden worden. Het oppervlaktewater kan daarom ook niet dienen als calamiteitenbuffer voor vloeibare ammoniak. Ook wanneer koude vloeibare ammoniak van -33 °C op het water komt, zal ongeveer 50 % direct verdampen en een giftige damp vormen. De overige 50 % zal oplossen in het water. Voor een nadere toelichting kan de ‘red squirrel tests’ uit 2022 bekeken worden.
2.2Ammoniakopslaginstallatie
In deze paragraaf wordt een omschrijving gegeven van een ammoniakopslaginstallatie.
In een stationaire opslagtank voor gekoelde vloeibare ammoniak wordt de ammoniak opgeslagen bij nagenoeg atmosferische druk bij een temperatuur van circa -33 °C.
Globaal bestaat een installatie voor opslag van ammoniak uit de volgende onderdelen:
- een opslagtank, inclusief bijbehorende installaties zoals BOG-verwerkingssysteem en ammoniakverdamper;
- productleidingen voor het verpompen van ammoniak van en naar de tank, inclusief warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak;
- een laad- en losinstallatie voor de verlading van en naar transportmiddelen (zee- en binnenvaartschepen, tankwagens en spoorketelwagons).
Afbeelding 1 is een schematische weergave van een ammoniakopslaginstallatie en de bijbehorende installatieonderdelen. De transportmiddelen en procesinstallatie vallen niet onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn.
Afbeelding 1 – Schematische weergave ammoniakopslaginstallatie
Toelichting:
- Legenda:
- Blauw = koude (gekoelde) ammoniak
- Rood = warme ammoniak
- Grijs = buiten toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn
- Aan de linkerkant van het schema is import naar de gekoelde atmosferische opslagtank vanuit zeeschepen of vanuit pijpleiding uit fabriek (synthese plant) te zien.
- Export vanuit de gekoelde atmosferische opslagtank naar (gekoelde) zee- en binnenvaartschepen is te zien aan de linkerkant van het schema. Aan de rechterkant is de export te zien via een warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak, waarbij de warme ammoniak vervolgens wordt geladen in tankwagens, spoorketelwagons, binnenvaartschepen of via een pijpleiding.
- Ammoniakopslaginstallaties van warme ammoniak onder druk (in grijs aangegeven) is ter volledigheid opgenomen, deze valt niet onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn.
- Boord-boordverlading (waaronder het bunkeren van schip naar schip) valt niet onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn en is dan ook niet in bovenstaande afbeelding opgenomen. Ter verduidelijking; het laden van een bunkerschip vanuit een ammoniakopslaginstallatie valt onder laden en lossen en valt wel onder het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn.
3Risicobenadering
3.1Basisveiligheidsniveau
Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:
- beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
- maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, inbedrijfname, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uitbedrijfname;
- 'good housekeeping'. Dit begrip staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. 'Good housekeeping' is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt van uitgegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
- maatregelen voor goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.
Het uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen werkt.
Installaties of activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen, vallen onder de Seveso-richtlijn en hebben daarom een veiligheidsbeheerssysteem. Eisen voor de opzet en inhoud van dat systeem staan in NEN-EN-ISO 14001, NEN-EN-ISO 45001, NTA 8620 of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
3.2Risicobenadering
Risicobenadering als basis
Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van de kennis en kunde van deskundigen uit het bedrijfsleven en van de overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leidt tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.
Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.
Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario's met een laag risico. Deze staan niet in deze PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico zijn in deze PGS-richtlijn beschreven.
Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:
- de kans op de ongewenste gebeurtenis zoveel mogelijk wordt beperkt;
- de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt.
Soms kunnen meerdere scenario's met hetzelfde doel worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan gelden voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van de opgenomen maatregelen.
Methode
Voor de risicobenadering zijn verschillende methoden mogelijk. Meer informatie over de gebruikte methoden staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS-website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl/.
Scenario's met een laag risico
Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Zo is een bedrijf onder andere op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) gehouden om een risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) uit te voeren, en hier een passend plan van aanpak voor te maken. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.
Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving
De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Naast de eerder genoemde RIE-plicht vanuit de Arbowet zijn bedrijven bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016 ) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.
Scenario's die niet zijn uitgewerkt
Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.
Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport wél ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen. Voor deze PGS-richtlijn is het belangrijkste gevolg van een overstroming het langdurig uitvallen van de zogeheten BOG (boil-offgas)-compressoren. Dit aspect van uitval van de BOG-compressoren en verhoogde drukopbouw wordt behandeld in S2 met bijbehorend doel D6.
Aanpak risicobenadering PGS 12
Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt, staat in de Handreiking generieke risicobenadering .
De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 12-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare ammoniakopslaginstallatie. Deze risicobenadering heeft tot een aantal nader te onderzoeken scenario’s geleid. Deze vormen de basis van deze PGS en zijn vastgelegd in Hoofdstuk 4.
Voor deze PGS is de BowTie-methode gebruikt om onderscheid te kunnen maken tussen oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De categorieën van directe oorzaken vanuit PGS 6 in combinatie met de gidswoorden vanuit de SWIFT-methode zijn toegepast voor een gestructureerde identificatie van potentiële oorzaakscenario’s. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.
De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor deze PGS. Als het scenario relevant is voor deze PGS, identificeert het team maatregelen op basis van de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.
De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:
- het risico vermindert;
- de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint;
- de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.
Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in deze PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.
In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.
4Scenario's
Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor de veilige opslag en het veilig verladen van ammoniak.
De scenario's zijn per installatiedeel onderverdeeld in oorzaakscenario’s en gevolgscenario’s. De oorzaakscenario’s zijn op hun beurt onderverdeeld in categorieën van directe oorzaken (zoals benoemd in PGS 6 ): corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik en wijziging of onderhoud.
Elk scenario staat in een groen kader en heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Deze doelen zijn weergegeven als D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen en aan welke doelen deze invulling geven.
De maatregelen die genoemd worden in een scenario, zijn gerelateerd aan dat scenario. Echter, een scenario kan van toepassing zijn op meerdere installatiedelen. De diverse installatiedelen en de bijbehorende maatregelen worden apart genoemd. De genoemde doelen zijn wel van toepassing op alle installatiedelen. Bij de doelen zelf is wel aangegeven voor welk installatiedeel categorie de bijbehorende maatregelen van toepassing zijn.
4.1Opslagtank
4.1.1Oorzaakscenario's
4.1.2Gevolgscenario's
4.2Productleidingen
4.2.1Algemeen
De volgende scenario's, zoals gedefinieerd voor de opslagtank, zijn ook van toepassing op de productleidingen:
- S4 - Warmtebelasting op de installatie door een brand in de omgeving;
- S8 - Uitwendige corrosie;
- S9 - Koudebelasting op de installatie;
- S10 - Falen van verbindingen of appendages;
- S13 - Menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud;
- S14 - Handelingen door onbevoegden;
- S15 - Vrijkomen van ammoniak, vloeistof en damp - interne effecten;
- S16 - Verspreiding van een lekkage van vrijgekomen ammoniak - externe effecten buiten de milieubelastende activiteit.
4.2.2Oorzaakscenario's
In deze paragraaf zijn aanvullende oorzaakscenario's beschreven die voor de productleidingen zijn geïdentificeerd.
4.2.3Gevolgscenario's
Er zijn geen aanvullende gevolgscenario's geïdentificeerd voor de productleidingen.
4.3Laden en lossen
4.3.1Algemeen
De volgende scenario's zoals gedefinieerd voor de opslagtank zijn ook van toepassing op de laad-/losinstallatie:
- S9 - Koudebelasting op de installatie;
- S13 - Menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud;
- S14 - Handelingen door onbevoegden;
- S15 - Vrijkomen van ammoniak, vloeistof en damp - interne effecten;
- S16 - Verspreiding van ammoniak, vloeistof en damp - externe effecten buiten de milieubelastende activiteit.
De volgende scenario's zoals gedefinieerd voor de productleidingen zijn ook van toepassing op de laad-/losinstallatie:
- S19 - Externe impact overige installatiedelen.
4.3.2Oorzaakscenario's
In deze paragraaf zijn aanvullende oorzaakscenario's beschreven die voor de laad-/losinstallatie zijn geïdentificeerd.
4.3.3Gevolgscenario's
4.4Warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak
De warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak wordt gebruikt om ammoniak van -33 °C vanuit de gekoelde atmosferische opslag op te warmen voor drukopslag, voor trein- en truckverlading, voor het beladen van ‘warme’ ammoniakschepen of voor transport per buisleiding. De temperatuur en druk variëren per modaliteit. Bij spoor-, wegvervoer en buisleiding is dit boven 0 °C met bijbehorende dampspanning en bij binnenvaart is dit boven -10 °C en bijbehorende dampspanning.
5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving Normatief
5.1Inleiding Normatief
Deze PGS-richtlijn beschrijft doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om de veiligheid te waarborgen.
Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:
- Omgevingsveiligheid: het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
- Arbeidsveiligheid: het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen, dan wel het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van acute blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
- Brand- en rampenbestrijding: het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding en voor het borgen van de veiligheid van de incidentbestrijders.
Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gezorgd in een PGS dat bij navolging van de maatregelen niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving. Het is echter niet zo dat een PGS uitputtend is in het opnemen van wettelijke verplichtingen. Het is altijd van belang de van toepassing zijnde wetgeving voor de desbetreffende activiteit te controleren.
De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel is deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:
- maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid en met Brandpreventie (Brandpreventie en -bestrijding Omgevingsveiligheid);
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de Warenwet. InHoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid;
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- en rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- en rampenbestrijding).
5.2Omgevingsveiligheid Normatief
5.2.1Algemeen Normatief
De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en de activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bal kan omschreven zijn dat een vergunningplicht of algemene regels gelden voor de activiteit. Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen voor zo ver passend binnen het toepassingsbereik van het Bal. In de Omgevingsregeling is terug te vinden welke versie van de PGS-richtlijn is aangestuurd. Voor vergunningplichtige activiteiten bepaalt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) welke informatiedocumenten betrokken moeten worden als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met het informatiedocument. Tussen het moment van vaststellen van de PGS-richtlijn door het BOb en opname in de rijksregels kan een periode zijn gelegen. Hoe hiermee om te gaan in deze periode is te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Vooruitlopen op toekomstige PGS-richtlijnen . Deze systematiek geldt voor bestaande richtlijnen die gewijzigd zijn én voor nieuwe richtlijnen waarvoor mogelijk een herziening van het Bal nodig is. Voor het overzicht van de juridische status van de PGS-richtlijn zie de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): Overzicht PGS-richtlijnen . Het stelsel van de Omgevingswet biedt mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift of gelijkwaardige maatregel af te wijken.
In Bijlage E zijn ter informatie staan verwijzingen naar relevante artikelen en bepalingen voor ammoniakopslag.
5.2.2Externe veiligheidsafstanden Normatief
Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.
In het Bal of in het Bkl kunnen deze veiligheidsafstanden zijn opgenomen. Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.
In deze PGS-richtlijn zijn enkele maatregelen opgenomen om de escalatie van scenario's met effecten buiten de milieubelastende activiteit te voorkomen.
5.2.3Omgevingsplan Normatief
Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.
De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen voor bluswatervoorzieningen, de bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.
Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markering Brandpreventie
5.3Arbeidsveiligheid Normatief
In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van acute blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.
De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.
Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Nederlandse Arbeidsinspectie gebruikt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving.
De Nederlandse Arbeidsinspectie bindt zich in haar toezicht op de onderdelen van de PGS-richtlijn die de Nederlandse Arbeidsinspectie in haar zienswijze aanvaardt. Waar de zienswijze van de Nederlandse Arbeidsinspectie afwijkt van voorgenomen publicatie, wordt die zienswijze in zijn geheel opgenomen in de PGS-richtlijn. Voor deze PGS-richtlijn is er geen afwijkende zienswijze van de NLA van toepassing.
De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.
Gelijkwaardige maatregelen
Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit Paragraaf 8.1. Eventueel kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Deze bevoegdheid staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet .
5.4Brand- en rampenbestrijding Normatief
De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).
De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 van de Wvr. Dit zijn:
- het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
- het beperken van brandgevaar;
- het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.
Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:
- de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
- het organiseren van de rampenbestrijding;
- het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brand- en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.
Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).
Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brand- en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.
Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.
De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.
6Doelen Normatief
6.1Inleiding Normatief
In dit hoofdstuk staan de doelen die relevant zijn voor de veilige opslag en verlading van ammoniak. Met deze doelen is beoogd het risico zoveel mogelijk te beperken.
Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel staat in Hoofdstuk 7.
Elk doel heeft een uniek nummer en is herkenbaar aan een paars kader. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 staat steeds aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
6.2Doelen Normatief
6.2.1Specifieke doelen productleidingen of laad-/losinstallatie Normatief
6.2.2Specifiek doel warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak Normatief
7Maatregelen Normatief
7.1Inleiding Normatief
Dit hoofdstuk bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen uit Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.
Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Het nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.
Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid of Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is:
- Omgevingsveiligheid: maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet;
- Brandpreventie: maatregel gericht op brandpreventie en -bestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer);
- Arbeidsveiligheid: maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet;
- Rampenbestrijding: maatregel gericht op brand- en rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio's.
De maatregelen staan in een blauw kader. Maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.
Interne veiligheidsafstanden
In de PGS-richtlijnen kunnen minimumafstanden opgenomen zijn. Deze minimumafstanden zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS-voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en naar mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan diegene in de PGS-richtlijn.
7.1.1Gebruik van categorieën Normatief
De maatregelen in deze PGS-richtlijn kunnen generiek van toepassing zijn op de gehele ammoniakopslaginstallatie of alleen op een specifiek installatiedeel. Per maatregel is aangegeven met een categorie voor welke situaties(s) de betreffende maatregel van toepassing is. Binnen deze PGS-richtlijn worden de volgende categorieën onderscheiden:
- ammoniakopslaginstallatie;
- gekoelde atmosferische opslagtank;
- productleidingen;
- laden en lossen;
- laden en lossen - weg;
- laden en lossen - spoor;
- laden en lossen - water.
7.2Drukapparatuur Normatief
7.2.1Europese richtlijn drukapparatuur (PED) Normatief
Een opslagtank voor koude, atmosferische ammoniak is geen drukapparatuur, door de ontwerpparameters van een gekoelde opslagtank voor ammoniak wordt deze uitgesloten door de PED (Wbda-wetgeving).
Binnen het toepassingsgebied van deze PGS-richtlijn zijn er installatiedelen die wel drukapparatuur zijn. Dit betreft onder andere het BOG-verwerkingssysteem, de warmtewisselaar voor opwarmen vloeibare ammoniak, productleidingen, pompleidingen in de tank en pompen.
Met de term drukapparatuur wordt apparatuur bedoeld met een ontwerpdruk die hoger is dan 0,5 barg. De exacte definitie van drukapparatuur volgt uit artikel 2 van de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED) en luidt als volgt:
"‘drukapparatuur’ of ‘drukapparaten’: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, inclusief, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen, zoals flenzen, tubulures, koppelingen, steunconstructies, hijsogen.’"
Drukapparatuur wordt onderverdeeld in:
- drukvaten;
- installatieleidingen;
- veiligheidsappendages;
- onder druk staande appendages.
Een enkelvoudig drukapparaat staat nooit op zichzelf; het wordt altijd geïntegreerd in een functioneel geheel. Dit wordt een samenstel genoemd. Een ammoniakopslaginstallatie bevat verschillende componenten/installatieonderdelen die drukapparatuur zijn. De opslagtank (geen drukapparatuur) en de overige componenten vormen samen een functioneel geheel. Dit geheel is een samenstel onder de PED. Dit betekent dat de risico's die de tank heeft op de drukapparatuur moeten worden beoordeeld. Daarnaast moet meegenomen worden of de tank als onderdeel van het samenstel niet leidt tot een onaanvaardbaar risico. De tank mag echter niet als drukapparatuur beoordeeld worden.
7.2.2Ontwerp Normatief
Drukapparatuur is een arbeidsmiddel met risico’s. De risico’s hebben niet alleen betrekking op de werknemers die ermee werken, maar ook op de omgeving en het milieu. Daarom stelt de wetgever eisen aan het op de markt aanbieden, in bedrijf stellen, gebruiken en nadien wijzigen en repareren van drukapparatuur. Dit is in Nederland vastgelegd in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Op het in de handel brengen van drukapparatuur zijn Europese productrichtlijnen van toepassing. Dat betekent dat een fabrikant alleen producten in de handel mag brengen (voor het eerst op de markt mag aanbieden) die voldoen aan deze richtlijnen.
Bij de bouw van een ammoniakopslaginstallatie is het van groot belang om vooraf vast te stellen wie de fabrikant is:
- Wordt een ammoniakopslaginstallatie gebouwd of gewijzigd onder de verantwoordelijkheid van een derde partij (een leverancier, een installateur, enz.) die de ammoniakopslaginstallatie in zijn geheel verhandelt aan de latere gebruiker, dan treedt deze derde partij in de rol van fabrikant. De derde partij is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de eisen die van toepassing zijn op dit samenstel.
- Wordt een ammoniakopslaginstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van de gebruiker, dan wordt déze de fabrikant. De onderdelen worden geleverd door verschillende fabrikanten, maar de gebruiker is degene die de diverse onderdelen tot één functioneel geheel maakt. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het samenstel voldoet aan de Europese richtlijnen.
De ontwerpeisen voor een ammoniakopslaginstallatie liggen vast in de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED). Deze richtlijn kent, zoals elke Europese productrichtlijn, essentiële veiligheidseisen die van toepassing zijn op alle drukapparatuur en samenstellen die in de handel worden gebracht. De fabrikant heeft de plicht om bij het ontwerp van drukapparatuur en samenstellen een analyse te maken van de risico’s en gevaren die bestaan ten gevolge van de druk. Bij het ontwerp en de bouw van drukapparatuur of samenstellen moet de fabrikant vervolgens rekening houden met deze risicoanalyse. De fabrikant kiest de meest passende maatregelen waarbij hij zich moet houden aan onderstaande beginselen:
- Gevaren worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, geëlimineerd of verkleind in het ontwerp.
- Er worden passende beschermingsmaatregelen getroffen tegen gevaren die niet kunnen worden geëlimineerd.
- De gebruikers worden, indien van toepassing, geïnformeerd over nog bestaande gevaren en of het nodig is dat er passende gevaarverminderende maatregelen worden genomen voor de installatie en/of het gebruik ervan. Deze maatregelen worden opgenomen in de gebruikershandleiding.
De risicoanalyse van de fabrikant is gebaseerd op scenario’s die in grote lijnen overeenkomen met de scenario’s uit Hoofdstuk 4 van deze PGS.
De essentiële eisen die worden gesteld aan het ontwerp van het drukapparaat, zijn vastgelegd in bijlage I van de Richtlijn drukapparatuur. De fabrikant moet voldoen aan deze eisen, wat onder andere betekent dat:
- de ammoniakopslaginstallatie voldoende sterk is om de belastingen die kunnen worden verwacht (kracht, brand, hogedruk, enz.) te weerstaan;
- er maatregelen zijn genomen om de ammoniakopslaginstallatie veilig te bedienen;
- de ammoniakopslaginstallatie zodanig is ontworpen dat deze veilig kan worden geïnspecteerd;
- de ammoniakopslaginstallatie veilig kan worden gevuld en geleegd;
- er passende beveiligingen (zoals drukontlastkleppen of veerveiligheden) zijn aangebracht om in te grijpen als de druk ontoelaatbaar stijgt. Als een beveiliging wordt aangesproken, moet deze afblazen op een zodanige plaats dat daarbij geen gevaar voor personen kan optreden.
De ammoniakopslaginstallatie is een samenstel, maar de opslagtank zelf is geen drukapparatuur en hoeft daarom niet te voldoen aan de essentiële veiligheidseisen. Wel moet de tank beoordeeld worden op basis van goed vakmanschap om de risico’s zoveel mogelijk te beperken.
De overige componenten in het samenstel zijn wel drukapparatuur en deze moeten voldoen aan de essentiële eisen van de PED. Om te voldoen aan de essentiële eisen kan de fabrikant een geharmoniseerde norm toepassen. Dit is echter niet verplicht. Als de fabrikant geen geharmoniseerde norm toepast, zal hij moeten aantonen dat de ammoniakopslaginstallatie (voor zover vallend onder de PED) wel voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de praktijk blijkt het overgrote deel van ammoniakopslaginstallaties (voor zover vallend onder de PED) volgens geharmoniseerde normen te worden gebouwd.
Door middel van het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure laat de fabrikant zien dat de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de Europese productwetgeving is bepaald dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie (EU-CBI) toezicht moet houden op deze procedure. Een EU-CBI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De mate van toezicht is afhankelijk van het risico.
Met het aanbrengen van CE-markering (‘Conformité Européenne’) verklaart de fabrikant dat het apparaat voldoet aan de daarvoor geldende Europese eisen. Als de fabrikant een derde partij is (dus niet de gebruiker), moet déze de CE-markering aanbrengen op de ammoniakopslaginstallatie. Op de componenten/installatiedelen van een ammoniakopslaginstallatie die onder de PED vallen (het samenstel), hoeft slechts één CE-markering te worden aangebracht, dus niet één op elk afzonderlijk drukapparaat. Aan de andere kant behouden drukapparaten die met een eigen CE-markering in het samenstel zijn opgenomen, wél de eigen markering. Samen met de CE-markering moet algemene informatie (zoals naam en adres van de fabrikant, bouwjaar en essentiële maximaal toelaatbare grenswaarden) en specifieke gegevens die voor een veilige installatie, werking en gebruik van belang kunnen zijn (zoals afmetingen, toegepaste persdruk, insteldruk drukbeveiliging, vermogen, enz.), op de kenplaat worden aangebracht.
Als de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen, stelt de fabrikant een verklaring van overeenstemming op. Dit is een verklaring dat de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de van toepassing zijnde productrichtlijnen. Verder stelt hij een technisch dossier samen. Dit dossier omvat ten minste:
- een algemene beschrijving van ammoniakopslaginstallatie;
- ontwerp- en fabricagetekeningen en schematische voorstellingen van componenten;
- beschrijvingen en toelichtingen bij de tekeningen en schematische voorstellingen;
- een lijst van toegepaste (geharmoniseerde) normen;
- berekeningen van ontwerpen, uitgevoerde controles;
- testverslagen.
De fabrikant is niet verplicht het technisch constructiedossier te overhandigen aan de gebruiker, maar het wordt aanbevolen om met de aanschaf van de ammoniakopslaginstallatie te bedingen dat het technisch dossier wordt meegeleverd.
Ten slotte is de fabrikant verplicht een gebruikershandleiding mee te leveren met de ammoniakopslaginstallatie. Hierin worden de restrisico’s beschreven en worden instructies gegeven voor hoe de installatie veilig kan worden gebruikt.
7.2.3Gebruik Normatief
Het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Wbda 2016) stelt niet alleen eisen aan het in de handel brengen van drukapparatuur, maar ook aan de ingebruikname en het gebruik van drukapparatuur. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de ammoniakopslaginstallatie om hieraan te voldoen. De gebruiker moet de ammoniakopslaginstallatie laten keuren voordat deze in gebruik wordt genomen, bij wijzigingen of reparaties en verder zo vaak als nodig is.
De indeling van drukapparatuur bepaalt wie deze keuringen moet uitvoeren en wanneer de keuringen moeten plaatsvinden. Dit is geregeld in de Warenwetregeling drukapparatuur 2016. Verplichtingen die zijn opgenomen in een besluit, worden vaak uitgewerkt in een regeling. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 is drukapparatuur aangewezen die in de risicocategorie valt die moet worden gekeurd door een Nederlandse conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Ook een NL-CBI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd.
Drukapparatuur die niet is aangewezen, moet op grond van het Arbobesluit worden gekeurd door een deskundige.
Bij ammoniakopslaginstallaties zijn de vaten aangewezen drukapparatuur als de druk P · volume V boven een bepaalde waarde is. Een leiding is aangewezen boven een bepaalde druk en/of diameter. Een gebruiker kan op verschillende manieren vaststellen welke drukapparatuur in de ammoniakopslaginstallatie aangewezen drukapparatuur is:
- aan de hand van artikel 2 van de Warenwetregeling drukapparatuur 2016;
- door de fabrikant te benaderen; wellicht staat het in de handleiding van de installatie;
- door een NL-CBI te benaderen.
De aangewezen drukapparatuur in de ammoniakopslaginstallatie moet worden gekeurd voordat deze de eerste keer in gebruik wordt genomen. Het doel van de keuring voor ingebruikname is om vast te stellen of de ammoniakopslaginstallatie voldoet aan de Europese richtlijnen en veilig kan worden gebruikt. Daarbij wordt onder andere beoordeeld of de installatie is opgesteld zoals is opgenomen in de handleiding. De keuring wordt uitgevoerd door een NL-CBI. Deze geeft een verklaring van ingebruikneming af.
Het doel van de periodieke herkeuring is om vast te stellen of de installatie nog veilig kan worden gebruikt. Aangewezen drukapparatuur wordt elke vier jaar gekeurd door een NL-CBI, ammoniakkoelinstallaties vaak elke zes jaar. Hiervoor wordt een verklaring van herkeuring afgegeven. De keuring van niet-aangewezen drukapparatuur moet worden uitgevoerd door een deskundige. Deze stelt ook hiervan een rapportage op. Dit is verplicht op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat er afstemming plaatsvindt tussen de NL-CBI en de deskundige over hoe de ammoniakopslaginstallatie in zijn geheel weer veilig kan worden gebruikt.
Ook het uitvoeren van reparaties en wijzigingen aan de ammoniakopslaginstallatie is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Daarbij is veelal toezicht vereist door een NL-CBI. Voordat een reparatie of wijziging wordt uitgevoerd, wordt aangeraden om contact te zoeken met een NL-CBI. Bepaalde ingrijpende wijzigingen kunnen tot gevolg hebben dat de gegevens op de kenplaat niet meer kloppen. In dat geval moet een EU-CBI hierbij worden betrokken. Regulier onderhoud aan de ammoniakopslaginstallatie moet worden uitgevoerd zoals is voorgeschreven in de handleiding van de fabrikant.
Zolang de ammoniakopslaginstallatie in werking is of in werking kan worden gesteld, bewaart de gebruiker de volgende documenten:
- de EG-verklaring van overeenstemming (volgens de ‘oude’ PED 97/23/EG) of de EU-conformiteitsverklaring (volgens de ‘nieuwe’ PED 2014/68/EU);
- de gebruiksaanwijzing;
- de verklaring van ingebruikneming;
- de verklaring van herkeuring;
- het aantekenblad;
- de bij de beoordelingen en keuringen behorende rapporten.
Het aantekenblad wordt meegeleverd met de verklaring van ingebruikneming. Uitsluitend de betrokken NL-CBI is bevoegd op het aantekenblad aantekeningen te maken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet (en het Arbeidsomstandighedenbesluit) en de Warenwet (en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016). De verplichtingen uit deze wetten worden niet als maatregel opgenomen in deze PGS. In deze PGS worden de verplichtingen van de gebruiker samengevat. De verplichtingen in de Arbowet en de Warenwet en de onderliggende besluiten kunnen evenmin worden opgenomen in een omgevingsvergunning.
7.3Explosieve atmosferen Normatief
7.3.1Wetgeving Normatief
Wanneer de kans bestaat dat er een explosieve atmosfeer ontstaat, dan zijn er twee vormen van directwerkende wetgeving van toepassing. Enerzijds zijn er de verplichtingen voor de werkgever die voortvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anderzijds zijn er de verplichtingen voor de fabrikant van explosieveilige apparatuur die voortvloeien uit het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze besluiten. De verplichtingen vanuit deze besluiten zijn niet in deze PGS opgenomen.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van beide besluiten.
Meer informatie is te vinden in de volgende documenten:
- ATEX 2014/34/EU Guidelines, 3nd edition – May 2020;
- Niet-bindende praktijkgids met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/92/EG – april 2005;
- Richtlijn voor uitvoering van productvoorschriften van de EU (de Blauwe Gids) – 2022.
7.3.2Verplichtingen werkgever Normatief
Wanneer er binnen een bedrijf brandbare stoffen (gassen, vloeistoffen en vaste stoffen) aanwezig zijn, dan bestaat het gevaar op explosie. Werknemers moeten worden beschermd tegen dit gevaar.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft daartoe verplichtingen opgenomen waar de werkgever invulling aan moet geven. Het doel van deze verplichtingen is:
- het ontstaan van explosieve atmosferen zoveel mogelijk te voorkomen;
- de ontsteking van explosieve atmosferen te vermijden;
- de schadelijke gevolgen van een explosie te beperken.
De verplichtingen waar de werkgever invulling aan moet geven, worden beschreven in hoofdstuk 3 'Inrichting arbeidsplaatsen', paragraaf 2a; artikel 3.5a t/m 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samengevat betreft dit de volgende verplichtingen:
- het beoordelen van explosierisico's (risico-inventarisatie en -evaluatie);
- het indelen van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen in gevarenzones (zie Paragraaf 7.3.3);
- het nemen van zowel technische als organisatorische maatregelen in gevarenzones;
- het informeren van medewerkers;
- het vastleggen van bovenstaande in een explosieveiligheidsdocument.
Met het opnemen van deze verplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit is de Europese richtlijn 1999/92/EG in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Informatieve aanwijzingen voor het opstellen van een gevarenzone-indeling staan in NPR 7910-1:2020+C1:2021 voor gasexplosiegevaar en NPR 7910-2:2020+C1:2021 voor stofexplosiegevaar.
Aanvullende informatie over het opstellen van een explosieveiligheidsdocument en hoe een werkgever moet omgaan met explosieveiligheid, zijn te vinden via het arboportaal .
7.3.3Explosieveilige apparatuur Normatief
De in de voorgaande paragraaf genoemde gevarenzone-indeling kent een indeling naar zones overeenkomstig onderstaande tabel.
Tabel 2 – Aanwezigheid van explosieve atmosfeer
Voortdurend en gedurende lange periode | Af en toe | Zelden en gedurende korte periode | |
Gas (als brandbaar medium) | Zone 0 | Zone 1 | Zone 2 |
Stof (als brandbaar medium) | Zone 20 | Zone 21 | Zone 22 |
Wanneer er sprake is van een gevarenzone, dan moet de apparatuur die wordt geplaatst binnen deze zone, geschikt zijn overeenkomstig het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 volgens het volgende principe:
- Zone 0/20 – categorie 1-apparatuur;
- Zone 1/21 – categorie 1- of categorie 2-apparatuur;
- Zone 2/22 – categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur.
De fabrikant van de apparatuur geeft aan in zijn EU-conformiteitsverklaring tot welke categorie de desbetreffende apparatuur behoort en wat het beoogde gebruik ervan is. Deze EU-conformiteitsverklaring is verplicht voor fabrikanten en komt voort uit de Europese productrichtlijn 2014/34/EU. Deze richtlijn heeft betrekking op de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voor apparatuur en beveiligingssystemen die worden gebruikt op plaatsen met explosiegevaar.
In Nederland is de productrichtlijn 2014/34/EU geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
7.3.4Aandachtspunten bij de atmosferische opslag van ammoniak Normatief
Als er ammoniak vrijkomt, kan er zich in een besloten ruimte een explosieve atmosfeer vormen. De installatie zal zich hierdoor geheel of gedeeltelijk in haar eigen gevarenzone bevinden. De gevarenzone zal zich waarschijnlijk uitstrekken tot buiten de installatie.
Het is voor de werkgever van belang om informatie te hebben over de omvang en de klasse van de gevarenzone die door de installatie (of onderdelen daarvan) wordt (worden) gecreëerd. De werkgever moet vervolgens conform het Arbeidsomstandighedenbesluit passende maatregelen nemen ter bescherming van de werknemers. De informatie die de werkgever nodig heeft, moet worden geleverd door de leverancier van de installatie. De leverancier beschikt over de informatie over temperaturen, drukken en technische specificaties van onderdelen die van belang zijn bij het bepalen van de gevarenzones. De vorm waarin de informatie wordt geleverd (bijvoorbeeld een complete zoneringstekening), moet worden afgestemd tussen de eindgebruiker/werkgever en de leverancier.
Apparaten die onderdeel zijn van de installatie, moeten door de leverancier van de installatie worden geselecteerd op geschiktheid voor toepassing in een gevarenzone.
Wanneer het samenstel op locatie wordt opgebouwd (installatie), dan valt het geheel buiten het toepassingsbereik van de Europese productrichtlijn 2014/34/EU.
Wordt het samenstel geleverd als een kant-en-klaarproduct, dan valt dit product wel onder de Europese productrichtlijn 2014/34/EU en moet de fabrikant overeenstemming met deze richtlijn aantonen. De fabrikant moet instructies verstrekken voor onder andere het installeren, het gebruik, de onderhoud van het samenstel.
7.3.5Wijzigingen aan bestaande installatie Normatief
Als aan een bestaande installatie wijzigingen worden doorgevoerd, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld in hoeverre de wijzigingen van invloed zijn op het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Als dit het geval is, zullen maatregelen ter voorkoming van ontsteking en bescherming van werknemers opnieuw moeten worden overwogen.
Bij substantiële wijzigingen aan explosieve-atmosfeergecertificeerde apparatuur zal opnieuw overeenstemming met de 2014/34/EU-richtlijn, volgens de daarvoor geldende procedures, moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook wanneer de eindgebruiker wijzigingen aanbrengt. De eindgebruiker wordt in dat geval beschouwd als fabrikant.
Wijzigingen aan een bestaande installatie kunnen bestaan uit:
- het vervangen van onderdelen (als gevolg van slijtage);
- reparatie;
- modificaties.
7.4Basisveiligheid Normatief
7.5Terreininrichting Normatief
7.5.1Veiligheidsafstanden Normatief
Bij het bepalen van de interne veiligheidsafstanden zijn drie onderdelen van de ammoniakopslag van belang:
- de opslagtank;
- de productleidingen;
- de laad- en losinstallatie.
Het belangrijkste uitgangspunt bij het vaststellen van interne afstanden is het voorkomen van interne domino-effecten. Hierbij geldt dat de installatie wordt beschermd tegen invloeden van interne objecten. Vanwege het ontbreken van een brandscenario (zie Paragraaf 2.1.3) zijn tussen ammoniakvoerende delen van de ammoniakopslaginstallaties geen interne afstanden van toepassing voor het brandscenario.
7.6Constructie en uitvoering ammoniakopslaginstallatie Normatief
7.6.1Inleiding Normatief
In deze paragraaf staan de eisen die gedurende de gehele levensfase aan de (re)constructie en installatie van de ammoniakopslaginstallatie en toebehoren worden gesteld. De eisen met betrekking tot de periodieke keuring en controle, onderhoud en de benodigde registratiedocumentatie staan in Paragraaf 7.9.
7.6.1.1Algemene uitgangspunten voor veilig ontwerp van de ammoniakopslaginstallatie Normatief
Het uitgangspunt voor het ontwerp van een ammoniakopslagtank, maar ook het geheel van de ammoniakopslaginstallatie inclusief bijbehorende installaties, is het minimaliseren van de kans dat ammoniak kan vrijkomen. Dit uitgangspunt wordt ingegeven door de grote effectcontouren van een incident met ammoniakopslag, de arbeidsveiligheidsrisico's van het werken met ammoniak en de risico's voor het aquatisch milieu. Een intrinsiek veilig ontwerp van de opslagtank met een lage faalfrequentie is daarbij wenselijk. Deze uitgangspunten leiden tot de volgende uitgangspunten voor maatregelen voor het ontwerp van de ammoniakopslagtank (Afbeelding 2):
- levensduur opslagtank minimaal 50 jaar;
- full-containmentopslagtank;
- opslagtank voorzien van een betonnen buitenwand;
- geen doorvoeringen door wand en bodem;
- interne pompen;
- fundering op palen;
- isolatie bij voorkeur niet in de annulaire ruimte tussen binnen- en buitentank.
Deze uitgangspunten zijn nader uitgewerkt in de maatregelen in Paragraaf 7.6.2.
Afbeelding 2 – Schematische weergave full-containmentopslagtank
Toelichting bij de ontwerpuitgangspunten
Levensduur opslagtank minimaal 50 jaar
Dit uitgangspunt is mede gebaseerd op het gegeven dat de opslagtank zo min mogelijk uit bedrijf hoeft te worden genomen. Het streven is om tijdens de levensduur de opslagtank niet uit bedrijf te hoeven nemen. Het voordeel van een in-service-inspectie zit hem in verschillende aspecten. Belangrijkste is dat de opslagtank niet blootgesteld hoeft te worden aan een zuurstofatmosfeer, een trigger voor SCC (stress corrosion cracking). Daarnaast hoeft de opslagtank niet naar de omgevingstemperatuur gebracht te worden en wordt de operationele downtime daarmee verkort. Eveneens zijn er incidenten bekend die juist zijn opgetreden tijdens het commisioning- en decomissioningproces van een opslagtank (o.a Rostock 2005). De risico's als gevolg van het te snel opwarmen en te snel afkoelen van de opslagtank liggen in de spanningsopbouw in het materiaal en triggert SCC. Deze risico's kunnen worden vermeden met een in-service-inspectie.
Full-containmentopslagtank
Er bestaan meerdere constructievormen voor de opslag van gekoelde ammoniak, de dubbelwandige opslagtank (double containment) en de volledig omsloten opslagtank (full containment). Het nadeel van een double-containmentopslagtank is dat bij lekkage uit de binnentank (primaire tank) de vloeistof wordt opgevangen door de secondaire tank, maar er wel ammoniakdamp op hoogte wordt geëmitteerd naar de atmosfeer. De full-containmentopslagtank heeft dit nadeel niet. Bij een lekkage van de binnentank (primaire tank) zal er geen ammoniakdamp geëmitteerd worden naar de atmosfeer. Dit maakt de full-containmentopslagtank een beter concept dan een double-containmentopslagtank. Full containment wordt om die reden beschouwd als de best beschikbare techniek (BBT) voor nieuwbouw.
Betonnen buitenwand
Een betonnen buitenwand biedt bescherming tegen een drukgolf en de impact van fragmenten, brokstukken en projectielen en biedt bescherming tegen warmteaanstraling van buitenaf. Fragmenten kunnen ontstaan bij een explosie van bijvoorbeeld een drukvat of leiding onder druk. Wanneer fragmenten de stalen buitenwand van een full-containmentopslagtank perforeren, zal een ammoniakdampwolk op leefniveau ontstaan; wanneer ook de wand van de primaire opslagtank geperforeerd wordt, zal de opslagtank leeglopen. Om dit risico te ondervangen is een betonnen buitenwand de BBT. Een aanvullend voordeel is dat de betonnen buitenwand, inclusief regendak, bescherming biedt tegen weersinvloeden in de ruimte tussen de betonnen buitenwand en de stalen secundaire tank. De levensduur van de isolatie, die aan de buitenzijde van de stalen secondaire tank kan worden aangebracht, wordt hiermee verlengd.
Geen doorvoeringen door wand en bodem en interne pompen
Er mogen geen doorvoeringen door de primaire tank aanwezig zijn. Deze doorvoeringen door de wand geven een grotere kans op vloeistoflekkage en het leeglopen van de opslagtank. Tevens wordt hierdoor een koppeling tussen binnen- en buitentank voorkomen, wat de kans op falen van de opslagtank verder verlaagt.
Door pompen in de opslagtank te plaatsen, worden kwetsbare doorvoeringen door de wand of bodem vermeden, aangezien bij externe pompen een doorvoer tussen wand of bodem nodig is. Tevens geldt dat de tankdoorvoering bij een in-service-inspectie met een robot een obstakel wordt, terwijl de lassen rond de doorvoering juist goed onderzocht moeten worden. Uiteraard moeten de interne pompen ook onderhouden worden, dat betekent dat iedere pomp periodiek uit de vloeistof ‘getrokken’ zal worden voor onderhoud. De arbeidsveiligheidsrisico's voor zowel de configuratie van interne als externe pompen worden als niet significant verschillend beschouwd, gezien de 'first break'-procedures die gevolgd moeten worden.
Fundering op palen
Een risico is dat de grond bevriest door de koude ammoniak in de opslagtank en dat deze daardoor instabiel wordt. Door toepassing van een fundering op palen met een zogenoemde 'air gap' wordt dit voorkomen. Een alternatief is elektrische vloerverwarming. Het nadeel van deze oplossing is dat de stroom kan uitvallen en daarmee alsnog de grond bevriest. Een tweede nadeel is het stroomverbruik; de vloerverwarming zal een flinke hoeveelheid stroom op jaarbasis gebruiken. Een fundering op palen kent deze problemen niet.
Isolatie bij voorkeur niet in de annulaire ruimte tussen binnen- en buitentank
Isolatiematerialen in een ammoniakomgeving zijn vaak aan degradatie van het isolatiemateriaal onderhevig. Isolatiematerialen (zoals PIR, PUR en PUF) zijn niet bestand tegen ammoniak en kunnen niet worden toegepast in de full-containmentopslagtank. Dit maakt dat een full-contaimentopslagtank met een metalen liner en een betonnen buitenwand niet geschikt is voor het toepassen van deze isolatiematerialen, omdat bij die configuratie er isolatie aan de binnenkant van de opslagtank noodzakelijk is. Vandaar dat in de industrie bij een full-containmentopslagtank (staal-staal opslagtank) er isolatie wordt aangebracht aan de buitenste stalen wand.
Deze stalen wand met uitwendige isolatie wordt beschermd met een betonnen buitenwand op ongeveer 1 m - 2 m tegen externe impact en met een regenscherm aan de bovenkant, ook tegen weersinvloeden. Deze bescherming tegen weersinvloeden heeft als voordeel dat de levensduur van het isolatiemateriaal wordt verlengd.
Perliet wordt als isolatiemateriaal in een full-containmentopslagtank gebruikt om o.a. cryogene vloeistoffen zoals LNG met een opslagtemperatuur van -162 °C koud te houden. Wereldwijd zijn er ook voorbeelden bekend voor de toepassing van perliet bij ammoniakopslagen. Het nadeel van perliet is echter dat hiermee de annulaire ruimte wordt opgevuld en het gas, in dit geval ammoniak, zich tussen het perliet gaat bevinden. Dit laatste geeft problemen bij het ammoniakvrij maken van de opslagtank bij een out-of-service-inspectie en het opslaan/verwerken van de perliet buiten de tank gedurende de inspectie. Het feit dat de annulaire ruimte gevuld is met perliet maakt het onmogelijk om een in-service-inspectie uit te voeren waarbij de buitenkant van de binnentank met een robot kan worden geïnspecteerd. Een keuze voor perliet zou dus leiden tot meer out-of-service-inspecties met de daarbij behorende problemen met het vrijkomende perliet. Deze eigenschappen dragen niet bij aan het streven om zoveel mogelijk in-service-inspecties te doen en de tank zo min mogelijk uit bedrijf te hoeven nemen. Daarom is het gebruik van perliet als isolatiemateriaal voor de opslag van ammoniak niet toegestaan.
Ten aanzien van de toe te passen materialen voor isolatie worden er geen materialen uitgesloten (behalve perliet) of alleen een bepaalde toepassing voorgeschreven om ook innovaties naar de toekomst toe mogelijk te maken. Wel zijn er voorwaarden vanuit de maatregelen voor onderhoud en inspectie, zie Paragraaf 7.9.2, bijvoorbeeld het mogelijk zijn van 'acoustic emission testing' (AET).
7.6.2Constructie van stationaire opslagtanks voor gekoelde vloeibare ammoniak Normatief
7.6.2.1Instrumentatie en beveiligingssystemen Normatief
7.6.2.2Aarding en bliksembeveiliging Normatief
7.6.2.3Systeem voor afkoelen Normatief
7.6.2.4Boil-offgas (BOG)-compressie Normatief
7.6.3Leidingen, appendages en toebehoren Normatief
De eisen voor de leidingen, appendages en toebehoren betreffen de opslagtanks voor gekoelde vloeibare ammoniak (atmosferische opslag). Op leidingen, appendages en toebehoren met een druk > 0,5 bar ten opzichte van de atmosferische druk is het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 van toepassing.
7.6.3.1Aansluitingen op de opslagtank Normatief
7.6.3.2Appendages en pakkingen Normatief
7.6.3.3Constructie van productleidingen Normatief
Vloeistofleidingen vormen vanwege hun grote capaciteiten een groot risico als de leiding scheurt. Het risico is groter bij leidingen voor warme ammoniak. Warme ammoniak die onder druk vrijkomt, heeft een groter uitstroomdebiet en onmiddellijke gasvorming, wat resulteert in een groter verspreidingsgebied van een ammoniakgaswolk. Leidingen voor warme ammoniak moeten dus worden ontworpen met een beperkt debiet, of gesegmenteerde volumes die kleiner zijn dan leidingen voor koude ammoniak.
7.6.4Warmtewisselaar voor het opwarmen van vloeibare ammoniak Normatief
7.6.5Ammoniakgasdetectie Normatief
7.7Constructie en uitvoering van laad- en losinstallatie Normatief
7.7.1De laad- en losplaats Normatief
7.7.2Constructie verlaadinstallatie Normatief
7.7.3Voorzieningen op de laad- en losplaats Normatief
7.8Bedrijfsvoering Normatief
7.8.1Inleiding Normatief
In dit hoofdstuk staan de maatregelen die gericht zijn op het gebruik van de ammoniakopslaginstallatie. Hieronder wordt onder andere verstaan het vullen van de opslagtank, de opslag in de opslagtank en het afleveren vanuit de opslagtank.
7.8.2Bediening Normatief
7.8.3Laden/lossen Normatief
7.9Inspectie, onderhoud, keuring, registratie en documentatie van ammoniakopslaginstallaties Normatief
7.9.1Inleiding Normatief
Dit hoofdstuk betreft de periodieke inspecties en keuringen, het verrichte onderhoud en de vereiste documentatie gedurende de levensduur van de ammoniakopslaginstallatie. Door het uitvoeren van periodieke inspecties wordt de betrouwbaarheid van de ammoniakopslaginstallatie bewaakt.
7.9.2Keuring, onderhoud en inspectie ammoniakopslaginstallatie Normatief
Voor de delen van de ammoniakopslaginstallatie die vallen onder de PED, zie Paragraaf 7.2.1, gelden de eisen uit het Wbda 2016 voor keuring, onderhoud en inspectie.
Voor de delen van de ammoniakopslaginstallatie die niet vallen onder de PED (zoals de opslagtank), zie Paragraaf 7.2.1, is besloten om ook de systematiek van het Wbda 2016 toe te passen, inclusief de van toepassing zijnde keuringsinstanties. De essentiële eisen worden echter niet gebruikt. In plaats daarvan wordt uitgegaan van de eisen uit deze PGS-richtlijn.
Voor de opslagtank geldt het uitgangspunt dat de opslagtank zo min mogelijk geopend wordt voor 'out of service'-inspecties. Dit om zuurstof in de tank te voorkomen en daarmee het risico op SCC te verkleinen.
7.9.3Onderhoud en inspectie van de laad- en losinstallatie Normatief
7.9.4Registratie en documentatie Normatief
7.10Incidenten en calamiteiten Normatief
7.10.1Inleiding Normatief
Wanneer een ammoniaklekkage plaatsvindt, worden zo spoedig mogelijk maatregelen getroffen om het lek te dichten en/of de gevolgen onder controle te krijgen. De maatregelen van deze richtlijn zijn erop gericht de kans op een grotere lekkage zo klein mogelijk te houden. Er zal echter altijd een restrisico blijven, daarom moeten bestrijdingsmaatregelen worden voorbereid. De doelstelling daarbij is het beperken van de hoeveelheid ammoniak die uit de opslag en/of verwerkingsinstallatie vrijkomt en het beperken van de gevolgen van dit vrijkomen.
7.10.2Incidenten Normatief
7.10.2.1Maatregelen bij ammoniaklekkage en brand Normatief
8Gelijkwaardige maatregelen
8.1Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf een alternatief wil toepassen voor een in Hoofdstuk 7 genoemde maatregel, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:
- Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
- Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
- Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?
Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder nader toegelicht.
Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:
- Omgevingsveiligheid (omgevingsveiligheid);
- Brandpreventie (brandpreventie omgevingsveiligheid);
- Arbeidsveiligheid (arbeidsveiligheid);
- Rampenbestrijding (brand- en rampenbestrijding).
8.2De wettelijke grondslag is arbeidsveiligheid
Deze maatregel heeft betrekking op de veiligheid van werknemers. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking zijn van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbeidsomstandighedenwetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals:
- het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
- maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
- maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, explosieveilig materieel 2016, Warenwetbesluit machines, enz.
In de PGS-reeks worden de Arbeidsveiligheid-maatregelen waarvan niet mag worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (directwerkende wetgeving-maatregel).
Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt (zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor de toetsing van de gelijkwaardigheid). De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Nederlandse Arbeidsinspectie getoetst.
Criteria arbeidsveiligheid voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Bij de toetsing van gelijkwaardigheid hanteert de Nederlandse Arbeidsinspectie een aantal criteria:
- Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
- de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
- een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
- het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen;
- Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd is. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen.
- Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ligt.
- De Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
8.3De wettelijke grondslag is omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid
Een maatregel met grondslag omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.
Wel moet het bedrijf de juiste procedure volgen. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking.
Bij een niet-vergunningplichtige activiteit is er afhankelijk van het concrete geval een van de volgende processen van toepassing;
- het gelijkwaardige alternatief moet vooraf worden aangevraagd waarna een maatwerkbesluit wordt opgesteld;
- het gelijkwaardige alternatief moet vier weken vooraf worden gemeld.
Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.
8.4De wettelijke grondslag is zowel arbeidsveiligheid als omgevingsveiligheid/brandpreventie omgevingsveiligheid
Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid /Brandpreventieis, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor zijn wetgevingsgebied gelden.
8.5Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel
Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:
- Voor welke maatregel uit deze PGS-richtlijn is de voorgestelde maatregel een alternatief?
- Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
- Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS-richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
- Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
- Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid (zie kader) is voldaan?
- Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?
Voor het proces voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van PGS-maatregelen in het kader van PGS Nieuwe Stijl is een informatieve Handreiking Beoordeling gelijkwaardigheid PGS-maatregelen ontwikkeld.
Bijlage AAfkortingen en begrippen Normatief
Deze bijlage bevat een lijst met afkortingen en begrippen die in deze PGS-richtlijn voorkomen. Deze PGS-richtlijn sluit zoveel mogelijk aan bij de begrippen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en andere relevante wetten en regels. In de praktijk kunnen ook andere termen voorkomen. Daarom is in deze bijlage bij een aantal begrippen ook een alternatieve omschrijving gegeven, zodat duidelijk is wat met een bepaald begrip is bedoeld.
Bekijk deze tabel in een popup venster
Begrip of afkorting | Betekenis | Alternatieve omschrijving |
ADN | Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren. | |
ADR | Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. | |
AET | Acoustic emission testing | |
Afsluiter | Onderdeel van een installatie of leiding om de doorstroming te regelen. De afsluiter regelt het helemaal of gedeeltelijk openen of sluiten van een doorstroomopening. Er zijn handbediende en op afstand gestuurde afsluiters. Afsluiters kunnen ook dienen als noodstopvoorziening. | |
Ammoniakopslaginstallatie | Opslaginstallatie, inclusief productleidingen tot aan de aansluiting op buisleidingen of procesinstallatie (voor de chemische omzetting), de installatie voor de omzetting van koude naar warme ammoniak voor verlading en de verlaadinstallatie. | |
Arbeidshygiënische strategie | Zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. | |
Annulaire ruimte | Ruimte tussen de binnentank of primaire tank en de buitentank of secundaire tank. | |
ATEX | ATmosphères EXplosibles Toelichting: Het begrip ATEX wordt gebruikt als korte naam voor twee Europese richtlijnen die gaan over explosiegevaar. | |
Bal | Besluit activiteiten leefomgeving | |
Bbl | Besluit bouwwerken leefomgeving | |
BBT | Beste beschikbare technieken Toelichting: Dit zijn de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken. | |
Bedrijfsbrandweer | Een bedrijfsbrandweer volgens de aanwijzingsbeschikking artikel 31 van de Wet veiligheidsregio's, dan wel een bedrijfsbrandweer die is vastgesteld op basis van een goedgekeurd bedrijfsbrandweerrapport met daarin de informatie zoals gesteld onder artikel 7.2 lid 1 van het Besluit veiligheidsregio's. Toelichting: Het merendeel van de bedrijven dat gebruikmaakt van een brandbestrijdingssysteem waarin de bedrijfsbrandweer een rol speelt, betreft bedrijven met een aanwijzingsbeschikking volgens artikel 31 Wvr. De veiligheidsregio is hierbij toezichthouder. In het enkele geval dat een bedrijfsbrandweer niet is aangewezen, is het wel van belang dat eenzelfde benadering wordt gekozen om de kwaliteit van een bedrijfsbrandweer te borgen. Dit wordt bereikt door het kwaliteitsniveau vast te leggen in de omgevingsvergunning, waarbij van dezelfde werkwijze wordt gebruikgemaakt. Veiligheidsregio's gebruiken voor het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer de Werkwijzer bedrijfsbrandweren van het Landelijk expertisecentrum voor brandweer en de Seveso III-richtlijn. Het bevoegd gezag zal aan de betrokken veiligheidsregio advies behoren te vragen om het bedrijfsbrandweerrapport te beoordelen. De veiligheidsregio behoort te worden betrokken bij het toezicht op de omgevingsvergunning betreffende dit onderwerp. | |
Bedrijfsterrein | Terrein waarop de activiteiten van het bedrijf plaatsvinden, begrensd door de erfgrens. |