332Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen
Richtlijn voor veilige aflevering aan vaartuigen en drijvende werktuigen
Een PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn is een document over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.
Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.
PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis
In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario´s. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.
De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:
- de wettelijke kaders;
- de risicobenadering met de scenario's;
- de doelen;
- maatregelen om aan de doelen te voldoen
Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn
Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:
- Omgevingsveiligheid ( Omgevingsveiligheid )of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Brandbestrijding en Rampenbestrijding (Rampenbestrijding).
Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:
Omgevingsveiligheid:
Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving
Arbeidsveiligheid:
Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen
Brand- en Rampenbestrijding:
Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding
Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn
Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. Vertegenwoordigd zijn: IPO, VNG, Nederlandse Arbeidsinspectie, Brandweer Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland. In Bijlage J staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.
Het PGS-team is onderdeel van de PGS-beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het Programmabureau en de Adviescommissie. De Stuurgroep stuurt de PGS-beheerorganisatie aan.
Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS-beheerorganisatie. De governance van de PGS-beheerorganisatie is door het BOb vastgelegd.
Status van PGS-richtlijnen
De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
- Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
- Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt de onderdelen van de PGS-richtlijnen die als stand van de wetenschap en professionele dienstverlening worden gezien, op in de beleidsregel PGS-richtlijnen om aan doelen te voldoen voor arbeidsveiligheid.
- De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
- De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn is door de PGS-stuurgroep goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: [datum]
Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: [datum]
De voorzitter van de PGS-stuurgroep,
Peter Heij
Leeswijzer
Indeling PGS-richtlijn
De PGS-richtlijn heeft hoofdstukken en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud normatief is. Als er niets bij staat, betekent het dat de tekst informatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS wordt voldaan aan de in deze PGS opgenomen doelen.
Inleidende onderwerpen
De eerste vier hoofdstukken bevaten informatie over de (activiteiten met) LNG, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.
- Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
- Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
- Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over vloeibaar aardgas (LNG) en de LNG-afleverinstallatie.
- Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
- Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's.
Doelen en maatregelen
Hoofdstukken 5 t.m. 7 zijn normatief. Daarin staan het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog en middelhoog risico-scenario’s te voorkomen en beperken.
- Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel.
- Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
Informatie bij implementatie
De overige hoofdstukken zijn informatief. Deze hoofdstukken geven extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in de normatieve hoofdstukken thuishoren, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn. Voorbeelden van onderwerpen zijn uitleg over geaccepteerde praktijken of een toelichting op onderwerpen die in andere wetten en regels vastliggen.
De overige hoofdstukken van deze richtlijn bevat informatie over:
- Hoofdstuk 8 bevat informatie over gelijkwaardige maatregelen;
- Hoofdstuk 9 bevat aanvullende aandachtspunten over werkzaamheden aan en monitoring van de LNG-afleverinstallatie ende emergency shutdownsystemen.
Bijlagen
Deze PGS bevat bijlagen. De teksten in de hoofdstukken kunnen naar die bijlagen verwijzen. Een bijlage is informatief of normatief. Als een hoofdstuk normatief staat dat aangegeven.
De volgende bijlagen zijn normatief:
- Bijlage A: Afkortingen en begrippen;
- Bijlage B.1: Normatieve documenten en normen. Deze bijlage bevat documenten en normen waar de maatregelen in deze PGS naar verwijzen. Daar staat ook de versie van de norm bij;
- Bijlage E: Berekening maximumvullingsgraad LNG-opslagtank;
- Bijlage I: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen
In deze PGS zijn wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage B.2. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of verkrijgen zijn.
1Inleiding
1.1Doel van de richtlijn
Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van het afleveren van LNG aan vaartuigen en drijvende werktuigen te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.
1.2Toepassingsbereik van de richtlijn
PGS 33-2 is van toepassing op afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen. Het gaat daarbij alleen om bemensde aflevering (onder direct toezicht). Onbemensde aflevering (zonder toezicht) valt niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn. Het betreft daarbij LNG-afleverinstallaties op het vaste land en op een drijvende installatie. PGS 33-2 is van toepassing op het afleveren (incl. debunkeren) van LNG aan vaartuigen of drijvende werktuigen, het daarvoor opslaan van LNG, het vullen (bevoorraden) van een LNG-opslagtank en het vullen (laden) van een LNG-tankwagen als de LNG-opslagtank wordt leeggemaakt.
Opmerking: Als in deze richtlijn wordt gesproken over vaartuigen dan worden daarmee ook drijvende werktuigen bedoeld.
Bij het afleveren van LNG in het kader van deze richtlijn wordt in de bewoording onderscheid gemaakt tussen twee soorten situaties:
- het afleveren van LNG aan de brandstoftank (bunkertank) van het vaartuig of het leegmaken daarvan. In dat geval wordt gesproken over bunkeren respectievelijk debunkeren.
- het leveren van LNG aan de LNG-opslagtank of het leegmaken daarvan. In dat geval wordt gesproken van het vullen respectievelijk leegmaken van de LNG-opslagtank.
In deze richtlijn wordt consequent gebruik gemaakt van de term 'afleverinstallatie'. In het werkveld wordt ook vaak de term 'bunkerinstallatie' gebruikt daar waar er sprake is van het afleveren van LNG aan de brandstoftank van vaartuigen en de opslag daarin. De wetgeving (Bal) gebruikt daarnaast nog de terminologie 'het tanken van vaartuigen'. Daar waar in deze richtlijn wordt gesproken over afleveren of bunkeren wordt hetzelfde bedoeld.
Bij aanwezigheid van 50 000 kg LNG of meer is sprake is van een Seveso-inrichting. Voor toepassing van de rekenregels voor het bepalen van de aanwezige hoeveelheid in relatie tot Seveso-plicht wordt verwezen naar de PGS 6. De eisen die gelden voor Seveso-inrichtingen, voorzien in een deel van de eisen die in deze PGS staan.
Deze PGS bevat geen maatregelen over afleveren van LNG aan voertuigen of voor het leveren van CNG aan een CNG-afleverinstallatie, door LNG te laten verdampen en het op druk te brengen (CLNG). Voor deze activiteiten wordt verwezen naar PGS 33-1 die daar specifiek voor is opgesteld. Het afleveren van LNG aan wisselreservoirs is in het Bal (Besluit activiteiten leefomgeving) verboden en is daarom niet meegenomen in deze PGS.
Het transport van LNG over de weg is vastgelegd in ADR-wetgeving.
Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit consequenties heeft voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem. De gevaarlijke stof kan namelijk ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid en gezondheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen.
De reikwijdte van PGS 33-2 wordt in de volgende sub-paragrafen toegelicht.
1.2.1Rechtstreeks afleveren (bunkeren) vanuit een LNG-tankwagen
Voor het rechtstreeks bunkeren vanuit een LNG-tankwagen naar de brandstoftank van een schip is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie Afbeelding 1 en Afbeelding 2):
1) Het bunkeren van een vaartuig rechtstreeks vanuit een LNG-tankwagen.
Afbeelding 1 – Bunkeren van een vaartuig rechtstreeks vanuit een LNG-tankwagen
2) Het bunkeren van een vaartuig vanuit meerdere LNG-tankwagens gelijktijdig via een manifold.
Afbeelding 2 – Bunkeren van een vaartuig rechtstreeks vanuit LNG-tankwagens
1.2.2Afleveren (bunkeren) vanuit een LNG-opslagtank (totale inhoud ≥ 50 ton)
Voor het bunkeren vanuit een LNG-opslagtank, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de brandstoftank van het LNG aangedreven schip samen gelijk aan of groter is dan 50 ton, is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie Afbeelding 3):
3) Het bunkeren van LNG aan een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.
4) Het bunkeren van LNG aan een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton èn waarbij een deel van afleverinstallatie is geplaatst op een drijvende installatie.
5) Het bunkeren van LNG aan een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en waarbij de gehele afleverinstallatie en LNG-opslagtank zijn geplaatst op een drijvende installatie, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.
Toelichting: De eisen die worden gesteld aan de apparatuur op een drijvende installatie (situatie 4 en 5) ten behoeve van het bunkeren van LNG vallen binnen het onderwerp en toepassingsgebied van PGS 33-2. De eisen aan een drijvende installatie zijn geregeld in de Binnenvaartregeling.
Afbeelding 3 – Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank en het vullen van de LNG-opslagtank (≥ 50 ton)
1.2.3Het vullen van de LNG-opslagtank (totale inhoud ≥ 50 ton)
De volgende situaties zijn in PGS 33-2 opgenomen (zie Afbeelding 3):
6) Het vullen van de LNG-opslagtank (al dan niet geplaatst op een ponton/drijvende installatie), vanuit meerdere LNG-tankwagens gelijktijdig via een manifold, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-tankwagen samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.
7) Het vullen van een LNG-opslagtank vanuit een tankwagen, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-tankwagen samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.
8) Het vullen van de LNG-opslagtank (al dan niet geplaatst op een ponton/drijvende installatie) vanuit een LNG-tankschip, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en het tankschip samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.
1.2.4Afleveren van LNG vanuit een LNG-opslagtank (totale inhoud < 50 ton) en het vullen van de LNG-opslagtank
Voor afleveren vanuit een LNG-opslagtank, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de brandstoftank van het LNG-schip samen kleiner is dan 50 ton, is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie Afbeelding 4):
9a) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en afleverinstallatie welke zijn geplaatst op een drijvende installatie, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank, de afleverinstallatie en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.
9b) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en een afleverinstallatie welke zijn geplaatst op het land waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank, de afleverinstallatie en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.
9c) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, èn een afleverinstallatie geplaatst op een drijvende installatie, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank, de afleverinstallatie en de LNG-brandstoftank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.
10) Het vullen van een LNG-opslagtank vanuit een tankwagen, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-tankwagen samen kleiner is dan 50 ton;
11) Het vullen van de LNG-opslagtank vanuit een LNG-tankschip, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en het LNG-tankschip samen kleiner is dan 50 ton.
Toelichting: De eisen die worden gesteld aan de apparatuur op een drijvende installatie (situaties 9a, 9b en 9c) ten behoeve van het bunkeren van LNG vallen binnen het onderwerp en toepassingsgebied van PGS 33-2. De eisen aan een drijvende installatie zijn geregeld in de Binnenvaartregeling.
Afbeelding 4 – Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank het vullen van de LNG-opslagtank (< 50 ton)
1.2.5Het debunkeren van een vaartuig en het leegmaken van de LNG-opslagtank naar een tankwagen of tankschip
Het betreft activiteiten die niet regulier maar met enige regelmaat plaatsvinden. De PGS 33-2 is voor de volgende situaties van toepassing (zie Afbeelding 5):
12) Het debunkeren van de brandstoftank van het vaartuig naar een LNG-opslag of tankwagen.
13) Het leegmaken van de LNG-opslagtank naar een tankwagen of tankschip.
Afbeelding 5 – Debunkeren van vaartuig en het leegmaken van de LNG-opslagtank naar tankwagen of tankschip
1.3Relatie met wet- en regelgeving
Wettelijke basis PGS
Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.
InHoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving. Ook staat inHoofdstuk 5 een richtingaanwijzer waarmee duidelijk wordt welke maatregelen een bedrijf moet treffen op grond van deze wettelijke kaders.
Direct werkende wetten en regels
Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Voorbeelden daarvan zijn de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten en de wet- en regelgeving voor de scheepvaart. Bijlage C bij deze PGS-richtlijn bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.
Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.
De maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen. Deze maatregelen zijn in de PGS-richtlijn te herkennen aan een oranje kader.
1.4Implementatietermijnen
In Hoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.
Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen. Bijlage H geeft een overzicht van maatregelen die nieuw zijn of gewijzigd in vergelijking met de vorige versie van deze PGS-richtlijn. In Bijlage I staat voor bestaande activiteiten binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de gewijzigde of nieuwe maatregelen
1.5Gebruik van normen
Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de uitgegeven publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. Dit staat in Bijlage B van deze PGS-richtlijn.
Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste versie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben. Voldoen aan de nieuwste versie hoeft niet per definitie te leiden tot een verbetering van het veiligheidsniveau.
In Bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze versie blijft gelden zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.
Uitzondering voor normen via andere wetten en regels
Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar die norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor die normen geldt dat de versie die in die wetten en regels staat, bepalend is.
2Beschrijving LNG
2.1Over vloeibaar gas
2.1.1Productie van LNG
In deze paragraaf worden de verschillende stappen van de logistieke keten van LNG toegelicht.
Gasproductie
Aardgas is een fossiele brandstof die ontstaat bij hetzelfde proces dat tot vorming van aardolie leidt. Het wordt daarom vaak samen met aardolie aangetroffen, alhoewel er ook velden zijn die enkel uit gas bestaan. Gas waar geen lokale vraag voor bestaat, ook wel ‘stranded gas’ genoemd, kan worden getransporteerd naar verder gelegen eindgebruikers via een pijpleiding of per schip. Om het transport per schip efficiënt te maken, wordt het gas vloeibaar gemaakt, waardoor het volume met een factor 600 afneemt.
Liquefactie
Liquefied Natural Gas (LNG) wordt gewoonlijk geproduceerd in fabrieken met een capaciteit van enkele miljoenen tonnen per jaar. Voordat het gas vloeibaar wordt gemaakt, wordt het ontdaan van verontreinigingen, zoals koolstofdioxide, waterstofsulfide, water en kwik. Ook zwaardere koolwaterstoffen, die anders zouden bevriezen tijdens het afkoelingsproces of waardevol zijn als los product, worden uit het gas gehaald. Vervolgens wordt het gas afgekoeld, waardoor het uiteindelijk vloeibaar wordt. Hierbij wordt de stikstofconcentratie geminimaliseerd. Het LNG heeft bij atmosferische druk een temperatuur lager dan –162 ºC en is daarmee een cryogene vloeistof.
Zeevervoer
LNG-tankers brengen het LNG de wereld rond. Deze schepen zijn zo ontworpen dat zo min mogelijk LNG verdampt tijdens het transport. Een deel van de LNG-tankers gebruikt damp geproduceerd door de LNG-lading (‘boil off’) als brandstof.
LNG voor aardgastransport
Het lossen van een LNG-tanker vindt plaats aan de steiger van een LNG-terminal. Het LNG wordt daarna tijdelijk opgeslagen in een LNG-opslagtank. Uiteindelijk wordt het LNG in de terminal gecontroleerd verdampt met behulp van water. Dit aardgas kan vervolgens in het gastransportnetwerk worden gebracht.
Transport per vrachtwagen of boot
Een andere optie is om het LNG na ontvangst in een importterminal over te laden in een vrachtwagen of kleiner schip. Hiermee kan het LNG in kleine hoeveelheden worden vervoerd naar eindgebruikers, bijvoorbeeld kleine industriële gebruikers, tankstations voor voertuigen of werktuigen of bunkerstations voor vaartuigen en drijvende werktuigen. In de laatste gevallen is lokale opslag van het LNG als buffer nodig.
Lokale liquefactie
Het is ook mogelijk lokaal LNG te produceren door (aard)gas vloeibaar te maken. Een voorbeeld hiervan is pijpleidinggas, dat wordt opgeslagen als reserve in een peakshaver. Ook kan er lokaal biogas worden geproduceerd. Dit wordt verkregen uit het vergistingsproces van organisch materiaal. Biogas bestaat voornamelijk uit methaan en koolstofdioxide. Na behandeling kan ook van biogas vloeibaar gas, oftewel LBG (liquefied bio gas), worden gemaakt. Na productie kan het LNG per tankwagen of schip naar de (kleine) gebruikers worden vervoerd.
2.1.2Samenstelling van LNG
Daar waar in deze richtlijn wordt gesproken over LNG wordt ook steeds bedoeld LBG, LSM of ander vloeibaar gemaakt (synthetisch) gas met een hoog gehalte aan methaan waarbij de samenstelling voldoet aan de samenstelling van LNG zoals in deze paragraaf wordt beschreven.
De samenstelling van LNG varieert en is afhankelijk van het gasveld of andere bron waaruit het is gewonnen. LNG bestaat voornamelijk uit methaan. Daarnaast bevat LNG hogere koolwaterstoffen (zoals ethaan) en inerte gassen (zoals stikstof). LNG bevat geen significante hoeveelheid koolstofdioxide (< 50 ppm). Als gevolg van verdamping (‘boil-off’) van lichtere componenten (methaan, stikstof) kan de samenstelling enigszins veranderen.
De samenstelling van LNG is bepalend voor de verbrandingseigenschappen.
Een belangrijke verbrandingseigenschap is de energetische waarde die de energie-inhoud van de brandstof aangeeft. Met de Wobbe-index kan de mate van uitwisselbaarheid van verschillende brandbare gassen worden bepaald. Daarnaast is voor het gebruik van LNG als brandstof voor voertuigen of werktuigen het methaannummer relevant. Dit nummer, waarvan verscheidene definities bestaan, geeft de mate van klopvastheid aan.
2.1.3Gevaren van LNG
Giftigheid en verstikkingsgevaar
Aardgas is niet giftig, er is geen grenswaarde vastgesteld maar het levert in hoge concentraties verstikkingsgevaar op (door verdringing van de lucht).
Explosiegrenzen, waarneembaarheid en ontstekingstemperatuur
Explosiegrenzen
Een aardgas/lucht-mengsel is onder atmosferische omstandigheden ontsteekbaar tussen een volumepercentage van 4,5 % en 14 % aardgas in lucht (bron: Chemiekaarten 2022).
Waarneembaarheid
Aardgas is van nature reukloos. CNG heeft wettelijk verplicht een geurstoftoevoeging nodig om de eindgebruikers te waarschuwen voor eventuele lekkages. Bij LNG is het niet mogelijk om een geurstof toe te voegen. Bij de eindgebruikers en bij handelingen met LNG is persoonlijke gasdetectie of vast opgestelde gasdetectie nodig om te waarschuwen voor lekkages.
Zelfontbranding
De ontstekingstemperatuur voor zelfontbranding in lucht ligt tussen 537 °C en 595 °C (bron: Chemiekaarten 2022).
Relatieve dampdichtheid
Aardgas is onder atmosferische omstandigheden bij omgevingstemperatuur lichter dan lucht en zal daarom opstijgen en vervliegen als het vrijkomt. De relatieve dampdichtheid bedraagt 0,64 (BOG (Boil Off Gas) = 1,2; bron: Chemiekaarten:2022). De koude dampen van LNG zijn daarentegen zwaarder dan lucht (vanaf ongeveer –113 °C is de damp lichter dan lucht, zie NEN-EN-ISO 16903).
Verdampingssnelheid
Wanneer LNG vrijkomt op een ondergrond of in een vloeistof, zal dit effect hebben op de snelheid waarmee LNG expandeert naar gasvorm. Er zal een intensief kookproces plaatsvinden waar het LNG het oppervlak raakt. De snelheid van verdampen zal snel verminderen tot een constante waarde die wordt bepaald door de thermische karakteristieken van het oppervlak, zoals van grond of vloeistof, en de warmte die wordt onttrokken vanuit de omgeving.
Verdampingssnelheden bij verschillende ondergronden zijn vastgesteld uit experimenten met LNG-lekkages (zie NEN-EN-ISO 16903).
Kleine hoeveelheden LNG kunnen worden omgezet in grote hoeveelheden gas wanneer er een lekkage ontstaat. Een volume-eenheid LNG wordt omgezet in 570 - 590 volume-eenheden gas, een en ander afhankelijk van samenstelling van gas (% CH4 in gas) bij een temperatuur van 0 ºC en een atmosferische druk van 101 325 Pa.
Rapid Phase Transition
Wanneer twee vloeistoffen, met twee verschillende temperaturen, in contact komen met elkaar, kunnen er explosieve krachten optreden. Dit verschijnsel, ‘snelle faseovergang’ (Rapid Phase Transition, RPT) genoemd, kan zich voordoen wanneer LNG en water met elkaar in contact komen. Hoewel er geen verbranding ontstaat, heeft dit verschijnsel alle kenmerken van een explosie. Een RPT kan worden gedefinieerd als een snelle verdamping van een vloeistof. Deze verdamping vindt plaats in zeer korte tijd met als gevolg een enorme toename aan volume. Deze toename veroorzaakt een plaatselijke drukverhoging die in staat is om een lucht- of waterschokgolf te veroorzaken.
BLEVE
BLEVE is de afkorting voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Dit is een explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt. De kans op een BLEVE kan sterk worden gereduceerd door het juiste ontwerp van de tank. Bij een LNG-afleverinstallatie wordt om die reden een dubbelwandige vacuümgeïsoleerde tank toegepast waarbij het materiaal van de binnentank altijd van roestvrijstaal behoort te zijn.
Voor een BLEVE is geen brandbare vloeistof of brandbaar gas nodig. Indien de vloeistof niet brandbaar is, is het geen chemische explosie. Als de stof echter wel brandbaar is, dan is de kans groot dat de vrijgekomen stof tot ontbranding zal komen met een vuurbal tot gevolg.
De BLEVE ontstaat doordat de interne tankdruk de maximale druklimiet van de tank overschrijdt en er onvoldoende middelen zijn om de interne druk te reduceren tot acceptabele waarden. Hier is in principe geen ontsteking voor nodig want de omgevingstemperatuur van de tank is altijd hoger. Wanneer de tank wordt aangestraald door externe hittestraling versnelt dit drukbouw in de tank. De kans is dan ook groot dat de vrijgekomen wolk tot ontsteking komt met een grote vuurbal tot gevolg.
Cryogene eigenschappen
De extreem lage temperatuur van LNG vraagt om speciale aandacht tijdens het hanteren. Aangezien het LNG onder druk wordt bewaard, kan bij lekkage een straal of spetters koude damp of vloeistof vrijkomen. De volgende gevaren zijn aanwezig bij het hanteren van of lekkage van cryogene media:
- Koud, gasvormig LNG (–162 °C) heeft bij atmosferische druk een relatieve dichtheid van ongeveer 1,2 (bron: Chemiekaarten 2022). Dit betekent dat als het vrijkomt, de damp zwaarder is dan lucht en bij de grond zal blijven. Het zal zich dan ophopen in laaggelegen en slecht geventileerde plaatsen, daarbij de omgevingslucht verdringen en verstikking veroorzaken. Afhankelijk van de omgevings- en weercondities kan dit effect optreden op vrij grote afstand van de lekkage. Door de lage temperatuur zal de huid bevriezen (zogenoemde ‘cold burn’) bij contact met de koude vloeistof of damp. Het effect is hetzelfde als bij een normale verbranding. De ernst hangt af van de temperatuur van de damp en de duur van de blootstelling. Ook bij aanraking van koude oppervlakken (leidingen, afsluiters, enz., maar ook kleding die is afgekoeld) bestaat bevriezingsgevaar. Bij aanraking van deze oppervlakken kan de huid vastvriezen aan het koude oppervlak door bevriezing van vocht. Bij lostrekken kan huid of spierweefsel worden losgetrokken.
- Spetters vloeistof die in de ogen terechtkomen, kunnen direct ernstig letsel veroorzaken.
- Inademing van de koude damp kan bevriezing van de longen en luchtwegen veroorzaken. Bij langere blootstelling kunnen ook ziekten als longoedeem of longontsteking optreden.
- Langdurige afkoeling van lichaamsdelen kan hypothermie (onderkoeling) veroorzaken.
- Materialen kunnen bij lage temperatuur bros worden en hun sterkte en daarmee functionaliteit verliezen. De keuze van de juiste materialen voor de opslag van LNG is daarom zeer belangrijk.
- Tijdens de verdamping van grotere hoeveelheden vrijgekomen LNG zullen de koude dampen de waterdamp in de buitenlucht doen condenseren. Dit kan gepaard gaan met vorming van een witte mistwolk, totdat het gas opwarmt, verdunt en oplost in de buitenlucht. De wolk zal intussen een (gedeelte van) de installatie of de omgeving aan het zicht onttrekken. Ook als er geen LNG vrijkomt, kan dit fenomeen optreden bij koude installatieonderdelen, zoals verdampers en koudeleidingen.
- De zichtbaarheid van een LNG-wolk hangt af van de luchttemperatuur en luchtvochtigheid. Ook is het van invloed of de LNG-damp van een plas komt of wordt veroorzaakt door een LNG-vloeistof-jet. Bij een luchtvochtigheid hoger dan 50 % bevindt de ontvlambare wolk zich geheel binnen in de zichtbare wolk. Bij lagere luchtvochtigheid kan de ontvlambare wolk zich tot buiten de zichtbare wolk verspreiden. Dit betekent dat de damp kan worden ontstoken als de ontstekingsbron zich buiten de zichtbare wolk bevindt. De grootte van de dampwolk hangt af van de windsnelheid, windrichting en andere weerscondities, en kan eenvoudig worden voorspeld met de juiste berekeningen. De koude damp zal beginnen op te stijgen als deze door de buitenlucht tot boven –113 °C wordt opgewarmd. Door atmosferische omstandigheden kan de temperatuur waarbij het opstijgen van de damp optreedt, aanzienlijk hoger zijn.
Om deze redenen is het verplicht om tijdens het werken met cryogene media de juiste kleding en handschoenen bestand tegen kou te dragen.
Duidelijke aanwijzingen die in het geval van nood moeten worden gevolgd, moeten zichtbaar voor de (eind)gebruiker zijn aangebracht. Dit is een wettelijke verplichting.
2.2Over de LNG-afleverinstallatie
2.2.1Algemene beschrijving LNG-afleverinstallatie
LNG wordt opgeslagen in LNG-opslagtanks bij een temperatuur tussen –155 °C en –130 °C. De druk in de LNG-opslagtank varieert meestal tussen 2 bar en 10 bar.
De LNG-afleverinstallatie bestaat uit de volgende hoofdonderdelen:
- het vulpunt;
- de LNG-opslagtank;
- de technische installatie;
- het afleverpunt.
In Afbeelding 6 staat een vereenvoudigd schema van een LNG-afleverinstallatie.
Afbeelding 6 – Schema van een LNG-afleverinstallatie
2.2.2Onderdelen van de installatie
Vulpunt
Het vulpunt is de voorziening waarop de LNG-tankwagen aansluit om de LNG-opslagtank te vullen, inclusief de daarbij behorende veiligheidsvoorzieningen.
LNG-opslagtank
In een LNG-opslagtank wordt een voorraad LNG opgeslagen. Een typische LNG-opslagtank heeft een volume van 30 m3 tot 375 m3. Aangezien de temperatuur van het aangevoerde LNG zeer laag is en warmte-intrede vanuit de omgeving zoveel mogelijk behoort te worden voorkomen, is een goede isolatie noodzakelijk. Hoewel een conventionele isolatie met behulp van schuim mogelijk is, zullen in veruit de meeste gevallen vacuüm geïsoleerde vaten worden toegepast. Deze vaten zijn dubbelwandig, waarbij de tussenruimte wordt gevacumeerd. Dit om een optimale isolatie van de LNG-opslagtank te krijgen om zo de ‘holding time’ (standtijd) van het opgeslagen LNG zo lang mogelijk te maken. De standtijd is de tijd tussen het moment van vullen en het bereiken van de maximale werkdruk van de LNG-opslagtank. Er ontstaat een druktoename door het stijgen van de temperatuur van het LNG door warmte-inlek. Daarnaast wordt de tussenruimte van een dubbelwandig vat nog gevuld met perliet of er wordt multilayer-isolatie (MLI) toegepast, wat het isolatieverlies beperkt als het vacuüm verloren gaat. Een voorraadvat kan staand of liggend worden uitgevoerd. Vullen van de LNG-opslagtank gebeurt vanuit een LNG-tankwagen, met behulp van een losslang of losarm. Het vullen kan gebeuren door een pomp op de LNG-tankwagen, maar ook door drukverschil. Het nieuw geleverde LNG is altijd kouder dan het LNG dat nog in de LNG-opslagtank zit. Het risico op ‘rollover’ is bij de hoeveelheden die in de praktijk worden gebruikt zeer klein.
Veiligheidsventielen
Drukontlastingsapparatuur wordt gemonteerd in de LNG-opslagtank om te voorkomen dat de ontwerpdruk van de LNG-opslagtank wordt overschreden.
Niveaumeting
De niveaumeting in de LNG-opslagtank wordt uitgevoerd met behulp van een dubbele onafhankelijke drukverschilmeting over de vloeistofhoogte. Het maximumvloeistofniveau van de LNG-opslagtank is 95 % volume. Hierbij moet rekening worden gehouden met de expansie van de vloeistof in de LNG-opslagtank. De maximumvullingsgraad wordt bepaald op basis van het ADR/ADN. Vooral bij horizontale tanks is de niveaumeting, gezien het beperkte drukverschil, lastig en behoort de kalibratie van de instrumentatie de nodige aandacht te krijgen. Bij horizontale tanks behoort er rekening mee te worden gehouden dat de vullingsgraad van de LNG-opslagtank niet gelijk is aan de vulhoogte. Ook behoort er rekening te worden gehouden met de dichtheid van het LNG, die bij hogere temperatuur lager wordt. Door het uitzetten van het LNG bij hogere temperatuur kan de LNG-opslagtank alsnog overvuld raken.
Afsluiter
Alle vloeistofaansluitingen aan de LNG-opslagtank zijn voorzien van automatisch werkende afsluiters om te voorkomen dat de LNG-opslagtank leegloopt bij calamiteiten. Daarnaast zijn er handbediende afsluiters voor onderhoudsdoeleinden.
Pomp
Het bunkeren aan een vaartuig vindt meestal plaats met behulp van een pomp. Deze pomp levert de benodigde opvoerdruk voor het leveren van LNG aan de brandstoftank van het vaartuig. Voor het starten van de pomp wordt deze eerst afgekoeld naar gebruikstemperatuur. Dit gebeurt door het vullen van het pompcircuit met vloeistof uit de tank. Als de pomp is afgekoeld tot gebruikstemperatuur, kan deze worden gestart.
Drukopbouwverdamper
Een drukopbouwverdamper wordt toegepast om voldoende ‘voordruk’ te garanderen op de pompinlaat van de LNG-afleverinstallatie bij lage LNG-temperaturen. Dit om cavitatie van de pomp te voorkomen. Daarnaast is een drukopbouwverdamper nodig voor het leveren van LNG op de juiste druk/temperatuur.
Leidingsysteem
Het LNG wordt via leidingen getransporteerd. Het meest gebruikte materiaal is roestvrij staal. Dit is zeer geschikt voor de heersende condities. Hoewel flensverbindingen mogelijk zijn, is het raadzaam om lasverbindingen te gebruiken, omdat deze betrouwbaarder zijn bij wisselende temperaturen. Ook is de kans op lekkage kleiner.
Afleverpunt
Het afleverpunt is voorzien van de afleverslangen, bedieningsknoppen, eventuele doorstroommeters en overige instrumenten. In het afleverpunt is een bypass aangelegd zodat de leidingen kunnen worden voorgekoeld voordat het vaartuig of drijvend werktuig wordt gevuld.
Breekkoppelingen
Om te voorkomen dat de installatie wordt beschadigd of grote hoeveelheden gas verloren gaan als een vaartuig, drijvend werktuig of voertuig wegvaart dan wel wegrijdt, terwijl de afleverslangen nog zijn aangekoppeld, behoren bij het aansluitpunt van de afleverslangen breekkoppelingen te worden gemonteerd. Bij het geschetste scenario zal de afleverslang breken op de breekkoppeling. Dit is een eenzijdige koppeling. Bij een zogenoemde ‘dry break’-koppeling (of ERC of PERC) wordt deze aan beide zijden van de breuk afgesloten zodat er geen (L)NG kan vrijkomen. Zie tevens Paragraaf 9.3.
Afleverslangen
Aan het afleverpunt is een afleverslang of bunkerslang gemonteerd. Deze zijn nodig om LNG af te leveren. Aan het uiteinde van de afleverslang zit een vulnozzle. Hiermee wordt de slang aan de LNG-brandstoftank aangesloten. In de vulnozzle en de vulaansluiting op de LNG-brandstoftank zitten zelfsluitende kleppen zodat er bij het aan- en afkoppelen maar een minimale hoeveelheid LNG vrijkomt.
Vul-, losslang of laadarm
De vulslang, losslang of laadarm is de slang of arm die wordt gebruikt door de toeleverende LNG-tankwagen die de LNG-opslagtank vult.
Stikstofvoorziening en relatie met PGS 9 en PGS 15
Bij een LNG-afleverinstallatie is vaak stikstof in gasflessen en/of vloeibaar stikstof (LIN) in een opslagtank aanwezig. Dit kan meerdere doelen dienen, zoals spoelen, inertiseren, koelen via een warmtewisselaar in de LNG-opslagtank om methaanemissie te voorkomen en als (nood)voorziening voor instrumentenlucht. Voor spoelen en inertiseren wordt vaak stikstof uit een gasfles gebruikt en geen vloeibaar stikstof. De stikstofvoorzieningen maken onderdeel uit van de LNG-afleverinstallatie.
De vloeibare stikstofvoorzieningen vallen onder het toepassingsgebied van PGS 9. Echter, de daarin genoemde interne afstanden kunnen onderbouwd kleiner worden gemaakt als enerzijds de LNG-afleverinstallatie tegen de koude ten gevolge van een incident met LIN bestand is en anderzijds de LIN-opslagtank en de draagconstructie volgens de eisen voor de LNG-opslagtank beschermd zijn tegen bezwijken door brand. Gezien het feit dat de LIN-opslagtank onderdeel uitmaakt van de installatie, verdient het de voorkeur deze niet ver van de LNG te plaatsen (er zijn daarom ook geen interne afstanden binnen de LNG-afleverinstallatie en beide opslagtanks/installaties zijn bestemd voor cryogene vloeistoffen).
De opslag van stikstof in gasflessen valt onder het toepassingsgebied van PGS 15, als de gezamenlijke (water)inhoud meer dan 125 l is. Als het gaat om aangesloten gasflessen is PGS 15 niet van toepassing. Deze vallen binnen de reikwijdte van PGS 33-2. Bij de toepassing van gasflessen in een LNG-afleverinstallatie bestaat de mogelijkheid dat deze (lokaal) worden blootgesteld aan temperaturen die lager liggen dan de temperatuur waarbij brosse breuk optreedt in het materiaal van de gasflessen. De gasfles zal dan (instantaan) uit elkaar klappen en kan voor schade aan personen, omgeving en LNG-afleverinstallatie zorgen. Eventuele gasflessen behoren zodanig te worden geplaatst en afgeschermd dat dit scenario niet kan optreden.
3Risicobenadering
3.1Basisveiligheidsniveau
Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:
- beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
- maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
- good housekeeping. Dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt vanuit gegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
- maatregelen voor goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.
Uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen in werking is.
In hoofdstuk 9 staat meer uitleg over maatregelen die horen bij het basisveiligheidsniveau.
Installaties of activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen kunnen zo complex zijn, dat hiervoor een veiligheidsbeheerssysteem nodig is. Dat is in elk geval nodig als een activiteit plaatsvindt bij een Seveso-inrichting. Vaak gelden dan eisen voor de opzet en inhoud van dat systeem volgens NEN-EN-ISO 14001, ISO 45001, NTA 8620 of het Besluit activiteiten leefomgeving.
3.2Risicobenadering
Risicobenadering als basis
Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.
Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.
Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario met een laag risico. Deze staan niet in de PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico zijn in deze PGS-richtlijn beschreven.
Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:
- de kans op de ongewenste gebeurtenis zo veel mogelijk wordt beperkt, en
- de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.
Soms zijn er meerdere scenario's die met hetzelfde doel kunnen worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan van belang zijn voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van opgenomen maatregelen.
Methode
Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode. HAZOP staat voor Hazard en Operability.
Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl/.
Scenario's met laag risico
Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.
Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving
De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Bedrijven zijn bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (WBDA 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.
Scenario's die niet zijn uitgewerkt
Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld, zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.
Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.
Aanpak risicobenadering PGS 33
Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt staat in de Handreiking generieke risicobenadering.
De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 33-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare LNG-afleverinstallatie. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.
De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor de PGS. Als het scenario relevant is voor de PGS, identificeert het team maatregelen op basis van de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.
De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:
- het risico vermindert,
- de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint, of
- de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.
Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in de PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.
In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.
4Scenario's
4.1Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor een LNG-afleverinstallatie.
De scenario's zijn onderverdeeld in:
- Scenario’s voor de hele activiteit;
- Scenario’s voor de LNG-opslagtank;
- Scenario's bij het vullen (of leegmaken) van de LNG-opslagtank vanuit (of naar) een tankwagen of vanuit (of naar) een vaartuig;
- Scenario's bij (de)bunkeren van LNG aan vaartuigen of drijvende werktuigen.
Elk scenario heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Die zijn aangegeven met de nummers van de doelen, dus D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's (en doelen) daar een rol bij spelen.
In de scenario’s wordt met het gevolg ‘cryogene blootstelling’ de blootstelling bedoeld van installatie(onderdelen) of objecten aan de temperaturen van LNG of LIN. Met het gevolg ‘persoonlijk letsel’ wordt, tenzij anders aangegeven, zowel hittebelasting als cryogene blootstelling op personen bedoeld.
4.2Scenario's voor de hele activiteit
4.3Scenario's voor de LNG-opslagtank
4.4Scenario's bij het vullen (of leegmaken) van de LNG-opslagtank vanuit (of naar) een tankwagen of vanuit (of naar) een vaartuig
Binnen de scope van de scenario’s in deze paragraaf is het tevens mogelijk dat meerdere tankwagens gelijktijdig via een manifold de LNG-opslagtank (welke al dan niet op een ponton/drijvende installatie is gelegen) vullen.
4.5Scenario's bij het (de)bunkeren van LNG aan vaartuigen of drijvende werktuigen
Binnen de scope van de scenario’s in deze paragraaf behoren tevens het gelijktijdig met meerdere tankwagens bunkeren van het vaartuig via een manifold alsmede het debunkeren van de brandstoftank van een vaartuig.
Naast de scenario’s welke hieronder zijn genoemd zijn tevens de al eerder genoemde scenario’s S54 en S55 relevant voor deze activiteiten.
5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving
5.1Inleiding
Deze PGS beschrijft doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om de veiligheid te waarborgen.
Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:
- Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
- Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
- Brandbestrijding en Rampenbestrijding: Het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.
De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel staat deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:
- maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid en met Brandpreventie (Brandpreventie en -mitigatie Omgevingsveiligheid);
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid en gezondheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet. In [hoofdstuk 7] zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid;
- maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- of rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- of Rampenbestrijding).
Eerst zijn de doelen beschreven in Hoofdstuk 6 en daarna de maatregelen in Hoofdstuk 7. De doelen zijn gekoppeld aan scenario's uit Hoofdstuk 4 en de maatregelen zijn gekoppeld aan doelen uit Hoofdstuk 6.
5.2Omgevingsveiligheid
5.2.1Algemeen
De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen
5.2.2Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit
In paragraaf 3.8.3 van het Bal zijn bunkerstations aangewezen als een milieubelastende activiteit. Voor het tanken van LNG (in deze PGS richtlijn wordt in plaats van tanken gesproken over afleveren of bunkeren, zieParagraaf 1.2) is een omgevingsvergunning nodig (zie Bal, artikel 3.273).
Het Bal bevat voor het tanken van LNG regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid in hoofdstuk 4. Hierin staat een verplichting om te voldoen aan deze PGS-richtlijn. De omgevingsvergunning is bedoeld als toetsing vooraf om te beoordelen of deze activiteit vanwege de geldende externe veiligheidsafstanden op de desbetreffende locatie kan worden verricht.
In gevallen dat sprake is van het tanken van LNG waarvoor de regels in hoofdstuk 4 niet gelden, is deze PGS-richtlijn een informatiedocument dat het bevoegd gezag in acht moet nemen bij het stellen van maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wijst deze PGS-richtlijn aan als informatiedocument. Het bevoegd gezag moet bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit rekening houden met de PGS als informatiedocument.
5.2.3Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Bal bevat regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid bij het tanken van voertuigen, vaartuigen of werktuigen met LNG en het daarbij opslaan van LNG. Deze staan in paragraaf 4.36. In deze paragraaf staat dat bij deze activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Het waarborgen van de veiligheid is nader ingevuld met de doelen die zijn omschreven in Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn. Om aan de regels van paragraaf 4.36 van het Bal te voldoen, moeten alleen maatregelen worden getroffen die gaan over de veiligheid van de omgeving. Het gaat dan om maatregelen die inHoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Omgevingsveiligheid en Brandpreventie.
Toepassingsbereik Bal en deze PGS-richtlijn
De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen, als de activiteit valt binnen het toepassingsbereik van paragraaf 4.36 van het Bal. Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn is niet gelijk aan het toepassingsbereik van paragraaf 4.36 van het Bal. Paragraaf 4.36 is van toepassing op tanken van voertuigen, vaartuigen of werktuigen met LNG en het daarbij opslaan van LNG. PGS 33-2 is alleen van toepassing op het afleveren van LNG aan vaartuigen en drijvende werktuigen. PGS 33-1 is van toepassing op het tanken van voertuigen en werktuigen.
Gelijkwaardige maatregelen
De Omgevingswet en het Bal maken het mogelijk om een andere maatregel te treffen dan de voorgeschreven maatregel.
Voor de maatregelen in deze PGS-richtlijn is het nodig om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te krijgen voor het toepassen van een gelijkwaardige maatregel. Er mag niet met de activiteit worden gestart voordat er toestemming is met een besluit van het bevoegd gezag.
Meer concreet: waar het Bal voorschrijft dat – met het oog op het waarborgen van de veiligheid – moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn, mag dus ook een andere gelijkwaardige maatregel worden getroffen. Het bevoegd gezag toetst de gelijkwaardigheid aan het oogmerk van de voorgeschreven maatregel. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt dit oogmerk ingevuld met de doelen van deze PGS-richtlijn. Het gaat er dan om dat in dezelfde mate wordt bijgedragen aan het realiseren van het gestelde doel. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid spelen de scenario's en de doelen die zijn weergegeven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn, daarom een belangrijke rol.
Naast een beoordeling op gelijkwaardigheid in het kader van omgevingsveiligheid kan voor een bepaalde maatregel ook een beoordeling nodig zijn op gelijkwaardigheid voor arbeidsveiligheid of brand- en rampenbestrijding. Dit is het geval als naast de Omgevingswet (Omgevingsveiligheid of Brandpreventie) ook de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbeidsveiligheid) of de Wet veiligheidsregio's (Rampenbestrijding) de wettelijke grondslag is voor de maatregel. Paragraaf Paragraaf 5.3 geeft uitleg over gelijkwaardigheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.
Maatwerk in Bal
Het Besluit activiteiten leefomgeving biedt ruime mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor is het mogelijk om in specifieke gevallen onnodige belemmeringen voor het uitvoeren van activiteiten weg te nemen. Dit biedt een initiatiefnemer bijvoorbeeld kansen voor innovatieve activiteiten. Maatwerk kan in specifieke gevallen ook nodig zijn voor bescherming van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen nodig zijn om significante verontreiniging tegen te gaan of om aan omgevingswaarden te voldoen. Dat mogelijkheid tot maatwerk ruim wordt geboden, betekent niet dat maatwerk breed moet worden toegepast. Uiteraard is maatwerk geen vrijbrief voor het naar eigen inzicht aanpassen van de regels. Zo is maatwerk uitdrukkelijk niet bedoeld om zonder aanleiding af te wijken van de in algemene regels geformuleerde preventieve en technische maatregelen. Maatwerk moet steeds adequaat worden gemotiveerd, en het toepassen van maatwerk is voorzien van rechtsbescherming.
Richtingaanwijzer Bal en PGS-richtlijn
In paragraaf 3.8.3 van het Bal zijn bunkerstations aangewezen als een milieubelastende activiteit. Voor het tanken van LNG is een omgevingsvergunning nodig. Dit staat in artikel 3.297 voor tankstations en in artikel 3.286 voor de opslag- en transportbedrijven, groothandels en containerterminals.
Bij het tanken en opslaan van LNG worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.36. Dit staat in het Bal, artikel 3.273 voor de bunkerstations. In artikel 4.478 van paragraaf 4.36 staat dat bij het verrichten van de activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. De omgevingsvergunning milieubelastende activiteit is bedoeld als toetsing vooraf om te beoordelen of deze activiteit vanwege de externe veiligheidsafstanden op de desbetreffende locatie kan worden verricht.
5.2.4Externe veiligheidsafstanden
Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.
Voor het tanken en opslaan van LNG zijn de veiligheidsafstanden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen. Voor het tanken van vaar- en werktuigen zijn nog geen veiligheidsafstanden opgenomen in het Bkl.
5.2.5Omgevingsplan
Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.
De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.
Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Brandpreventie
5.3Arbeidsveiligheid
In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.
De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.
Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Nederlandse Arbeidsinspectie betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Nederlandse Arbeidsinspectie moet de maatregelen die zijn aangewezen in de beleidsregel PGS-richtlijnen, gebruiken bij het toezicht op de naleving. Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit Hoofdstuk 8. Eventueel kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Dit staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.
De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.
Gelijkwaardige maatregelen
In hoofdstuk 8 staat beschreven wat de criteria zijn voor gelijkwaardige maatregelen vanuit arbeidsomstandigheden gezien.
Arbeidsveiligheid | |
Om aan de Arbeidsomstandighedenwet te voldoen voor een PGS-doel wordt in elk geval voldaan aan de volgende maatregelen: | Alle maatregelen uit Paragraaf 7.5 t/m Paragraaf 7.9 m.u.v. M14, M123, M124, M125, M130, M131 en M132. |
5.4Brand- en rampenbestrijding
De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).
De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 Wvr. Dit zijn:
- het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
- het beperken van brandgevaar;
- het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.
Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:
- de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
- het organiseren van de rampenbestrijding;
- het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brandbestrijding en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.
Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).
Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brandbestrijding en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.
Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.
De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brandbestrijding en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.
6Doelen
6.1Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de doelen beschreven die relevant zijn voor het veilig afleveren en opslaan van LNG. Met deze doelen is beoogd het risico zo veel mogelijk te beperken.
Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. De volledige maatregel is beschreven in Hoofdstuk 7. Ook is aangegeven aan welke scenario's het doel gerelateerd is.
Elk doel heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 staat steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
6.2Doelen
7Maatregelen
7.1Inleiding bij de maatregelen
Dit hoofdstuk bevat maatregelen. Het bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.
Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Dit nummer (en onderwerp) komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.
Bij verreweg de meeste maatregelen is aangegeven aan welke scenario's en doelen de maatregel gerelateerd is. Bij sommige maatregelen is dat niet gedaan omdat het een algemeen geldende maatregel betreft. In dat geval geldt dat de betreffende maatregel van toepassing is op alle (relevante) scenario's en doelen.
Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid en Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is.
Omgevingsveiligheid: Maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet
Brandpreventie: Maatregel gericht op brandpreventie en brandbestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer)
Arbeidsveiligheid: Maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet
Rampenbestrijding: Maatregel gericht op brand- of rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio's
Maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving, zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.
Interne veiligheidsafstanden
In de PGS kunnen minimumafstanden opgenomen zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan diegene in de PGS-richtlijn.
7.2Drukapparatuur
Europese Richtlijn drukapparatuur (PED)
Een LNG-afleverinstallatie bestaat uit een stelsel van verschillende drukapparatuur. Met de term drukapparatuur wordt apparatuur bedoeld met een inwendige druk die hoger is dan de omgevingsdruk. De exacte definitie van drukapparatuur volgt uit de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED) en luidt als volgt:
‘drukapparatuur’ of ‘drukapparaten’: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, inclusief, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen, zoals flenzen, tubulures, koppelingen, steunconstructies, hijsogen.’
Drukapparatuur wordt onderverdeeld in:
- drukvaten;
- installatieleidingen;
- veiligheidsappendages;
- onder druk staande appendages.
Een enkelvoudig drukapparaat staat nooit op zichzelf, het wordt altijd geïntegreerd in een functioneel geheel. Dit wordt een samenstel genoemd. Een LNG-afleverinstallatie bestaat uit verschillende componenten en is daarom ook een samenstel. De wet- en regelgeving voor het ontwerp van drukapparatuur geldt ook voor samenstellen.
Ontwerp
Drukapparatuur is een arbeidsmiddel met risico’s. De risico’s hebben niet alleen betrekking op de werknemers die ermee werken, maar ook op de omgeving en het milieu. Daarom stelt de wetgever eisen aan het op de markt aanbieden en in bedrijf stellen, het gebruiken en nadien wijzigen van drukapparatuur. Dit is in Nederland vastgelegd in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Op het in de handel brengen van drukapparatuur zijn Europese productrichtlijnen van toepassing. Dat betekent dat een fabrikant alleen producten in de handel mag brengen (voor het eerst op de markt mag aanbieden) die voldoen aan deze richtlijnen.
Bij de bouw van een LNG-afleverinstallatie is het van groot belang om vooraf vast te stellen wie de fabrikant is:
- Wordt een LNG-afleverinstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van een derde partij (een leverancier, een installateur, enz.) die de LNG-afleverinstallatie in zijn geheel verhandelt aan de latere gebruiker, dan treedt deze derde partij in de rol van fabrikant. De derde partij is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de eisen die van toepassing zijn op dit samenstel.
- Wordt de LNG-afleverinstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van de gebruiker, dan wordt déze de fabrikant. De onderdelen worden geleverd door verschillende fabrikanten, maar de gebruiker is degene die de diverse onderdelen tot één functioneel geheel maakt. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het samenstel voldoet aan de Europese richtlijnen.
De ontwerpeisen voor een LNG-afleverinstallatie liggen vast in de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED). Deze richtlijn kent, zoals elke Europese productrichtlijn, essentiële veiligheidseisen die van toepassing zijn op alle drukapparatuur en samenstellen die in de handel worden gebracht. De fabrikant heeft de plicht om bij het ontwerp van drukapparatuur en samenstellen een analyse te maken van de risico’s en gevaren die bestaan ten gevolge van de druk. Bij het ontwerp en de bouw van drukapparatuur of het samenstel moet hij vervolgens rekening houden met deze risicoanalyse. De fabrikant kiest de meest passende maatregelen waarbij hij zich moet houden aan onderstaande beginselen:
- Gevaren worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, geëlimineerd of verkleind in het ontwerp.
- Er worden passende beschermingsmaatregelen getroffen tegen gevaren die niet kunnen worden geëlimineerd.
- De gebruikers worden, indien van toepassing, geïnformeerd over nog bestaande gevaren en vermeld wordt of het nodig is dat er passende gevaarverminderende maatregelen worden genomen voor de installatie en/of het gebruik ervan. Deze maatregelen worden opgenomen in de gebruikershandleiding.
De risicoanalyse van de fabrikant is gebaseerd op scenario’s die in grote lijnen overeenkomen met de scenario’s die zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van deze PGS.
De essentiële eisen die worden gesteld aan het ontwerp van het drukapparaat (LNG-afleverinstallatie), zijn vastgelegd in bijlage I van de Richtlijn drukapparatuur. De fabrikant moet voldoen aan deze eisen en dat betekent onder andere dat:
- De LNG-afleverinstallatie voldoende sterk is om de belastingen die kunnen worden verwacht (kracht, brand, hogedruk, enz.) te weerstaan;
- maatregelen zijn genomen om de LNG-afleverinstallatie veilig te bedienen;
- de LNG-afleverinstallatie zodanig is ontworpen dat deze veilig kan worden geïnspecteerd;
- de LNG-afleverinstallatie veilig kan worden gevuld en geleegd;
- passende beveiligingen (zoals drukontlastkleppen of veerveiligheden) zijn aangebracht om in te grijpen als de druk ontoelaatbaar stijgt. Als een beveiliging wordt aangesproken, moet deze afblazen op een zodanige plaats dat daarbij geen gevaar voor personen kan optreden.
Om te voldoen aan de essentiële eisen kan de fabrikant een geharmoniseerde norm toepassen (bijvoorbeeld de NEN-EN 13480, deel 1 t/m 4, 6 en 8). Als de fabrikant geen geharmoniseerde norm toepast, zal hij moeten aantonen dat LNG-afleverinstallatie wel voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de praktijk blijkt het overgrote deel van LNG-afleverinstallatie volgens de geharmoniseerde normen te worden gebouwd.
Door middel van het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure laat de fabrikant zien dat hij voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de Europese productwetgeving is bepaald dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie (EU-CBI) toezicht moet houden op deze procedure. Een EU-CBI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De mate van toezicht is afhankelijk van het risico; een LNG-afleverinstallatie is een samenstel dat wordt ingedeeld in tabel 1 van de PED en valt in categorie IV.
Met het aanbrengen van CE-markering (‘Conformité Européenne’) verklaart de fabrikant dat het apparaat voldoet aan de daarvoor geldende Europese eisen. Als de fabrikant een derde partij is (dus niet de gebruiker), moet déze CE-markering aanbrengen op de LNG-afleverinstallatie. Op de LNG-afleverinstallatie (het samenstel) hoeft slechts één CE-markering te worden aangebracht, dus niet één op elk afzonderlijk drukapparaat. Aan de andere kant behouden drukapparaten die met een eigen CE-markering in het samenstel zijn opgenomen, wél de eigen markering. Samen met de CE-markering moet algemene informatie (zoals naam en adres van de fabrikant, bouwjaar en essentiële maximaal toelaatbare grenswaarden) en specifieke gegevens die voor een veilige installatie, werking en gebruik van belang kunnen zijn (zoals afmetingen, toegepaste persdruk, insteldruk drukbeveiliging, vermogen, enz.), op de kenplaat worden aangebracht.
Nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen, stelt de fabrikant een verklaring van overeenstemming op. Dit is een verklaring dat de LNG-afleverinstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de van toepassing zijnde productrichtlijnen. Verder stelt hij een technisch dossier samen. Dit dossier omvat ten minste:
- een algemene beschrijving van de LNG-afleverinstallatie;
- ontwerp- en fabricagetekeningen en schematische voorstellingen van componenten;
- beschrijvingen en toelichtingen bij de tekeningen en schematische voorstellingen;
- een lijst van toegepaste (geharmoniseerde) normen;
- berekeningen van ontwerpen, uitgevoerde controles;
- testverslagen.
De fabrikant is niet verplicht het technisch constructiedossier te overhandigen aan de gebruiker, maar het is raadzaam om met de aanschaf van de LNG-afleverinstallatie te bedingen dat het technisch dossier wordt meegeleverd.
Ten slotte is de fabrikant verplicht een gebruikershandleiding mee te leveren met de LNG-afleverinstallatie. Hierin staan de restrisico’s beschreven en worden instructies gegeven hoe de installatie veilig kan worden bedreven.
Gebruik
De wet (het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016) stelt niet alleen eisen aan het in de handel brengen van drukapparatuur, maar ook aan de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de LNG-afleverinstallatie om hieraan te voldoen. De gebruiker moet de LNG-afleverinstallatie laten keuren voordat deze in gebruik wordt genomen, bij wijzigingen of reparaties en verder zo vaak als nodig is.
De indeling van drukapparatuur bepaalt wie deze keuringen moet uitvoeren en wanneer de keuringen moeten plaatsvinden. Dit is geregeld in de Warenwetregeling drukapparatuur 2016. Verplichtingen die zijn opgenomen in een besluit, worden vaak uitgewerkt in een regeling. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 is drukapparatuur ‘aangewezen’ die in de risicocategorie valt die moet worden gekeurd door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Ook een NL-CBI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd.
Drukapparatuur die niet is aangewezen, moet op grond van het Arbobesluit worden gekeurd door een deskundige.
Bij de LNG-afleverinstallatie zijn de vaten ‘aangewezen’ drukapparatuur als de druk P · volume V boven een bepaalde waarde is. Een leiding is ‘aangewezen’ boven een bepaalde druk en/of diameter. Een gebruiker kan op verschillende manieren vaststellen welke drukapparatuur in de LNG-afleverinstallatie ‘aangewezen’ drukapparatuur is:
- aan de hand van artikel 2 van de Warenwetregeling drukapparatuur 2016;
- door de fabrikant te benaderen; wellicht staat het in de handleiding van de installatie;
- door een NL-CBI te benaderen.
De ‘aangewezen’ drukapparatuur in de LNG-afleverinstallatie moet worden gekeurd voordat deze de eerste keer in gebruik wordt genomen. Het doel van de keuring voor ingebruikneming is vast te stellen of de LNG-afleverinstallatie voldoet aan de Europese richtlijnen en veilig kan worden gebruikt. Daarbij wordt onder andere beoordeeld of de installatie is opgesteld zoals is opgenomen in de handleiding. De keuring wordt uitgevoerd door een NL-CBI; deze geeft een verklaring van ingebruikneming af.
Het doel van de periodieke herkeuring is vast te stellen of de installatie nog veilig kan worden gebruikt. ‘Aangewezen’ drukapparatuur wordt elke vier jaar gekeurd door een NL-CBI. Hiervoor wordt een verklaring van herkeuring afgegeven. De keuring van niet-aangewezen drukapparatuur moet worden uitgevoerd door een deskundige en ook deze stelt hiervan een rapportage op. Dit is verplicht op basis van het Arbobesluit. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat er afstemming plaatsvindt met de NL-CBI en de deskundige over hoe de LNG-afleverinstallatie in zijn geheel weer veilig kan worden gebruikt.
Ook het uitvoeren van reparaties en wijzigingen aan de LNG-afleverinstallatie is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Daarbij is veelal toezicht vereist door een NL CBI. Voordat een reparatie of wijziging wordt uitgevoerd, wordt aangeraden om contact te zoeken met een NL-CBI. Bepaalde ingrijpende wijzigingen kunnen tot gevolg hebben dat de gegevens op de kenplaat niet meer kloppen. In dat geval moet een EU-CBI hierbij worden betrokken. Regulier onderhoud aan de LNG-afleverinstallatie moet worden uitgevoerd zoals is voorgeschreven in de handleiding van de fabrikant.
Zolang de LNG-afleverinstallatie in werking is of in werking kan worden gesteld, bewaart de gebruiker de volgende documenten:
- de EG-verklaring van overeenstemming (volgens de ‘oude’ PED 97/23/EG) of de EU-conformiteitsverklaring (volgens de ‘nieuwe’ PED 2014/68/EU);
- de gebruiksaanwijzing;
- de verklaring van ingebruikneming;
- de verklaring van herkeuring;
- het aantekenblad;
- de bij de beoordelingen en keuringen behorende rapporten.
Het aantekenblad wordt meegeleverd met de verklaring van ingebruikneming. Uitsluitend de betrokken NL-CBI is bevoegd op het aantekenblad aantekeningen te maken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van de Arbowet (en het Arbobesluit) en de Warenwet (en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016). De verplichtingen uit deze wetten worden niet als maatregel opgenomen in deze PGS. In deze informatieve tekst worden de verplichtingen van de gebruiker samengevat. De verplichtingen in de Arbowet en de Warenwet en de onderliggende besluiten kunnen evenmin worden opgenomen in een omgevingsvergunning.
7.3Explosieve atmosferen
Wanneer de kans bestaat dat er een explosieve atmosfeer ontstaat, zijn er twee vormen van direct werkende wetgeving van toepassing. Enerzijds zijn er de verplichtingen voor de werkgever die voorvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anderzijds zijn er de verplichtingen voor de fabrikant van explosieveilige apparatuur die voortvloeien uit het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze besluiten. De verplichtingen vanuit deze besluiten zijn niet in deze PGS opgenomen.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is toezichthouder op de naleving van beide besluiten.
Meer informatie is te vinden in de volgende documenten:
- ATEX 2014/34/EU guidelines, 2nd edition – December 2017;
- Niet-bindende praktijkgids met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/92/EG – april 2005;
- Richtlijn voor uitvoering van productvoorschriften van de EU (de Blauwe Gids) – 2016.
Verplichtingen werkgever
Wanneer er binnen een bedrijf brandbare stoffen (gassen, vloeistoffen en vaste stoffen) aanwezig zijn, dan bestaat het gevaar op explosie. Werknemers moeten worden beschermd tegen dit gevaar.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft daartoe verplichtingen opgenomen waar de werkgever invulling aan moet geven. Deze verplichtingen hebben tot doel:
- het ontstaan van explosieve atmosferen zo veel mogelijk voorkomen;
- de ontsteking van explosieve atmosferen vermijden;
- de schadelijke gevolgen van een explosie beperken.
De verplichtingen waar de werkgever invulling aan moet geven, staan beschreven in hoofdstuk 3 Inrichting arbeidsplaatsen, paragraaf 2a; artikel 3.5a t/m 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samengevat betreft dit de volgende verplichtingen:
- het beoordelen van explosierisico’s (risico-inventarisatie en -evaluatie);
- het indelen van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen in gevarenzones;
- het nemen van zowel technische als organisatorische maatregelen in gevarenzones;
- het informeren van medewerkers;
- het vastleggen van bovenstaande in een explosieveiligheidsdocument.
Met het opnemen van deze verplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit is de Europese richtlijn 1999/92/EG in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Informatieve aanwijzingen voor het opstellen van een gevarenzone-indeling staan beschreven in NPR 7910-1 voor gasexplosiegevaar en NPR 7910-2 voor stofexplosiegevaar.
Aanvullende informatie over het opstellen van een explosieveiligheidsdocument en hoe een werkgever moet omgaan met explosieveiligheid, zijn te vinden via www.arboportaal.nl.
Explosieveilige apparatuur
De in de voorgaande paragraaf genoemde gevarenzone-indeling kent een indeling naar zones volgens Tabel 1.
Tabel 1 – Aanwezigheid van een explosieve atmosfeer
Aanwezigheid van explosieve atmosfeer | |||
Voortdurend of gedurende lange periode | Af en toe | Zelden en gedurende korte periode | |
Gas (als brandbaar medium) | Zone 0 | Zone 1 | Zone 2 |
Stof (als brandbaar medium) | Zone 20 | Zone 21 | Zone 22 |
Wanneer er sprake is van een gevarenzone, dan moet de apparatuur die wordt geplaatst binnen deze zone, geschikt zijn overeenkomstig het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 volgens het volgende principe:
- Zone 0/ 20 – categorie 1-apparatuur;
- Zone 1/ 21 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur;
- Zone 2/ 22 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur of categorie 3 apparatuur.
Het is de fabrikant van de apparatuur die in zijn EU-conformiteitsverklaring aangeeft welke categorie de desbetreffende apparatuur heeft en wat het beoogde gebruik ervan is. Deze EU-conformiteitsverklaring is een verplichting voor fabrikanten en komt voort uit de Europese productrichtlijn 2014/34/EU. Deze richtlijn heeft betrekking op de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voor apparatuur en beveiligingssystemen die worden gebruikt op plaatsen met explosiegevaar.
In Nederland is de productrichtlijn 2014/34/EU geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.
Aandachtspunten bij een LNG-afleverinstallatie
Als gevolg van het vrijkomen van LNG kan er zich een explosieve atmosfeer vormen. De installatie zal zich hierdoor geheel of gedeeltelijk in zijn eigen gevarenzone bevinden. De gevarenzone zal zich waarschijnlijk uitstrekken tot buiten de installatie.
Het is voor de werkgever van belang dat hij informatie heeft over de omvang en de klasse van gevarenzone die door de installatie (of onderdelen daarvan) wordt (worden) gecreëerd. Hij moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit passende maatregelen nemen ter bescherming van de werknemers. Deze informatie zal moeten worden geleverd door de leverancier van de installatie. De leverancier beschikt over informatie omtrent temperaturen, drukken en technische specificaties van onderdelen die van belang zijn bij het bepalen van de gevarenzones. De vorm waarin de informatie wordt geleverd (bijvoorbeeld een complete zoneringstekening), moet worden afgestemd tussen eindgebruiker/werkgever en leverancier.
Apparaten die onderdeel zijn van de installatie, moeten door de leverancier van de installatie worden geselecteerd op geschiktheid voor toepassing in een gevarenzone.
Wanneer het samenstel op locatie wordt samengebouwd (installatie), dan valt het geheel buiten het toepassingsbereik van de Europese productrichtlijn 2014/34/EU.
Wordt het samenstel geleverd als een kant-en-klaar-product, dan valt dit product wel onder de Europese productrichtlijn 2014/34/EU en moet de fabrikant overeenstemming met deze richtlijn aantonen. De fabrikant moet instructies verstrekken voor het installeren, gebruik, onderhoud, enz. van het samenstel.
Wijzigingen aan bestaande installatie
Indien aan een bestaande installatie wijzigingen worden doorgevoerd, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld in hoeverre de wijzigingen van invloed zijn op het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Indien dit het geval is, zullen maatregelen ter voorkoming van ontsteking en bescherming van werknemers opnieuw moeten worden overwogen.
Bij substantiële wijzigingen aan explosieve atmosfeer-gecertificeerde apparatuur zal opnieuw overeenstemming met de 2014/34/EU-richtlijn, volgens de daarvoor geldende procedures, moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook wanneer de eindgebruiker wijzigingen aanbrengt. De eindgebruiker wordt in dat geval beschouwd als fabrikant.
Wijzigingen aan een bestaande installatie kunnen bestaan uit het vervangen van onderdelen (als gevolg van slijtage), reparatie of modificaties.
7.4Maatregelen regelgeving Scheepvaart
In aanvulling op deze richtlijn kent de scheepvaart haar eigen regelgeving. Het Rijnvaart politie reglement 1995 (RPR) is hier het belangrijkste voorbeeld van. In het RPR zijn een aantal belangrijke zaken geregeld zoals bijvoorbeeld de veiligheid aan boord van het schip en plicht tot waakzaamheid tijdens het bunkeren.
Hieronder vallen onder meer het goed zichtbaar voeren van een bord, dat aangeeft dat geen ligplaats genomen mag worden op een afstand van minder dan 10 meter alsmede het voeren van een bord dat hinderlijke waterbeweging tijdens bunkering voorkomt. Ook is het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) tijdens het varen, de overslag en het aan of van boord gaan van passagiers niet toegestaan.
In Bijlage C.7 van bijlage D van deze richtlijn wordt nog nader ingegaan op specifieke artikelen uit het RPR. In deze bijlage is ook de relatie met andere rechtstreeks werkende regelgeving voor de scheepvaart nader uitgewerkt.
7.5Basisveiligheid
7.6Ontwerp en constructie
7.6.1Constructie en installatie algemeen
7.6.2Opslagtank voor LNG
LNG-opslagtanks vallen onder het WBDA 2016 (zie Paragraaf 7.2). Naast het WBDA 2016 gelden de maatregelen in deze paragraaf.
Aanvullende eisen voor een LNG-opslagtank op een ponton/drijvende installatie
7.6.3Vulpunt en vullen van de LNG-opslagtank
7.6.4Noodstopvoorzieningen en ESD verbindingen
7.6.5Leidingen en slangen
Leidingen
Leidingen, appendages, opslagvaten en toebehoren vallen onder het WBDA 2016. Naast het WBDA 2016 gelden de maatregelen in deze paragraaf.
Slangen
Afhankelijk van welke partij de slang levert waarmee de LNG wordt gelost of afgeleverd/ge(de)bunkerd, geldt een kader voor de maatregelen welke van toepassing zijn op het gebied van: basis-uitvoering, inspectie & onderhoud en de noodzaak tot het aanwezig zijn van een dry-break / break-away koppeling.
In Tabel 2 is toegelicht welke maatregelen in welke situatie van toepassing zijn.
Tabel 2 – Maatregelen versus slangen
Type slang | Verbinding slang tussen: | Slang geleverd door: | Kader voor maatregelen | Maatregelen uit PGS 33-2 van toepassing |
Losslang | Tankwagen en LNG-opslagtank | Tankwagen | PGS 33-2 | M50 |
Losslang | Tankwagen en LNG-opslagtank | LNG-afleverinstallatie | PGS 33-2 | M50 |
Losslang | Schip en LNG-opslagtank | Schip | ADN + PGS 33-2 | |
Losslang | Schip en LNG-opslagtank | LNG-afleverinstallatie | PGS 33-2 | |
Afleverslang | Tankwagen en schip | Tankwagen | PGS 33-2 | |
Afleverslang | Tankwagen en schip | Schip | ADN + PGS 33-2 | |
Afleverslang | Tankwagen en schip | LNG-afleverinstallatie | PGS 33-2 | |
Afleverslang | LNG-opslagtank en schip | Schip | ADN + PGS 33-2 | |
Afleverslang | LNG-opslagtank en schip | LNG-afleverinstallatie | PGS 33-2 |
7.6.6Drukontlasting
7.7Gebruik van de installatie
7.7.1Algemene eisen
Voor het veilig in werking zijn van een LNG-afleverinstallatie is de bedrijfsvoering van groot belang. Hierbij is het essentieel dat verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd. Bij een LNG-afleverinstallatie zijn meestal de volgende personen betrokken: eigenaar, gebruiker, beheerder, operator, installateur, LNG-leverancier en afnemer van LNG. Elk van de betrokkenen heeft eigen verantwoordelijkheden voor het in werking hebben van de LNG-afleverinstallatie (zie ook de definities in Bijlage A). Behalve het vastleggen van verantwoordelijkheden is een aantal andere aspecten relevant voor een veilige bedrijfsvoering. Het gaat daarbij onder meer om:
- beheer van de LNG-afleverinstallatie;
- uitvoeren van periodieke controles;
- toezicht op de LNG-afleverinstallatie;
- vullen van de LNG-opslagtank;
- uitvoeren van werkzaamheden aan de LNG-afleverinstallatie.
In de hierna volgende paragrafen zijn een aantal specifieke onderwerpen die verband houden met de bedrijfsvoering nader uitgewerkt. Voor onderwerpen die niet in wetgeving zijn vastgelegd maar wel voor een veilige bedrijfsvoering essentieel zijn, zijn aanvullende maatregelen opgenomen.
7.7.2Vullen van de LNG-opslagtank van een afleverinstallatie
Algemene eisen bij het vullen van een LNG-opslagtank
Specifieke eisen bij het vullen van de LNG-opslagtank vanuit een LNG-tankwagen
Voor het vullen van de LNG-opslagtank is het essentieel dat dit uitsluitend gebeurt door en onder verantwoordelijkheid van de chauffeur van de lossende LNG-tankwagen, en na toestemming van de operator van de LNG-afleverinstallatie.
Bij het vullen wordt gewerkt volgens een vaste procedure. Deze procedure bevat technische aanwijzingen en instructies voor de LNG-tankwagenchauffeur.
Specifieke eisen bij het vullen van de LNG-opslagtank vanuit een LNG-tankschip
7.7.3Bunkeren en debunkeren van LNG
Algemene eisen bij het bunkeren of debunkeren van LNG aan vaartuigen
Specifieke eisen voor het bunkeren van LNG aan vaartuigen
Specifieke eisen voor het debunkeren van de brandstoftank van een vaartuig
Specifieke eisen voor het direct bunkeren LNG aan vaartuigen vanuit één of meerdere LNG-tankwagen(s) op de wal
Naast de hieronder opgenomen specifieke maatregelen is ook M67 van toepassing op het direct bunkeren van LNG vanuit meerdere tankwagens gelijktijdig via een manifold.
7.7.4Leegmaken LNG-opslagtank in een tankwagen of vaartuig
Algemene eisen
Naast de hieronder opgenomen specifieke maatregelen is ook M80 van toepassing op het leegmaken van de LNG-opslagtank.
Specifieke eisen voor het leegmaken LNG-opslagtank in een LNG-tankwagen
Specifieke eisen voor het leegmaken van een LNG-opslagtank naar een LNG-tankschip
7.7.5Bewaken en monitoren
7.7.6Werkzaamheden aan de installatie
De wijze waarop werkzaamheden aan de LNG-opslagtank veilig moeten worden uitgevoerd, zijn niet in wetgeving verankerd. Daarom zijn hiervoor in deze paragraaf maatregelen opgenomen.
7.8Onderhoud, keuring, documentatie en opleiding
In deze paragraaf staan de algemene verplichtingen inzake onderhoud, keuring, opleiding en documentatie voor de LNG-afleverinstallatie. Specifieke verplichtingen bijvoorbeeld op het gebied van inspectie, onderhoud en testen van vlam-, gas- of vlamdetectie of ten aanzien van bijvoorbeeld slangen of ondergrondse leidingen staan weergegeven in de betreffende paragraaf.
7.8.1Onderhouden en repareren
De gehele installatie moet altijd in goede staat van onderhoud verkeren en valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker (zorgplicht). De beheerder van de installatie zorgt voor onderhoud, controle en inspectie van de LNG-afleverinstallatie.
7.8.2Keuren en inspecteren
7.8.3Opleiding en training
7.8.4Registratie en documentatie
7.9Veiligheid
In deze paragraaf staan de voorschriften met veiligheidseisen. Deze eisen zijn aanvullend op de algemene eisen voor de installatie en de eisen voor gebruik en onderhoud. Het gaat hier om onder andere eisen aan interne veiligheidsafstanden, de elektrische installatie en maatregelen die gericht zijn op het voorkomen en beperken van brand- en explosiegevaar.
7.9.1Algemeen
7.9.2Indeling terrein afleverinstallatie
7.9.3Interne veiligheidsafstanden
Een interne veiligheidsafstand is een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn.
De interne veiligheidsafstanden in deze paragraaf zijn gebaseerd op de berekening van de warmtestraling zoals die zijn uitgevoerd ten behoeve van de PGS 33-1. Indien er sprake van een Seveso-inrichting dan dient er maatwerk te worden toegepast en is deze PGS niet (direct) van toepassing.
7.9.4Brandveiligheid
De beschrijving van de gevaareigenschappen van LNG staan in Paragraaf 2.1.3. De specifieke brandscenario’s die kunnen optreden bij een LNG- afleverinstallatie, staan in Hoofdstuk 4.
Er kan ten aanzien van brand grofweg onderscheid gemaakt worden in:
- een (beginnende) brand in de omgeving, bijvoorbeeld van een voertuig;
- een (beginnende) brand in de gebouwen of technische ruimten of andere onderdelen van de LNG-afleverinstallatie waarin geen (L)NG voor komt;
- een brand als gevolg van het vrijkomen van (L)NG.
Een beginnende brand in de omgeving of in gebouwen wordt veelal met kleine blusmiddelen of andere op de aard en omvang van de situatie afgestemde blusmiddelen bestreden. Bij gebouwen is op grond van de bouwregelgeving daarnaast sprake van een bepaalde brandwerendheid, zodat een brand in het gebouw niet direct effecten heeft op de omgeving.
Verder is met M124 geborgd dat niet LNG-gebonden activiteiten op voldoende afstand van de LNG-afleverinstallatie plaats vinden om te grote warmtebelasting op de LNG-installatie te voorkomen.
Wat betreft een (L)NG-brand is er sprake van een gasbrand. Blussen van een gasbrand zonder de bron te stoppen is niet wenselijk in verband met mogelijke herontsteking van de gaswolk. Het is dus zaak om een brand/lekkage van LNG snel te detecteren en de bron aan te pakken door de noodstopvoorziening te activeren. Daarmee zal de uitstroming van LNG en daarmee de LNG-brand in de meeste gevallen snel stoppen. Wat dan resteert is brand van de aangestraalde omgeving.
Is er sprake van lekkage van LNG zonder ontsteking dan moet dit naar een veilige locatie weg kunnen stromen zodat het zich niet op kan hopen onder de installatie.
Maatregelen in samenhang vastleggen
Afhankelijk van de scenarioduur en de effecten van de brand op de omgeving en de installaties kan het nodig blijken om brandveiligheidsvoorzieningen te realiseren in samenhang met de procestechnische maatregelen om zo escalatie te voorkomen. Bescherming van de installaties en draagconstructies tegen brand kan door deze delen over te dimensioneren en/of door passieve bescherming (brandwerende bekleding) aan te brengen en/of actieve bescherming (koeling met water) aan te brengen. Omdat de omvang en uitvoering van de LNG-afleverinstallatie sterk kan verschillen is per situatie maatwerk nodig bij vergunningverlening. Daarom is voorzien in een maatregel (zie M129) die vereist dat de brandveiligheidsvoorzieningen en de daarbij aan te houden normen en uitgangspunten vastgelegd zijn in een brandveiligheidsplan. Het vertrekpunt in het brandveiligheidsplan is een situatiebeschrijving en een scenario-analyse.
De maatregelen in deze PGS zijn gericht op het voorkomen en beperken van de omvang en duur van een incident met een LNG-afleverinstallatie en het voorkomen van escalatie bij brand in of nabij de LNG-installatie. De (bedrijfs)brandweer zal bij een incident ter plaatse komen. Met name bij langdurige branden kan een (bedrijfs)brandweerinzet nodig zijn, omdat bijvoorbeeld de passieve brandbescherming niet lang genoeg stand houdt. Om het handelingsperspectief voor de (bedrijfs)brandweer in beeld te krijgen dient hier in het brandveiligheidsplan aandacht aan te worden besteed.
Door Brandweer Nederland zijn generieke protocolkaarten (https://nipv.nl/lng-liquid-natural-gas/) opgesteld voor het handelingsperspectief van de brandweer bij incidenten met LNG activiteiten.
Bijzondere situaties
Voor Seveso-inrichtingen (vanaf 50 ton LNG) geldt al een wettelijke eis dat deze over een veiligheidsbeheerssysteem moeten beschikken waarbij de noodzakelijke (brand)veiligheidsmaatregelen en –middelen op basis van een specifieke scenario-analyse vastgesteld worden. Daarbij zullen deze dus veelal aanvullend zijn op de genoemde maatregelen in deze paragraaf. Bij Seveso-inrichtingen worden de keuzes en maatregelen veelal vastgelegd in een brandveiligheidsplan. Daarnaast worden Seveso-inrichtingen door de veiligheidsregio beoordeeld op bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid en de eventueel noodzakelijke rol van een bedrijfsbrandweer om die gevaren te beheersen. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de aanwezige stationaire voorzieningen om de gevolgen te beheersen/beperken.
Het bunkeren vanuit een enkele tankwagen naar een LNG aangedreven schip heeft als bijzonderheid dat er geen eisen gesteld mogen worden aan de brandveiligheidsvoorzieningen aan boord van het schip en op de tankwagen. Dat is namelijk in strijd met het EU-recht dat de aanvullende eisen als een verstoring van de vrije marktwerking ziet. De noodzakelijke eisen worden al gesteld vanuit de scheepvaartregelgeving en het ADR.
Wanneer vanuit meerdere tankwagens gelijktijdig gebunkerd wordt via een manifold kunnen in theorie wel aanvullende brandveiligheidseisen gesteld worden aan het manifold, omdat het manifold niet onder het ADR en de scheepvaartregelgeving valt. In de praktijk is de inhoud van het manifold beperkt en zijn vooral de gekoppelde noodstopvoorzieningen en voldoende afstand tot andere activiteiten van belang om de brandrisico’s beperkt te houden. Er zijn dan geen additionele blusmiddelen nodig naast de reeds beschikbare blusmiddelen op de tankwagens en aan boord van het schip.
De situatie waarbij een LNG-installatie op een drijvende installatie (ponton) staat heeft als bijzonderheid dat de drijvende installatie geen deel uit maakt van het toepassingsgebied van deze PGS. De (brand)veiligheidseisen aan de drijvende installatie (het ponton) volgen uit de Binnenvaartregeling. De eisen aan de drijvende installatie en de drijvende installatie moeten daarbij in hun onderlinge samenhang gezien worden in het brandveiligheidsplan.
7.9.5Explosieveiligheid
7.9.6Noodplan, incidenten en calamiteiten
7.9.7Pictogrammen en aanwijzingen
In aanvulling op onderstaande maatregel geldt dat schepen welke komen (de)bunkeren of LNG als brandstof gebruiken in het kader van scheepvaartregelgeving (RPR) diverse kentekens dienen te voeren. Specifieke informatie over deze kentekens (bebording) is opgenomen in Bijlage C.7.
8Gelijkwaardige maatregelen
Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen
Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf voor een genoemde maatregel een alternatief wil toepassen, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:
- Is een alternatief toegestaan?
- Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
- Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?
Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder nader toegelicht.
Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?
Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:
- Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid);
- Brandpreventie (Brandpreventie omgevingsveiligheid);
- Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
- Rampenbestrijding (Brand- of rampenbestrijding).
De wettelijke grondslag is arbeidsveiligheid
Deze maatregel heeft betrekking op de veiligheid van werknemers. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking vormen van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbeidsomstandighedenwetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals bijvoorbeeld:
- het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
- maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbobesluit;
- maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, explosieveilig materieel 2016, Warenwetbesluit machines, enz.
In de PGS-reeks/deze PGS worden de Arbeidsveiligheid-maatregelen waarvan niet kan worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (DWW-maatregel).
Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de gezondheid en veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt. Zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor toetsing van de gelijkwaardigheid. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Nederlandse Arbeidsinspectie getoetst.
Criteria arbeidsveiligheid voor toepassen gelijkwaardige maatregelen
Bij de toetsing hanteert de Nederlandse Arbeidsinspectie een aantal criteria:
- Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
- de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
- een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
- het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen;
- Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de gezondheid en veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd zijn. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen die moet treffen om de werknemers te beschermen .
- Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ligt.
- De Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
De wettelijke grondslag is omgevingsveiligheid of brandpreventie omgevingsveiligheid
Deze maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.
Wel moet door het bedrijf de juiste procedure worden gevolgd. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking. Bij een niet-vergunningplichtige activiteit moet het gebruiken van een gelijkwaardig alternatief vier weken vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag. Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.
Wettelijke grondslag is zowel arbeidsveiligheid als omgevingsveiligheid / brandpreventie omgevingsveiligheid
Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid /Brandpreventieis, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor haar wetgevingsgebied gelden.
Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel
Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:
- Voor welke maatregel uit de PGS is de voorgestelde maatregel een alternatief?
- Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
- Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS- richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
- Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
- Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid (zie kader) is voldaan?
- Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?
9Aandachtspunten
9.1Werkzaamheden aan de LNG-afleverinstallatie
Bij het uitvoeren van werkzaamheden aan een LNG-afleverinstallatie waarbij LNG of NG kan vrijkomen, moet een veilige situatie worden gewaarborgd. Hiervoor kan een controlelijst, werkinstructie of een taakrisicoanalyse worden gebruikt.
Dit is altijd van belang bij het vullen van een lege LNG-afleverinstallatie, spoelen van een LNG-afleverinstallatie, verwisselen van een pomp van een LNG-opslagtank en plaatsen, verplaatsen of verwijderen van een LNG-opslagtank.
Voorafgaand aan de werkzaamheden beoordeelt de installateur en/of operator of de LNG-afleverinstallatie volledig gasvrij en inert of uitsluitend drukvrij moet worden gemaakt, of dat de werkzaamheden aan (een deel van) de LNG-afleverinstallatie onder druk kunnen worden uitgevoerd.
Het verwijderen of verplaatsen van een LNG-opslagtank mag uitsluitend worden uitgevoerd als alle vloeistof uit de LNG-opslagtank is verwijderd en de LNG-opslagtank gasvrij is. Dit moet ter plaatse van de opstelling worden uitgevoerd door een daarin gespecialiseerd bedrijf.
De eisen voor reparaties en wijzigingen staan in artikel 14 van het WBDA 2016.
Een voorbeeld van een controlelijst voor werkzaamheden aan LNG-opslagtank staat in Bijlage G.
9.2Monitoring van de LNG-afleverinstallatie
In het geval van procesverstoringen kan ingrijpen nodig zijn om te voorkomen dat bijvoorbeeld de installatie onnodig lang aardgas naar de atmosfeer zal uitstoten (afblazen/’venten’). Ook het niet goed functioneren van verschillende procesonderdelen (bijvoorbeeld de pomp) kan worden veroorzaakt door procesomstandigheden en niet alleen door het mechanisch falen van het procesonderdeel.
9.3Emergency Shut Down
Een ‘emergency shut down’ (ESD)-systeem is een veiligheidssysteem dat er voor zorgt dat de afleverinstallatie word uitgeschakeld en ingesloten. Er kan sprake zijn van een gelaagd ESD-systeem. In het kader van deze PGS is ten aan zien van het ESD-systeem alleen een ESD-1 en ERC relevant. Een gekoppeld ESD systeem is in combinatie met een ‘emergency release coupling’ (ERC) of ‘dry break/break-away’ coupling (ook wel breekkoppeling genoemd) een belangrijk onderdeel om escalatie van een incident te voorkomen. Bij een ESD scenario zullen alle pompen gestopt worden en alle gekoppelde afsluiters terug naar de veilige stand.
Zowel de installatie die valt onder de PGS 33-2 als de installatie aan boord van het te bunkeren schip moeten voorzien zijn van een ESD systeem. Er moet ook een voorziening aanwezig zijn die beide systemen koppelt, zodat als aan één zijde de ESD geactiveerd wordt, de andere zijde automatisch mee activeert. Dit wordt een interlinked ESD systeem genoemd.
9.3.1ESD-1
Bij het activeren van de gekoppelde ESD-1 voorziening worden aan de leverende kant de pomp(en) uitgeschakeld en zowel aan de leverende als de ontvangende kant zullen de ESD afsluiters teruggaan naar de veilige stand. De ESD-1 kan worden geactiveerd door o.a. een drukknop/noodstop, wegvallen van de ESD-koppeling, maximale druk overschrijding in een deel van de installatie, overvulbeveiliging of gas-, vlam- of temperatuurdetectie. Het systeem dient fail-to-safe en uitgevoerd te zijn en enkel te werken mits gekoppeld met het ontvangende schip. Zowel vanaf de leverende installatie en het ontvangende schip kan het ESD systeem voor beide zijden geactiveerd worden. In het geval van een ESD-1 scenario dienen de pomp(en) te stoppen en de ESD afsluiters naar de veilige stand terug te gaan. Pas nadat is beoordeeld wat de oorzaak is van het activeren van ESD-1, deze oorzaak is weggenomen en de veiligheden zijn gecontroleerd, kan het installatiedeel, weer worden ingeschakeld. Dit kan zowel ter plaatse als op afstand.
9.3.2ERC
Het doel van de (Powered) Emergency Release Coupling, of dry break/break-away coupling is het beperken van uitreden van LNG in het geval van een ongewenste kracht op de slang of arm.
Een Emergency Release Coupling is een passieve dry-break koppeling welke door middel van een externe kracht op bijvoorbeeld een zgn. ‘fuse wire’ geactiveerd word. De twee helften zullen in dit geval ontkoppelen en insluiten met een minimale uitreding van LNG. De ERC kan ook actief aangestuurd worden door bijvoorbeeld stikstofdruk of hydrauliek, gekoppeld aan een monitoring systeem. In dit geval spreekt men ook wel over een PERC.
Een ‘dry-break/break-away’ coupling is ook een passieve breek koppeling, deze wordt echter geactiveerd door een directe kracht in de slang of arm welke een zwak punt zullen laten breken. Hierbij zullen de twee helften ontkoppelen met minimale uittrede van LNG. In de binnenvaart is de ERC een verplicht onderdeel (ES-TRIN annex VIII – 2.8.6) van de scheepsinstallatie. In de zeevaart dient de ERC echter onderdeel van de leveringsinstallatie te zijn. In het geval dat beide partijen een ERC of break-away systeem hebben dient er zorg voor gedragen te worden dat er nooit een ingesloten volume tussen beide koppelingen kan komen zonder een overdrukbeveiliging.
Bijlage AAfkortingen en begrippen
Deze bijlage bevat een lijst met afkortingen en begrippen die in deze PGS voorkomen. Deze PGS sluit zo veel mogelijk aan bij de begrippen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en andere relevante wetten en regels. In de praktijk kunnen ook andere termen voorkomen. Daarom is in deze bijlage bij een aantal begrippen ook een alternatieve omschrijving gegeven, zodat duidelijk is wat met een bepaald begrip is bedoeld.
Bekijk deze tabel in een popup venster
Begrip of afkorting | Betekenis | Alternatieve omschrijving |
Aardgas | Voor aardgas sluit de PGS aan bij de definitie in de Gaswet. Die luidt: “stof die bij een temperatuur van 15 graden Celsius en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is.” | |
ADN | ADN staat voor Accord européen relatif au transport des marchandises Dangereuses par voies de Navigation intérieures. Het is het Europese verdrag over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. | |
ADR | ADR staat voor Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route. Het is het Europese verdrag over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. | |
Afleverdruk | Druk in de tankinstallatie gemeten aan de uitgaande kant van de tankzuil | |
Afleverinstallatie | Dit omvat de gehele afleverinstallatie, inclusief de LNG-opslagtank, leidingen, slangen, koppelingen, en dergelijken | Bunkerinstallatie |
Afleverslang | Flexibele slang, inclusief de koppelingen en de vulaansluiting, die deel uitmaakt van de tankzuil waarmee brandstof wordt getankt | Bunkerslang Tankslang Slang |
Afnemer | Persoon die LNG afneemt door middel van tanken via de afleverinstallatie | |
Afsluiter | Onderdeel van een installatie of leiding om de doorstroming te regelen De afsluiter regelt het helemaal of gedeeltelijk openen of sluiten van een doorstroomopening. Er zijn handbediende en op afstand gestuurde afsluiters. Er zijn ook afsluiters die dienen als noodstopvoorziening. | |
Arbeidshygiënische strategie | Zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit | |
Arbo | Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving | |
ATEX | ATmosphères EXplosibles. Het begrip ATEX wordt gebruikt als korte naam voor twee Europese richtlijnen die gaan over explosiegevaar. | |
Bal | Besluit activiteiten leefomgeving | |
Bbl | Besluit bouwwerken leefomgeving | |
BBT | BBT staat voor beste beschikbare technieken. Dit zijn de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken. | |
Bedrijfsterrein | Terrein waarop de activiteiten van het bedrijf plaatsvinden, begrensd door de erfgrens | Inrichting, Perceel, Terrein |
Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving Dit is in de meeste gevallen de erfgrens van het terrein van het bedrijf. Maar kan ook beperkt zijn tot de grens van de plaats op het bedrijfsterrein waar de gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. | Erfgrens Erfafscheiding Erfscheiding Perceelgrens Kavelgrens Terreingrens |
Beheerder | Degene die gelegenheid geeft tot het afleveren van LNG en verantwoordelijk is voor het gebruik van de afleverinstallatie. De beheerder heeft een overeenkomst heeft met de eigenaar; de beheerder kan ook de eigenaar zijn. In het kader van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 is de beheerder gelijk aan de gebruiker. | Exploitant |
Bevoegd gezag | Bestuursorgaan dat bevoegd is om toezicht te houden, een vergunning te verlenen of een ander besluit te nemen. Meestal is dit de gemeente of provincie. | |
Bkl | Besluit kwaliteit leefomgeving | |
BOb | Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH | |
Boil-off gas | Vloeibaar gemaakt gas dat verdampt door het inlekken van warmte | |
Brandbare stof | Stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, nadat de bron die de ontsteking heeft veroorzaakt, is weggenomen | |
Brandblusmiddel | Brandblusser of brandslanghaspel | |
Brandblusser | Blustoestel Brandblustoestel Poederblusser Blusser Handblusser | |
Brandstoftank | Tank met brandstof in een voertuig, vaartuig of werktuig | Br andstofreservoir Tank |
Brandwerendheid | Brandwerendheid gaat over wanden of deuren of andere delen van een constructie. Het geeft aan hoe lang een deel van een constructie een brand kan tegenhouden. De brandwerendheid wordt uitgedrukt in aantal minuten. NEN 6069 beschrijft hoe de brandwerendheid wordt bepaald. | Brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie bepaald volgens NEN 6069 |
Breekkoppeling | Losbreekkoppeling Dry break- / break-away coupling ERC | |
BRL | BeoordelingsRichtlijn | |
Brzo 2015 | Besluit risico's zware ongevallen 2015 | |
Buitenlucht | Plaats in de open lucht met natuurlijke ventilatie Zonder mechanische hulpmiddelen is de luchtsnelheid op die plaats meestal hoger dan 2 m/s en vrijwel nooit lager dan 0,5 m/s. Op die plaats zijn geen hinderende obstakels aanwezig. Een situatie met één wand en een dak geldt als buitenlucht. | Buitenluchtsituatie |
Bunkeren | Leveren van LNG brandstof aan de brandstoftank van schepen | Afleveren Tanken |
Bunkerinstallatie | Installatie die is bestemd of wordt gebruikt voor de opslag of levering van brandstof aan schepen voor voortstuwing of ander gebruik | Afleverinstallatie |
Cavitatie | Het door drukverlaging ontstaan van gasbellen in een vloeistof en het imploderen van die gasbellen door drukverhoging. Dit ontstaat onder andere door het verpompen van vloeistof. | |
CBI | Conformiteitsbeoordelingsinstantie CBI's zijn instellingen die zijn aangewezen om conformiteitsbeoordelingen uit te voeren. Conformiteitsbeoordeling is een instrument om ervoor te zorgen dat arbeidsmiddelen bij naleving van de instructies veilig en gezond kunnen worden gebruikt. De meest actuele lijst met CBI’s staat op de website van de Nederlandse Arbeidsinspectie. | |
Chauffeur | In algemene zin: de bestuurder van een voertuig of werktuig In het kader van deze PGS zijn in elk geval te onderscheiden: – chauffeur van een LNG-tankwagen die LNG komt afnemen; – chauffeur van een LNG-tankwagen die de LNG-opslagtank komt vullen (of in voorkomende gevallen leegmaken); – chauffeur van een LIN-tankwagen die een LIN-opslagtank komt vullen als een dergelijke tank aanwezig is. In deze PGS is zoveel mogelijk verduidelijkt welke chauffeur is bedoeld. | |
CLP | Classification, Labelling and Packaging CLP wordt vaak gebruikt als afkorting van de CLP-verordening. Dat is de Europese verordening over de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. | |
CNG | Compressed Natural Gas CNG is aardgas onder druk. | |
Conformiteitsverklaring | Verklaring van een fabrikant waarin staat dat het apparaat of de installatie is gemaakt volgens code uit het ontwerp Een onafhankelijke partij (Nobo) heeft toezicht uitgevoerd op de productie. | |
Debunkeren | Terug leveren van LNG brandstof vanuit de brandstoftank van schepen | Ontbunkeren |
Degene die de activiteit verricht | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Beheerder Exploitant Operator |
Deskundig persoon | Beheerder van de inrichting of een door de beheerder van de inrichting aangewezen en geïnstrueerde persoon belast met het houden van toezicht (direct of op afstand met camera’s) op het afleveren van LNG | Toezichthoudende persoon |
Direct toezicht | Toezicht gehouden door een persoon die fysiek aanwezig is op de locatie waar het afleveren van LNG plaatsvindt | |
Drijvende afleverinstallatie | Vaartuig (bijvoorbeeld een ponton) met een permanente ligplaats dat is bestemd of wordt gebruikt voor de opslag of levering van brandstof aan schepen voor voortstuwing of ander gebruik | |
Dodemansknop | Een knop die ervoor zorgt dat tanken van of verladen van LNG alléén kan plaatsvinden door het indrukken van deze knop | |
Domino-effect | Een effect waarbij het falen van een gevarenbron leidt tot het falen van een andere gevarenbron en waarbij de (directe) gevolgen van het falen van de eerste gevarenbron kleiner zijn dan de gevolgen van het falen van het vervolgongeval. | |
Drukontlasting | Component die het overschrijden van de grenswaarde van de druk voorkomt door het afblazen van gas | |
EN | Europese Norm Een Europese norm is geldig voor alle Europese lidstaten. Voor de Nederlandse markt dragen Europese normen de codering NEN-EN. In Duitsland is dat DIN-EN. Er zijn drie organisaties die Europese normen vaststellen:
| |
ESD | Emergency Shut Down Er kan sprake zijn van een gelaagd ESD-systeem. In het kader van deze PGS is ten aan zien van het ESD-systeem alleen een ESD-1 en ERC relevant. | |
Explosieve atmosfeer | Mengsel van lucht en brandbare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, onder atmosferische omstandigheden waarin de verbranding zich na ontsteking uitbreidt tot het gehele niet-verbrande mengsel | |
Fabrikant | Diegene die het apparaat of de samenbouw fabriceert en hiervoor een conformiteitsverklaring afgeeft | |
Gasvrij maken | Terugbrengen van het methaangehalte naar een volumepercentage kleiner dan 0,5 % (5 000 ppm) | |
Gebruiker volgens WBDA 2016 | Degene die de installatie gebruikt Dit kan ook de exploitant of de beheerder zijn. | |
Gevaarlijke stof (ADR) | Stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code | |
Gevaarlijke stof (CLP) | Stoffen die overeenkomstig EG-verordening op indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse | |
Gevarenzone-indeling | Indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een explosieve atmosfeer, volgens het Arbobesluit | |
GHS | Globally Harmonised System of classification and labelling of chemicals | |
Grenswaarde | Maximaal toegestane concentratie | |
HAZOP | HAZard and OPerability De HAZOP-methode is een standaard methode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen en het identificeren van gevaren en ongewenste situaties. | Storingsanalyse |
Hogedrempelinrichting | Seveso-inrichting waar een gevaarlijke stof in een grotere of gelijke hoeveelheid aanwezig is dan/als de genoemde waardes in de Seveso-richtlijn 2012/18/EU, zie Bal | |
Hulpverleningsdiensten | Politie, ambulance, brandweer en andere organisaties van de overheid die hulp verlenen | Hulpdiensten |
IEC | International Electrotechnical Commission Internationale commissie voor het ontwikkelen en publiceren van normen voor elektrische componenten en apparatuur. | |
In afwezigheid van personeel | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Onbemand Zonder direct toezicht Zonder aanwezigheid van personeel |
IMO | International Maritime Organization IMO is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties die op internationaal niveau afspraken maakt tussen de deelnemende lidstaten om de scheepvaart zo veilig en milieuvriendelijk mogelijk te maken. | IMO |
In afwezigheid van personeel | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Onbemand Zonder direct toezicht Zonder aanwezigheid van personeel |
Incident | Negatieve, onverwachte en onvoorziene gebeurtenis waarbij afhankelijk van het type en de ernst ervan het noodzakelijk kan zijn om melding te maken van de gebeurtenis en/of hulp(diensten) in te roepen | |
Intern noodplan | Noodplan dat maatregelen beschrijft om bij incidenten en calamiteiten passend te reageren met als doel ongewenste gebeurtenissen en schadelijke gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken Het gaat om organisatorische en technische maatregelen binnen het bedrijf | Noodplan Calamiteitenplan |
Interne veiligheidsafstand | Een interne veiligheidsafstand is een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn. | |
IPO | Interprovinciaal overleg | |
ISO | International Organization for Standardization Internationale Organisatie voor Standaardisatie ISO stelt normen vast. Het is een samenwerkingsverband van nationale standaardisatieorganisaties in een groot aantal landen. | |
Kwetsbaar object | Kwetsbaar gebouw zoals bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving. | |
KvI | Keuring voor Ingebruikneming | |
LBG | Liquefied Bio Gas Vloeibaar gemaakt biogas | |
LEL | Onderste explosiegrens Concentratie van brandbaar gas of brandbare damp in de lucht beneden welke de atmosfeer niet explosief is LEL is de afkorting van de Engelse term Lower Explosive Limit. | LFL |
LEL-O2 meter | Explosiegevaar meter gecombineerd met een zuurstofmeter. | |
LCNG | Liquefied Compressed Natural Gas LCNG is CNG gemaakt uit LNG. | |
LNG | Liquified Natural Gas Vloeibaar gemaakt aardgas: sterk gekoeld vloeibaar gemaakt gas met een hoog gehalte aan methaan ingedeeld onder UN-nr. 1972; | Cryogeen methaan |
(L)NG | Methaan in zowel vloeibare als gasvormige toestand | |
Lossen | Het vullen van een LNG-opslagtank vanuit een LNG-tankwagen of een LNG-tankschip | |
Losslang | Slang waarmee opslagtanks vanuit een tankwagen met brandstof worden gevuld | Vulslang |
LSM | Liquefied Synthetic Methane | |
Milieubelastende activiteit | In de Omgevingswet omschreven activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben Het Besluit activiteiten leefomgeving wijst milieubelastende activiteiten aan. De activiteiten met gevaarlijke stoffen uit deze PGS zijn aangewezen als milieubelastende activiteit. | |
Monitoringssysteem | Systeem waarmee door middel van sensoren de juiste of niet juiste werking van de LNG-afleverinstallatie wordt gevolgd en waarmee verstoringen via een alarmerings- of notificatiesysteem kenbaar worden gemaakt aan de beheerder | |
NEN | NEN staat voor NEderlandse Norm. NEN staat ook voor Stichting Koninklijk NEderlands Normalisatie-instituut. Dat instituut geeft NEN-normen uit. | |
NEN-EN | Europese norm (EN) die door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard en uitgegeven | |
NEN-EN-IEC | Door IEC vastgestelde internationele norm De norm is als Europese Norm aanvaard. De norm is ook door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven. | |
NEN-EN-ISO | Door ISO vastgestelde internationele norm De norm is als Europese Norm aanvaard. De norm is ook door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven. | |
NEN-ISO | Door ISO vastgestelde internationale norm De norm is door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven. | |
NOBO | NOtified Body Een keuringsinstituut of testinstituut dat door de overheid is aangewezen Het instituut test producten en kijkt of deze aan de daarvoor geldende richtlijnen voldoen. | |
Noodstopvoorziening | Voorziening die een apparaat, voertuig of installatie uitschakelt of stilzet of in een veilige toestand brengt Deze is bedoeld om bij een incident of calamiteit verdere escalatie te voorkomen. | Noodstop |
Noodplan | Overzicht van de door een bedrijfsorganisatie genomen maatregelen en voorzieningen om effecten van calamiteiten te minimaliseren en te bestrijden | |
NPR | Nederlandse Praktijkrichtlijn Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) geeft NPR-publicaties uit. Een NPR is een informatieve praktische uitwerking van de bepalingen in een norm. Bijvoorbeeld toelichtingen op normen, constructieve mogelijkheden, werkmethoden en fabricagegegevens. | |
NTA | Nederlandse Technische Afspraak Dit is een openbare afspraak tussen twee of meer belanghebbende partijen. Er is geen openbare commentaarronde en het is niet nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat. Een NTA kan snel tot stand komen. | |
Onbrandbaar | Onbrandbaar bouwmateriaal of onbrandbare stoffen, materialen of producten Het gaat bij onbrandbare bouwmaterialen om onbrandbaarheid volgens NEN 6064 | Onbrandbaar bepaald volgens NEN 6064 |
Opslagtank | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving, niet zijnde de brandstoftank van een vaartuig, voertuig of werktuig. | Opslagreservoir Reservoir Tank |
Operator | Diegene die in dienst van de beheerder de LNG-afleverinstallatie aanstuurt | |
PED | Pressure Equipment Directive Richtlijn Drukapparatuur Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur De PED-richtlijn beschrijft “essentiële veiligheidseisen” voor drukapparatuur. Het gaat om algemene veiligheid en bescherming tegen zowel persoonlijk letsel als materiële schade. Onder de PED-richtlijn vallen alle producten en installaties met een druk die hoger is dan 50 kPa. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het WBDA 2016. | |
PRD | Praktijkregels voor Drukapparatuur Deze praktijkregels bevatten uitleg over alle regels uit het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. De Technische Commissie van Drukapparatuur van NEN stelt deze praktijkregels op. De PRD zijn te verkrijgen via de website van de SDU. | |
REACH | Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen Reach is een Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen. Het beschrijft waar bedrijven en overheden zich aan moeten houden. Deze verordening geldt voor alle landen van de Europese Unie | |
Rollover | Rollover is het verschijnsel waarin lagen LNG met verschillende dichtheden spontaan gaan mixen onder het vormen van grote hoeveelheden LNG damp. Een voorwaarde voor het ontstaan van een rollover is de aanwezigheid van stratificatie: het bestaan van twee of meerdere lagen van LNG van verschillende dichtheden. | |
Scheidingsconstructie | Fysieke barrière om onbevoegden buiten de installatie te houden | |
Seveso-inrichting | Een of meer Seveso-installaties op een locatie die volledig wordt beheerd door diegene die de Seveso-inrichting exploiteert, met inbegrip van de gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten, zie Bal | |
Seveso-installatie | Technische eenheid waarin een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, lid 10, van de Seveso-richtlijn wordt gemaakt, gebruikt, verwerkt of opgeslagen, met inbegrip van de uitrusting, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laadkades, aanlegsteigers, pieren, depots en andere constructies die nodig zijn voor de werking daarvan, zie Bal | |
SIL | Safety Integrity Level SIL is een indicator voor het kwantificeren van risicoverlaging van systemen of processen van een installatie. De vereiste SIL-klasse hangt af van het oorspronkelijke risico dat intrinsiek verbonden is met de systemen of processen van de installatie. Zie NEN-EN-IEC 61508 of NEN-EN-IEC 61511. | |
SWIFT | Structured What If Technique Methode voor het uitvoeren van een risicoanalyse | |
Tanken van brandstof | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Afleveren van brandstof Brandstof tanken |
Ten hoogste | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Maximaal |
Ten minste | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving | Minstens, Minimaal |
Veilige (toe)stand | (Toe)stand waarin het installatieonderdeel veilig kan worden achtergelaten en waarbij geen ongewenste opbouw van druk kan optreden binnen dit installatieonderdeel. In geval van een afsluiter kan de veilige stand open of gesloten zijn, afhankelijk van de situatie. | |
Veiligheidsafsluiter | Afsluiter die zo is uitgevoerd dat deze bij het wegvallen van de bekrachtiging automatisch de veilige positie inneemt | |
VNG | Vereniging Nederlandse Gemeenten | |
VNO-NCW | Vereniging VNO-NCW is een organisatie van werkgevers. VNO-NCW is ontstaan uit een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) | |
Voldoet aan / Volgens / Zoals dat staat in | Overeenkomstig | |
VTH | Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving | |
Vulaansluiting | Onderdeel van de afleverslang bij een tankzuil De vulaansluiting zorgt voor een vaste verbinding van de afleverslang met het voertuig of vaartuig. Deze komt voor bij tanken van gasvormige brandstoffen. | Vulkoppeling |
Vulpunt | Onderdeel van een installatie met een opslagtank Het vullen van de opslagtank gebeurt via het vulpunt. | |
Vvl | Verklaring van Ingebruikneming | |
Wabo | Wet algemene bepalingen omgevingsrecht | |
Warmtestraling | Stralingsbelasting Warmtestralings-belasting Warmtebelasting | |
Werktuig | Uit het Besluit activiteiten leefomgeving en goedgekeurd op basis van Reglement (EU) 2015/110 | |
WBDA 2016 | Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 | |
Wvr | Wet veiligheidsregio's |
Bijlage BNormen en bronnen
B.1Normatieve documenten en normen
Deze bijlage is normatief.
Deze bijlage bevat normen en andere documenten die zijn genoemd in de maatregelen. Voor zover een norm (zoals NEN of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie waarnaar in een voorschrift in deze richtlijn wordt verwezen, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de uitgegeven publicatie inclusief wijzigings- of correctiebladen zoals die op het moment van de publicatie van deze richtlijn luidde.
Bekijk deze tabel in een popup venster
Document of norm met versie | Titel |
NEN 1010 | Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties |
NEN 6064 | Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen |
NPR 2577 | Mobiele verwarmingssystemen - Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor gebruik in vrijetijdsvoertuigen, caravans, bakwagens en andere voertuigen |
NPR 7910-1 | Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 1: Gasexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-1:2015 |
NPR 7910-2 | Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 2: Stofexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-2:2015 |
NEN-EN 2 | Brandklassen |
NEN-EN 3-7 | Draagbare blustoestellen - Deel 7: Eigenschappen, prestatie-eisen en beproevingsmethoden |
NEN-EN 54-10 | Automatische brandmeldinstallaties – Deel 10: Vlamdetectoren – Puntmelders |
NEN-EN 1363-1 | Bepaling van de brandwerendheid – Deel 1: Algemene eisen |
NEN-EN 13645 | Installaties en uitrusting voor vloeibaar aardgas – Ontwerp voor landinstallaties met een opslagcapaciteit tussen 5 t en 200 t |
NEN-EN 50402 | Elektrisch materieel voor de detectie en meting van brandbare of giftige gassen, dampen of zuurstof – Eisen aan de functionele veiligheid van vastbevestigde gasdetectiesystemen |
NEN-EN-ISO 21012 | Cryogene vaten – Slangen |
NEN-EN-IEC 60204-1 | Veiligheid van machines – Elektrische uitrusting van machines – Deel 1: Algemene eisen |
NEN-EN-IEC 60079-10-1 | Explosieve atmosferen - Deel 10-1: Classificatie van gebieden - Explosieve gasatmosferen |
NEN-EN-IEC 60079-10-2 | Explosieve atmosferen - Deel 10-2: Classificatie van gebieden - Explosieve stofatmosferen |
NEN-EN-IEC 60079-29-2 | Explosieve atmosferen – Deel 29-2: Gas detectoren – Selectie, installatie, gebruik en onderhoud van detectoren van brandbare gassen en zuurstof |
NEN-EN-IEC 61511-1 | Functionele veiligheid – Veiligheidssystemen voor de procesindustrie – Deel 1: Raamwerk, definities, systeem, hardware en applicatieprogrammeringsvereisten |
NEN-EN-IEC 62305-2 | Bliksembeveiliging – Deel 2: Risicomanagement |
NPR-CLC-IEC/TR 60079-32-1 | Explosieve atmosferen - Deel 32-1: Richtlijnen voor elektrostatische risico's |
NEN-ISO 7240-10 | Automatische brandmeldinstallaties – Deel 10: Punttype vlamdetectoren |
ISO 20519 | Schepen en maritieme techniek – Eisen voor bunkeren van schepen met gasmotoren |
B.2Informatieve documenten en bronnen
Bekijk deze tabel in een popup venster
Nummer | Titel | Vindplaats |
1 | ADR 2019 | |
2 | Arbeidsomstandighedenwet | |
3 | Arbeidsomstandighedenbesluit | wetten.overheid.nl |
4 | Arbeidsomstandighedenregeling | wetten.overheid.nl |
5 | Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 | wetten.overheid.nl |
6 | Warenwetregeling drukapparatuur 2016 | wetten.overheid.nl |
7 | Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm | wetten.overheid.nl |
8 | Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 | wetten.overheid.nl |
9 | Warenwetbesluit machines | wetten.overheid.nl |
10 | Wet veiligheidsregio's | wetten.overheid.nl |
11 | Besluit veiligheidsregio's | wetten.overheid.nl |
12 | Omgevingswet | overheid.nl |
13 | Omgevingsbesluit | overheid.nl |
14 | Besluit activiteiten leefomgeving | overheid.nl |
15 | Besluit bouwwerken leefomgeving | overheid.nl |
16 | Besluit kwaliteit leefomgeving | overheid.nl |
17 | Wet vervoer gevaarlijke stoffen | wetten.overheid.nl |
18 | Regeling gaskwaliteit | |
19 | Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen | wetten.overheid.nl |
20 | Handreiking Generieke Risicobenadering PGS Nieuw Stijl, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, versie 1.1 (03-17) | Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen |
21 | PGS 9: Cryogene gassen, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 9 | Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen |
22 | PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen | Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen |
23 | PGS 33-1: Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen | |
24 | Bepaling interne veiligheidsafstanden voor LNG-tankstations ten behoeve van de in ontwikkeling zijnde PGS 33 deel 1 (v.0.4), Edward Geus (RIVM) & PGS 33-1 WG 1, 24 april 2013 | |
25 | Beoordelingsrichtlijn BRL- K901/03 2011 - 10 - 15 voor het Kiwa procescertificaat voor “Regeling Erkenning Installateurs tanks en leidingen voor drukhoudende opslag van LPG, propaan, butaan, DME en aardgas (REIP) | KIWA |
26 | NEN-EN-ISO 14001:2015, Milieumanagementsystemen – Eisen met richtlijnen voor gebruik | |
27 | NEN-EN-ISO 16903:2015, Aardolie- en aardgasindustrie – Eigenschappen van LNG die van invloed zijn op ontwerp en materiaalkeuze | |
28 | NEN-EN 13480-1:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 1: Algemeen | |
29 | NEN-EN 13480-2:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 2: Materialen | |
30 | NEN-EN 13480-3:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 3: Ontwerp en berekening | |
31 | NEN-EN 13480-4:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 4: Fabricage en installatie | |
32 | NEN-EN 13480-6:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 6: Aanvullende eisen voor ondergrondse pijpleidingen | |
33 | NEN-EN 13480-8:2017, Metalen industriële leidingsystemen – Deel 8: Aanvullende eisen voor leidingen van aluminium en aluminiumlegeringen | |
34 | NTA 8620:2016, Specificatie van een veiligheidsmanagement-systeem voor risico's van zware ongevallen | |
35 | ISO 45001:2018, Managementsystemen voor gezond en veilig werken – Eisen met richtlijnen voor gebruik | |
36 | Chemiekaarten (2022), uitgegeven door SDU | SDU |
37 | Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid, Brandweer Nederland, november 2012 | Brandweer Nederland |
38 | Handreiking EV advisering LNG, Instituut Fysieke veiligheid, november 2016 | IFV |
39 | Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen | Europese commissie |
40 | Rijnvaartpolitiereglement (RPR) | |
41 | Binnenvaartpolitiereglement (BPR) | |
42 | Binnenvaartregeling | |
43 | ADN voor vervoer over binnenwateren | |
44 | Reglement betreffende scheepsvaartpersoneel op de Rijn (RSP) |
Bijlage CRelevante wet- en regelgeving
C.1Inleiding
Een groot deel van de regels voor gevaarlijke stoffen staat in nationale wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen, of volgt rechtstreeks uit Europese verordeningen.
Op de website van de Rijksoverheid staat de meest actuele versie van de nationale wet- en regelgeving. Op de website van de Europese Unie staat de meest actuele versie van Europese regelgeving.
C.2Omgevingswet
De Omgevingswet bevat regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water en regelt daarmee het benutten en beschermen van de leefomgeving. Onder de Omgevingswet hangen vier algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling met de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. De algemene maatregelen van bestuur zijn het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsbesluit. De ministeriële regeling is de Omgevingsregeling.
Algemene informatie over de Omgevingswet staat op het omgevingswetportaal. Daar staat ook meer informatie over de vier besluiten.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit richt zich tot burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Besluit activiteiten leefomgeving
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. Het Bal verwijst voor verschillende activiteiten naar de PGS-richtlijnen.
Besluit bouwwerken leefomgeving
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Daaronder vallen bouwen, verbouwen, gebruiken, in stand houden en slopen van bouwwerken. Het gaat om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.
Een belangrijke doelstelling van het Bbl is het kunnen beheersen van een brand zodat mensen veilig kunnen vluchten en de brand zich niet uitbreidt naar andere gebouwen. Nieuwe gebouwen moeten zijn ingedeeld in brandcompartimenten.
In het Bbl staan regels voor de aanwezigheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor incidentbestrijding, zoals bluswatervoorzieningen op eigen terrein, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.
In het Bkl staan instructieregels voor het omgevingsplan over bijvoorbeeld rampenbestrijding en externe veiligheid. Voor veel voorkomende en meer uniforme activiteiten bevat het Bkl vaste risicoafstanden. Ook staan in het Bkl beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen met het oogmerk van bescherming van de fysieke leefomgeving tegen externe veiligheidsrisico’s.
Omgevingsregeling
In de Omgevingsregeling zijn onder andere de gegevens en bescheiden benoemd die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt, zijn technische uitvoeringsvoorschriften gegeven voor milieubelastende activiteiten en zijn de rekenmethoden aangegeven die moeten worden toegepast bij het berekenen van het plaatsgebonden risico en de afstanden van de aandachtsgebieden. Ook zijn in de Omgevingsregeling de versies aangegeven van de normdocumenten waarnaar in de besluiten en in de Omgevingsregeling wordt verwezen.
Seveso
De Seveso III-richtlijn (2012/18/EG) is op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s voor een groot deel geïmplementeerd in het Besluit activiteiten leefomgeving. Paragraaf 4.2 van dat besluit bevat eisen voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (voorheen Brzo-bedrijven). Deze eisen hebben zowel betrekking op de technische kant van veiligheid, als op aspecten voor de bedrijfsvoering, zoals veiligheidsbeleid, procedures en communicatie.
C.3Chemische stoffen
CLP
CLP is een Europese verordening (1272/2008/EG) over indeling en etikettering van chemische stoffen. CLP staat voor Classification, Labelling and Packaging (indeling, etikettering en verpakking). Om veilig om te gaan met chemische stoffen moeten deze worden voorzien van etiketten volgens een gestandaardiseerd systeem. Op deze etiketten staat naast de werking ook welke beschermmaatregelen nodig zijn.
Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!
REACH
REACH is een Europese verordening (EC 1907/2006) over de productie van en handel in chemische stoffen. Reach staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen. De leverancier moet zorgen voor een veiligheidsinformatieblad bij elke chemische stof. De eindgebruiker moet zich houden aan de maatregelen in dit veiligheidsinformatieblad.
Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!
C.4Arbeidsomstandighedenwetgeving
Arbeidsomstandighedenwet
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor zowel werkgever als werknemer op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft op haar beurt een uitwerking van regels in het Arbobesluit.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Arbeidsomstandighedenbesluit
In het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) staan regels over bijvoorbeeld arbozorg, organisatie van het werk, inrichting van arbeidsplaatsen, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
C.5Warenwet
Warenwet
De Warenwet bevat regels met het oog op productveiligheid om de gezondheid en veiligheid van de gebruiker van dat product te beschermen. Dit kan een werknemer of een consument zijn. In de onderliggende Warenwetbesluiten staan regels voor de fabrikant, leverancier en andere marktpartijen. Die regels zorgen ervoor dat een product voldoet aan essentiële gezondheids- en veiligheidseisen uit Europese richtlijnen.
C.6Wet veiligheidsregio's
Wet veiligheidsregio’s
De Wet veiligheidsregio’s beoogt een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie te bereiken van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing. Dit gebeurt onder één regionale bestuurlijke regie. Op grond van deze wet kan het bestuur van een veiligheidsregio bepalen dat een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben.
Meer informatie staat op de website van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Besluit veiligheidsregio's
In het Besluit veiligheidsregio’s staat een beschrijving van de procedure die het bestuur van de veiligheidsregio moet volgen om te bepalen of een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben. Ook is in dit besluit geregeld welke eisen aan een bedrijfsbrandweeraanwijzing kunnen worden verbonden.
C.7Vervoer
Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt onder diverse internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen. De internationale regels zijn onder andere geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de ADR
De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Het gaat onder meer om regels over:
- vervoermiddelen (zoals tankwagens, schepen, reservoirwagens);
- chauffeurs (opleiding en training);
- vervoersdocumenten;
- verpakkingen en etikettering;
- laden en lossen.
Voor de activiteiten in de PGS-richtlijnen zijn de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het meest relevant. De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als bijlage bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit de ADR.
De ADR is een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Europese Richtlijn 94/55/EG schrijft voor dat de lidstaten de ADR in eigen wetgeving implementeren.
De ADR stelt niet alleen regels voor het vervoer over de weg, maar ook voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen.
Meer informatie staat op de website van de Rijksoverheid. Daar staat ook informatie over de ADR.
ADN voor vervoer over de binnenwateren
Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par voie de Navigation intérieure. De Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG) bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Als bijlage 1 bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit het ADN-verdrag.
Binnenvaartregeling
Regeling ter uitvoering van de Binnenvaartwet en het Binnenvaartbesluit, die per 30 december 2008 in werking zijn getreden ter uitvoering van de Europese richtlijn nr. 2006/87/EG.
Rijnvaartpolitiereglement (RPR)
Het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) bevat de verkeersregels voor de Nederlandse Rijn en zijn uitmondingen van Bazel tot in de open zee, hetzij stroomafwaarts hetzij stroomopwaarts. De Lek en de Waal worden beschouwd deel uit te maken van de Rijn. Het reglement is gebaseerd op de Herziene Rijnvaartakte, een verdrag gesloten te Mannheim op 17 oktober 1868. Het is voor de andere landen waar de Rijn doorheen stroomt nagenoeg gelijk, in de officiële talen Frans, Duits, Engels en Nederlands. De politievoorschriften voor de scheepvaart worden opgesteld door het Comité Politiereglement (RP) van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, de CCR. Belangrijkste taken: Veiligheid van de scheepvaart, exploitatie van de schepen en gedrag in het verkeer.
Een aantal relevante regels uit dit RPR welke rechtstreeks gelden in aanvulling op deze richtlijn zijn opgenomen in artikel 15.07, lid 2 t/m 9:
2. Het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) tijdens het varen, de overslag en het aan of van boord gaan van passagiers is niet toegestaan.
3. Het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) mag uitsluitend plaatsvinden op een door de bevoegde autoriteit daarvoor aangewezen plaats.
4. In de bunkerzone mogen uitsluitend aanwezig zijn: bemanningsleden van het schip dat moet bunkeren, medewerkers van het bunkerstation, of personen die daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit.
5. Alvorens met het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) te beginnen, dient de schipper van het schip dat moet bunkeren zich ervan te vergewissen dat:
- het schip dat moet bunkeren zodanig ligt afgemeerd dat de kabels, en met name de elektrische kabels en de aardverbindingen, alsook de slangen, niet door trek vervormd kunnen worden, en dat de schepen bij gevaar snel losgemaakt kunnen worden;
- de schipper of een door hem/haar met de verantwoording belaste persoon, en de verantwoordelijke medewerker van het bunkerstation, een controlelijst voor het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) voor schepen die het kenteken dragen, bedoeld in artikel 2.06, overeenkomstig de door de CCR vastgelegde standaard, hebben ingevuld en ondertekend, en dat alle vragen van deze lijst met «ja» zijn beantwoord. Niet-relevante vragen kunnen geschrapt worden. Indien niet alle vragen positief kunnen worden beantwoord, is bunkeren slechts met toestemming van de bevoegde autoriteit toegestaan;
- alle vereiste toestemmingen zijn verkregen.
6. De controlelijst als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b) moet:
- in tweevoud worden ingevuld,
- beschikbaar zijn in ten minste één taal die begrijpelijk is voor de personen bedoeld in het voornoemde vijfde lid, onderdeel b, en
- drie maanden aan boord van het schip worden bewaard.
7. Tijdens het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) dient de schipper zich er voortdurend van te vergewissen dat:
- alle maatregelen ter vermijding van lekkage van vloeibaar aardgas (LNG) zijn genomen;
- druk en temperatuur van de brandstoftank vloeibaar aardgas (LNG) in normale bedrijfsomstandigheden blijven;
- de vulstand van de brandstoftank vloeibaar aardgas tussen de toegestane niveaus blijft;
- maatregelen betreffende de aarding tussen het schip dat moet bunkeren en het bunkerstation overeenkomstig de in de gebruiksaanwijzing voorziene methode, zijn getroffen.
8. Tijdens het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG),
- moet het schip dat moet bunkeren, ter aanvulling van het kenteken voorzien in artikel 2.06, een voor andere schepen goed zichtbaar bord voeren, dat aangeeft dat geen ligplaats genomen mag worden op een afstand van minder dan 10 meter, conform artikel 3.33. De lengte van de zijde van het vierkante bord moet ten minste 60 cm bedragen;
- moet het schip dat moet bunkeren, ter aanvulling van het kenteken voorzien in artikel 2.06, op een plaats die voor andere schepen goed zichtbaar is, het bord A.9 voeren, dat aangeeft dat het verboden is hinderlijke waterbeweging te veroorzaken. De afmeting van de langste zijde moet ten minste 60 centimeter bedragen;
- ‘s nachts moeten deze borden zodanig zijn verlicht, dat ze aan beide zijden van het schip duidelijk zichtbaar zijn.
9. Na het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) is het volgende vereist:
- volledige lediging van de leidingen voor het bunkeren van vloeibaar aardgas tot aan de brandstoftank van het vloeibaar aardgas (LNG);
- sluiten van de afsluiters, ontkoppelen van de slangen en verbindingen tussen het schip en het bunkerstation voor vloeibaar aardgas (LNG);
- mededeling aan de bevoegde autoriteit dat het bunkeren beëindigd is.
Bebording
De noodzakelijke bebording op grond van het RPR volgt uit artikel 2.06, 15.06 en 3.33
Artikel: 2.06
Schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken, moeten een kenteken voeren. Dit kenteken moet rechthoekig zijn, met de vermelding “LNG” in witte letters op een rode ondergrond, met een witte rand met een breedte van ten minste 5 cm. De afmeting van de langste zijde van de rechthoek moet ten minste 60 cm bedragen. De letters moeten een hoogte van ten minste 20 cm hebben. De breedte van de letters en de stamdikte moeten in goede verhouding tot de hoogte staan.
Afbeelding 7 – Kenteken LNG
Artikel 15.06:
Tijdens het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG) geldt het volgende:
a) het schip dat moet bunkeren, moet ter aanvulling van het kenteken voorzien in artikel 2.06, een voor andere schepen goed zichtbaar bord voeren, dat aangeeft dat geen ligplaats genomen mag worden op een afstand van minder dan 10,00 m, conform artikel 3.33. De lengte van de zijde van het vierkante bord moet ten minste 60 cm bedragen;
Artikel 3.33: Teken van het verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen
Afbeelding 8 – Verbod evenwijdig ligplaats nemen
b) het schip dat moet bunkeren, moet ter aanvulling van het kenteken voorzien in artikel 2.06, op een plaats die voor andere schepen goed zichtbaar is, het bord A.9 voeren, dat aangeeft dat het verboden is hinderlijke waterbeweging te veroorzaken. De afmeting van de langste zijde moet ten minste 60 cm bedragen.
Afbeelding 9 – Verbod hinderlijke waterbeweging
Als een LNG tanker de opslagtank komt vullen moet het tankschip op basis van het ADN en RPR één kegel voeren, in de nacht een blauwe lamp.
Afbeelding 10 – Blauwe lamp, één kegel
Binnenvaartpolitiereglement (BPR)
Het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) bevat de verkeersregels voor de Nederlandse binnenwateren. Zo staan hierin de borden en overige verkeerstekens vermeld, de te voeren verlichting, tekens en geluidsseinen voor vaartuigen, en de voorrangs- en uitwijkregels op het water. Het BPR geldt voor iedereen en voor elk vaartuig, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart (inclusief roeiboten en surfplanken). Afhankelijk van de waterweg of haven waar het schip zich bevindt, is of het RPR of het BPR van toepassing. De beide regelingen ontlopen elkaar niet veel maar er zijn verschillen. De huidige (2017) versie van het BPR is nog niet aangepast met de artikelen vanuit het RPR voor LNG.
Reglement betreffende scheepsvaartpersoneel op de Rijn (RSP)
Het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn regelt onder andere de deskundigheid van de bemanning, de samenstelling van de minimumbemanning en vaartijden Het RSP wordt t.z.t. vervangen door de Europese standaard voor kwalificaties in de binnenvaart, het ES-QIN.
ESTRIN
In de standaard zijn nodige eenvormige technische voorschriften vastgesteld om de veiligheid van binnenvaartschepen te verzekeren. De standaard bevat bepalingen met betrekking tot de bouw, inrichting en uitrusting van binnenschepen, speciale bepalingen voor specifieke categorieën van vaartuigen zoals passagiersschepen, duwstellen en containerschepen, bepalingen met betrekking tot de identificatie van vaartuigen en modelcertificaten en het modelregister, overgangsbepalingen en instructies voor de toepassing van de standaard, en voorschriften voor het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof.
Publicatie CCR editie 1.0 standaard voor een controle lijst voor het bunkeren van een LNG-tankwagen, - schip
In deze standaard zijn enerzijds de in het RPR vermelde controlelijst en anderzijds richtsnoeren opgenomen. Met de richtsnoeren wordt beoogd een expliciete beschrijving van de inhoud van die lijst te geven en de schipper bij het invullen daarvan te helpen. De controlelijst is gebaseerd op die van de International Association of Ports and Harbours (IAPH). Het gebruik van de lijst is verplicht voor alle handelingen met betrekking tot het met vloeibaar aardgas (LNG) bunkeren van een schip ingeval dit langs de waterweg of in een haven van het Rijnvaartgebied plaats vindt (artikel 1.24 van het RPR).
Havenverordeningen
Havenverordeningen kunnen per haven verschillend zijn. In een havenverordening worden regels gesteld ter bevordering van een goed havenbeheer, daaronder begrepen de ordening, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van dienstverlening in de haven. In lokale havenverordeningen kunnen maatregelen staan voor LNG aangedreven schepen en het bunkeren daarvan. Zo schrijven de meeste havens het gebruik van de controle lijst voor en stellen ze regels waar gebunkerd mag worden.
Bijlage DArbeidsomstandighedenwetgeving
Deze bijlage is informatief
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor werkgevers en werknemers op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft weer een uitwerking van regels in het Arbobesluit. In de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen staan eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E)
Elk bedrijf met personeel moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek heet een RI&E. Dit staat in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. De RI&E moet schriftelijk worden vastgelegd. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat aanvullende verplichtingen voor de RI&E voor gevaarlijke stoffen.
Aanvullende Risico-inventarisatie en -evaluatie-regeling (ARIE-regeling)
Bedrijven waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is of kan worden gevormd (ongeacht beoogde handelingen), moeten een ARIE uitvoeren. De ARIE is gericht op het voorkomen van zware ongevallen. Een bedrijf moet op basis van de ARIE maatregelen treffen. De ARIE-regeling staat in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen
In de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving is meer informatie te vinden over het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers. Dit is de minimalisatieplicht van de werkgever. Voor het nemen van beschermende maatregelen geldt een vastgestelde volgorde, de arbeidshygiënische strategie. Deze strategie beschrijft dat maatregelen op het niveau van de bron als eerste overwogen moeten worden, daarna collectieve maatregelen en pas als laatste individuele maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen.
Meer informatie staat op het Arboportaal.
Intern noodplan
Een intern noodplan is een draaiboek waarin systematisch staat aangegeven wat de organisatie moet doen bij een incident of calamiteit. Een goed voorbereide hulpverlening draagt bij aan het zo veel mogelijk beperken van de gevolgen ervan voor mensen en omgeving. Elke werkgever van een bedrijf met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen moet zorgen dat er een intern noodplan is. Dat staat in artikel 2.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In artikel 2.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staan de grenzen voor de hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Boven die grenzen vallen bedrijven onder de ARIE-regeling en is een intern noodplan verplicht.
Een intern noodplan bevat in elk geval de onderwerpen die staan in bijlage II van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Meer informatie over interne noodplannen staat op het Arboportaal.
Borden en pictogrammen
De werkgever is verplicht borden te gebruiken op plaatsen en bij installaties die gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. De eisen voor borden en pictogrammen staan in de artikelen 8.9, 8.10 en 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Hier staan onder andere eisen over de uitvoering, de begrijpelijkheid en de plaatsing van borden. Veiligheidsborden moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht.
Om misverstanden te voorkomen gelden er normen voor het ontwerp, het beeld (pictogram), de tekst en het kleurgebruik. In bijlage XVIII van de Arbeidsomstandighedenregeling staat welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt.
In de CLP-verordening staan pictogrammen voor de aanduiding van gevaarseigenschappen van chemische stoffen.
Bijlage EBerekening maximumvullingsgraad LNG-opslagtank
Uitgangspunt bij het bepalen van de maximumvullingsgraad is het ADR-voorschrift dat een LNG-opslagtank onder alle omstandigheden niet verder mag worden gevuld dan 95 %.
De maximumvullingsgraad wordt als volgt berekend met de formule: (A/B) x C
waarbij:
- A = dichtheid LNG bij ingestelde afblaasdruk veiligheidsventielen in kg/m3;
- B = dichtheid LNG bij 1 bar in kg/m3;
- C = percentage maximumvullingsgraad volgens het ADR.
Voorbeeldberekening
Instelling afblaasdruk veiligheidsventiel van de LNG-opslagtank is 1 000 kPa (10 Bar).
A = dichtheid LNG bij afblaasdruk veiligheidsventiel van 1 000 kPa (10 Bar) is 359,6 kg/m3.
B = dichtheid LNG bij 100 kPa (1 Bar) is 442,0 kg/m3.
C = de maximumvullingsgraad LNG-opslagtank volgens het ADR is 95 %.
De maximumvullingsgraad wordt dan: (359,6/442,0) x 95 % = 77,2 %
Interpretatie: Deze LNG-opslagtank mag niet verder dan 77 % worden gevuld. Dit moet duidelijk op de LNG-opslagtank staan.
Voor het bepalen van de dichtheid wordt uitgegaan van vloeibaar methaan. Hiervan kan onderbouwd worden afgeweken als de samenstelling van LNG bekend is (met de bijbehorende temperatuur, druk en dichtheid), bijvoorbeeld in het geval van LBG (Liquified Bio Gas).
Bijlage FVoorbeeld schema keuring en onderhoud
Deze bijlage bevat een voorbeeld van een keurings- en onderhoudsschema. De termijnen in dit schema hebben deels een wettelijke grondslag in het Warenwetbesluit drukapparatuur (WBDA 2016).
Tabel 3 – Tabel gekopieerd vanuit PGS 33-1
Bekijk deze tabel in een popup venster
Activiteit (controle op:) | Ingebruik-name-keuring | Routine-inspecties | Periodieke herbeoor-deling | Routine-inspecties | Periodieke herbeoor-deling | |||||||
Jaar | ||||||||||||
0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | ||
1. Lekdichtheid | ||||||||||||
1.1 | Keuring voor ingebruikname volgens WBDA 2016 | o | ||||||||||
1.2 | Jaarlijkse visuele uitwendige controle op lekkages (ijsvorming) | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | |
1.3 | Gasdichtheidscontrole (LNG-opslagtankaansluitingen, flensverbindingen en appendages gassnuffelaar) | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | |
2. Functionele werking appendages | o | x | x | x | x | o | x | x | x | x | o | |
3. Visuele uitwendige inspectie | ||||||||||||
3.1 | Aantasting | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
3.2 | Beschadiging | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
3.3 | Vervuiling | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
3.4 | Ondersteuning en fundatie op conditie en beschadiging | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
4. Functionele beveiliging | ||||||||||||
4.1 | Afblazende drukbeveiliging volgens PED | o | o | o | ||||||||
4.2 | Overvulbeveiliging | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
4.3 | Noodstopvoorzieningen | o | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o |
4.4 | Gasdetectie | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x |
4.5 | Dodemansknop | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x |
4.6 | Alarmerings- of notificatiessystemen | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x |
5. Documentatie | ||||||||||||
5.1 | Controle logboek | x | x | |||||||||
5.2 | Controle VvI, rapportages NL-CBI | o | o | o | ||||||||
5.3 | Controle rapporten routine-inspecties (zie nrs 1.2, 4.4 en 6.1) | x | x | x | o | x | x | x | x | x | o | |
5.4 | Installatieschema door NL CBI goedgekeurd | o | o | o | ||||||||
6. Overige | ||||||||||||
6.1 | Aarding | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x |
6.2 | Waarschuwingstekens | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x | x |
Legenda O NL-CBI X erkende installateur |
Bijlage GVoorbeeld controlelijst werkzaamheden aan LNG-installatie
Een controlelijst, waar hieronder een voorbeeld van is opgenomen, zou gebruikt kunnen worden als onderdeel van een werkvergunning of procedures zoals bedoeld in M97, M98 en M100.
Een controlelijst behoort op het werk aanwezig te zijn en gedurende de werkzaamheden te worden bijgehouden.
1. Algemene gegevens
Plaats en aard van de werkzaamheden: | |
Opdrachtgever: Naam bedrijf: Functionaris: Handtekening functionaris: | |
Uitgevoerd door: | |
Naam verantwoordelijke medewerker ter plaatse: | |
Handtekening verantwoordelijke medewerker: |
2. Dagelijks in te vullen deel
Algemeen
Datum: | |
Weersomstandigheden: – winderig/windstil – helder/mistig – temperatuur (°C) | |
Aantal personen betrokken bij de werkzaamheden: | |
Kwalificaties van de betrokken personen bij de werkzaamheden: |
3. Voortgang van het werk
A. Gasvrij maken
Deel 1 en 2 van deze controlelijst volledig ingevuld | Ja / Nee |
LNG-opslagtank zoveel mogelijk leeggepompt | Ja / Nee |
Ontstekingsbronnen uitgeschakeld of verwijderd, elektrische installatie buiten werking gesteld en spanningsloos gemaakt, en open vuur gedoofd | Ja / Nee |
LNG-opslagtank en -leidingen drukvrij gemaakt | Ja / Nee |
Slangen en leidingen met inert gas gespoeld | Ja / Nee |
LNG-opslagtank doelmatig met inert gas gespoeld | Ja / Nee |
Meting methaangehalte in LNG-opslagtank | ________ percentage LEL |
Gasproef aan leidinguitgangen | ________________ LEL (onderste explosiegrens) |
Metingen uitgevoerd door | |
LNG-opslagtank vrij voor binnengaan van mensen | Meting: _________ percentage LEL Meting: _________ volumepercentage Zuurstof Gecontroleerd door (naam): ________________________________ Handtekening en datum: ________________________________ |
B. In werking stellen
Alle appendages gecontroleerd en gemonteerd met nieuwe pakkingen | Ja / Nee |
Eerste vulling met LNG uitgevoerd door: | Naam: __________________________ Datum: __________________________ |
Leidingwerk op druk gebracht met inert gas | Ja / Nee |
LNG-opslagtank op druk gebracht met inert gas | Ja / Nee |
Dichtheidsbeproeving leidingwerk uitgevoerd | Ja / Nee |
Dichtheidsbeproeving LNG-opslagtank uitgevoerd | Ja / Nee |
Volgorde komende 3 punten kan afwijken afhankelijk van gekozen methode! | |
LNG-opslagtank en verwant leidingwerk inert gemeten | ________ °C Dauwpunt |
LNG-opslagtank ingekoeld met LNG/Vloeibaar Stikstof (LIN) | Temperatuur einde inkoelen ______ °C |
LNG-opslagtank ingegast | Meting methaangehalte LNG-opslagtank einde ingassen ______ Vol% Methaan |
Installatie voor gebruik vrijgegeven | voor afgifte (handtekening + datum): voor inontvangstneming (handtekening + datum): |
Bijlage HVerschillen met de vorige versie
H.1Inleiding
Deze PGS is een samensmelting van de voormalige PGS 33-1 en PGS 33-2. De versie van de PGS 33-2 was een aanvulling op de PGS 33-1. Deze nieuwe PGS 33-2 is een zelfstandig leesbaar document en komt voor het grootste deel inhoudelijk overeen met de vorige versie van de voormalige PGS 33-2 aangevuld de relevante onderdelen uit de PGS 33-1.
Het toepassingsbereik is daarnaast uitgebreid met:
- het debunkeren;
- het leegmaken van de LNG-opslagtank naar tankwagen of schip;
- het leveren van LNG aan de LNG-opslagtank door meerdere tankwagens gelijktijdig via manifold;
- het direct bunkeren van meerdere tankwagens gelijktijdig via manifold aan schip.
Een aantal maatregelen is niet meer opgenomen. Reden daarvoor is dat ze niet voortvloeien uit de risicoanalyse of al in andere wetgeving zijn opgenomen.
Een aantal maatregelen is inhoudelijk gewijzigd. Dit is gebeurd op basis van de risicoanalyse of nieuwe inzichten. De volgende paragraaf beschrijft op hoofdlijnen de belangrijkste verschillen.
Maatregelen die inhoudelijk niet zijn gewijzigd, zijn vaak wel redactioneel aangepast. Dit is gebeurd vanwege PGS Nieuwe Stijl.
H.2Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen
Zoals al aangegeven in Bijlage H.1 is het aantal technisch, inhoudelijke wijzigingen beperkt ten opzichte van de vorige versie en betreft het vooral veel redactionele aanpassingen, samenvoeging van maatregelen en een betere afstemming van maatregelen op reeds geldende wet- en regelgeving. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen inzake het gebruik, keuring en inspectie van slangen.
In het kader van de uitbreiding van het toepassingsbereik met de vier genoemde activiteiten zijn wel enkele nieuwe maatregelen opgenomen. Deze nieuwe maatregelen borgen vooral dat er een specifieke risicoanalyse en/of veiligheidsstudie wordt uitgevoerd en er aanvullende procedures worden opgesteld die borgen dat deze incidentele werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd. Het betreft bijvoorbeeld de maatregelen: M67, M88 en M80.
Bijlage IImplementatietermijnen in bestaande situaties
Deze bijlage is normatief
Inleiding
Deze bijlage bevat normaliter implementatietermijnen voor bestaande situaties. Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) stelt deze termijnen dan vast.
Deze PGS-richtlijn beschrijft de stand van de techniek. Het kan dus voorkomen dat een nieuwe versie van een PGS-richtlijn nieuwe of aangescherpte maatregelen bevat. Deze maatregelen moeten worden getroffen door degene die de activiteit verricht. Het kan voor bestaande situaties onredelijk zijn om te eisen dat deze nieuwe maatregelen onmiddellijk worden getroffen. Daarom bevatten PGS-richtlijnen in dat geval voor bestaande situaties een implementatietermijn.
Is er voor de activiteit uit deze PGS-richtlijn een omgevingsvergunning? Dan bepaalt het bevoegd gezag vanaf welk moment de maatregelen worden overgenomen in de vergunning.
Voor maatregelen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers is het aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen volgens de stand van de wetenschap en techniek. Het toezicht op de naleving en juiste invulling van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwetgeving voor de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Gelet op het beperkt aantal inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vorige versie en het feit dat er nog maar een zeer beperkt aantal inrichtingen actief zijn waarop deze PGS richtlijn van toepassing is, zijn geen specifieke implementatietermijnen opgenomen voor maatregelen in deze bijlage van de PGS 33-2. Bedrijven zullen (zoveel mogelijk) direct moeten gaan voldoen aan de maatregelen uit deze PGS-richtlijn. Daar waar implementatietermijnen echt noodzakelijk en redelijk zijn, zullen deze in overleg met het desbetreffende bevoegd gezag moeten worden vastgelegd in de vergunning of een maatwerkvoorschrift.
Bijlage JSamenstelling PGS 33-2-team
Tabel 4 – Samenstelling PGS 33-2-team
Naam | Organisatie | Rol |
Luc Vijgen | DCMR (Dienst centraal milieubeheer Rijnmond) | Lid namens bevoegd gezag (vergunningverlening) |
Dorie Gruijters | OMWB (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant | Lid namens bevoegd gezag (vergunningverlening) |
Rens Bolkestein | ODNZKG (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) | Lid namens bevoegd gezag (toezicht/handhaving) |
Maarten van Abeelen | VRR (Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond) | Lid namens bevoegd gezag (brandweer) |
Kees de Kraker | Nederlandse Arbeidsinspectie | Lid namens de Nederlandse Arbeidsinspectie |
Cees Boon | Havenbedrijf Rotterdam | Lid namens havenbedrijven |
Ewout Mol | Schenk Papendrecht | Lid namens bedrijfsleven |
David de Vries | Pitpoint | Lid namens bedrijfsleven |
Sander van Driel | Shell | Lid namens bedrijfsleven |
Taco Fekkes | Titan | Lid namens bedrijfsleven |
Jan Waals | Gezamenlijke Brandweer | Voorzitter |
Sui Wan | NEN | Projectleider |
Paul Mesman | Adviesbureau Opifex | Tekstschrijver |