331Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen

Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen

PGS 33-1:2021 versie 1.0 (augustus 2021)

Let op: dit is een ongecontroleerde versie. De PGS-beheerorganisatie is niet verantwoordelijk voor volledigheid en juistheid van deze versie. De versie die beschikbaar is op de website publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl is de enige geautoriseerde versie.

331Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen

Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen

Definitief

Versie

Deze PGS 33-1:2021 versie 1.0 (Augustus 2021) is inhoudelijk gelijk aan de door het Bestuurlijk Omgevingsberaad vastgestelde PGS 33-1:2020 versie 0.2 (April 2020). Redactioneel zijn er een aantal kleine wjizgingen doorgevoerd.

Een PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn is een document over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.

Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.

PGS Nieuwe Stijl - Risicobenadering als basis

In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario´s. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.

De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:

  • de wettelijke kaders;
  • de risicobenadering met de scenario's;
  • de doelen;
  • maatregelen om aan de doelen te voldoen.

Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:

  • Omgevingsveiligheid of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid;
  • Arbeidsveiligheid;
  • Brandbestrijding en Rampenbestrijding.

Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:

Omgevingsveiligheid:

Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving.

Arbeidsveiligheid:

Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen.

Brand- en Rampenbestrijding:

Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.

Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn

Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. Vertegenwoordigd zijn: IPO, VNG, Inspectie SZW, Brandweer Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland. In bijlage K staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.

Het PGS-team is onderdeel van de PGS Beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het Projectbureau en de Adviesraad. De Programmaraad stuurt de PGS Beheerorganisatie aan.

Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS Beheerorganisatie. De governance van de PGS Beheerorganisatie is door het BOb vastgelegd.

Status van PGS-richtlijnen

De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:

  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
  • Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt de onderdelen van de PGS-richtlijnen die als stand van de wetenschap en professionele dienstverlening worden gezien, op in de beleidsregel PGS-richtlijnen.
  • De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
  • De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Inspectie SZW en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn is door de Programmaraad goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 24 maart 2020.

Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op : 17 september 2020.

De voorzitter van de Programmaraad,

Koos van der Steenhoven

Leeswijzer

Indeling PGS-richtlijn

De PGS-richtlijn heeft een deel A, B en C en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud informatief of normatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS wordt voldaan aan de in deze PGS opgenomen doelen.

Deel A: Inleidende onderwerpen

Deel A is voor het grootste deel informatief en bevat informatie over de (activiteiten met) gevaarlijke stof, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen Paragraaf 1.2, met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, is normatief.

  • Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
  • Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
  • Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over vloeibaar aardgas (LNG) en de LNG-afleverinstallatie.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
  • Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's.
Deel B: Doelen en maatregelen

Deel B is normatief. In deel B staat het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog en middelhoog risico-scenario’s te voorkomen en beperken.

  • Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel.
  • Hoofdstuk 7 bevat maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
Informatie bij implementatie

Deel C van de richtlijn is informatief. Deel C is bedoeld voor extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in deel B past, maar die wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn. Voorbeelden van onderwerpen in deel C zijn uitleg over geaccepteerde praktijken of een toelichting op onderwerpen die in andere wetten en regels vastliggen.

Deel C van deze richtlijn bevat informatie over:

Bijlagen

Deze PGS bevat bijlagen. De teksten in deel A, B en C kunnen naar die bijlagen verwijzen. Een bijlage is informatief of normatief. Dit staat bij elke bijlage aangegeven.

De volgende bijlagen zijn normatief:

  • Bijlage A: Afkortingen en begrippen;
  • Bijlage B.1: Normatieve documenten en normen. Deze bijlage bevat documenten en normen waar de maatregelen in deze PGS naar verwijzen. Daar staat ook de versie van de norm bij;
  • Bijlage C: Interne veiligheidsafstanden;
  • Bijlage J: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen

In deze PGS zijn wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage B.2. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of verkrijgen zijn.

1Inleiding

1.1Doel van de richtlijn

Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van het tanken van LNG te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat inHoofdstuk 3 van deze richtlijn.

1.2Toepassingsbereik van de richtlijn

Deze PGS is van toepassing op het tanken van LNG aan voertuigen of werktuigen, het daarvoor opslaan van LNG en het bevoorraden van een LNG-opslagtank waarbij de totaal aanwezige hoeveelheid LNG niet meer is dan 50 000 kg. Boven de 50 000 kg is sprake is van een Seveso-inrichting. Een LNG-afleverinstallatie met minder dan 50 000 kg LNG kan ook onderdeel zijn van een Seveso-inrichting. De eisen die gelden voor Seveso-inrichtingen, voorzien in een deel van de eisen die in deze PGS staan.

Deze PGS bevat geen maatregelen over tanken aan spoorvoertuigen, omdat dit in Nederland in de praktijk niet plaatsvindt. Indien dat in de toekomst wel gaat plaatsvinden, is hiervoor maatwerk van toepassing.

De begrenzing van het toepassingsgebied van PGS 33-1 staat in Afbeelding 1. Deze wordt aan de voertuig- of werktuigzijde bepaald door de vulkoppeling op de afleverslang naar het tankende voertuig of werktuig. Voor het bevoorraden van de LNG-opslagtank is de aansluitflens van de LNG-tankwagen de begrenzing van het toepassingsgebied.

Het leveren van CNG aan een CNG-afleverinstallatie, door LNG te laten verdampen en het op druk te brengen (LCNG), valt ook onder het toepassingsgebied van deze PGS. De begrenzing ligt in dat geval bij de uitgang van de verdamper. De opslag en aflevering van CNG staat in PGS 25.

Het tanken van vaartuigen en drijvende werktuigen staat in PGS 33-2.

Het transport van LNG over de weg is vastgelegd in ADR-wetgeving.

Afbeelding 1Toepassingsgebied en afbakening PGS 33-1

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit consequenties heeft voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem. De gevaarlijke stof kan namelijk ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid en gezondheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen.

1.3Relatie met wet- en regelgeving

Wettelijke basis PGS

Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s.

InHoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving. Ook staat in hoofdstuk 5 een richtingaanwijzer waarmee duidelijk wordt welke maatregelen een bedrijf moet treffen op grond van deze wettelijke kaders.

Direct werkende wetten en regels

Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld daarvan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage D bij deze PGS-richtlijn bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een vollediger beeld van maatregelen die invulling geven aan de doelen.

De maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen. Deze maatregelen zijn in de PGS-richtlijn te herkennen aan een oranje kader.

1.4Implementatietermijnen

InHoofdstuk 7 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen. Bijlage I geeft een overzicht van maatregelen die nieuw zijn of gewijzigd in vergelijking met de vorige versie van deze PGS-richtlijn. InBijlage J staat voor bestaande activiteiten binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de gewijzigde of nieuwe maatregelen.

1.5Gebruik van normen

Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de uitgegeven publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. Dit staat in Bijlage B van deze PGS-richtlijn.

Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste versie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben. Voldoen aan de nieuwste versie hoeft niet per definitie te leiden tot een verbetering van het veiligheidsniveau.

In bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze versie blijft gelden zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.

Uitzondering voor normen via andere wetten en regels

Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar die norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor die normen geldt dat de versie die in die wetten en regels staat, bepalend is.

2Beschrijving LNG

2.1Over vloeibaar aardgas

2.1.1Productie van LNG

In deze paragraaf worden de verschillende stappen van de logistieke keten van LNG toegelicht.

Gasproductie

Aardgas is een fossiele brandstof die ontstaat bij hetzelfde proces dat tot vorming van aardolie leidt. Het wordt daarom vaak samen met aardolie aangetroffen, alhoewel er ook velden zijn die enkel uit gas bestaan. Gas waar geen lokale vraag voor bestaat, ook wel ‘stranded gas’ genoemd, kan worden getransporteerd naar verder gelegen eindgebruikers via een pijpleiding of per schip. Om het transport per schip efficiënt te maken, wordt het gas vloeibaar gemaakt, waardoor het volume met een factor 600 afneemt.

Liquefactie

Liquefied Natural Gas (LNG) wordt gewoonlijk geproduceerd in fabrieken met een capaciteit van enkele miljoenen tonnen per jaar. Voordat het gas vloeibaar wordt gemaakt, wordt het ontdaan van verontreinigingen, zoals koolstofdioxide, waterstofsulfide, water en kwik. Ook zwaardere koolwaterstoffen, die anders zouden bevriezen tijdens het afkoelingsproces of waardevol zijn als los product, worden uit het gas gehaald. Vervolgens wordt het gas afgekoeld, waardoor het uiteindelijk vloeibaar wordt. Hierbij wordt de stikstofconcentratie geminimaliseerd. Het LNG heeft bij atmosferische druk een temperatuur van –162 ºC en is daarmee een cryogene vloeistof.

Zeevervoer

LNG-tankers brengen het LNG de wereld rond. Deze schepen zijn zo ontworpen dat zo min mogelijk LNG verdampt tijdens het transport. Een deel van de LNG-tankers gebruikt damp geproduceerd door de LNG-lading (‘boil off’) als brandstof.

LNG voor aardgastransport

Het lossen van een LNG-tanker vindt plaats aan de pier van een LNG-terminal. Het LNG wordt daarna tijdelijk opgeslagen in een opslagtank. Uiteindelijk wordt het LNG in de terminal gecontroleerd verdampt met behulp van water. Dit gas kan vervolgens in het gastransportnetwerk worden gebracht.

Transport per vrachtwagen of boot

Een andere optie is om het LNG na ontvangst in een importterminal over te laden in een vrachtwagen of kleiner schip. Hiermee kan het LNG in kleine hoeveelheden worden vervoerd naar eindgebruikers, bijvoorbeeld kleine industriële gebruikers of voertuigen of werktuigen. In het laatste geval is lokale opslag van het LNG als buffer nodig.

Lokale liquefactie

Het is ook mogelijk lokaal LNG te produceren door (aard)gas vloeibaar te maken. Een voorbeeld hiervan is pijpleidinggas, dat wordt opgeslagen als reserve in een peakshaver. Ook kan er lokaal biogas worden geproduceerd. Dit wordt verkregen uit het vergistingsproces van organisch materiaal. Biogas bestaat voornamelijk uit methaan en koolstofdioxide. Na behandeling kan ook van biogas vloeibaar gas, oftewel LBM (liquefied bio methane), worden gemaakt. Dit gebeurt veelal op kleine schaal. Na productie kan het LNG per tankwagen of schip naar de (kleine) gebruikers worden vervoerd.

2.1.2Samenstelling van LNG

De samenstelling van LNG varieert en is afhankelijk van het gasveld of andere bron waaruit het is gewonnen. LNG bestaat voornamelijk uit methaan. Daarnaast bevat LNG hogere koolwaterstoffen (zoals ethaan) en inerte gassen (zoals stikstof). LNG bevat geen significante hoeveelheid koolstofdioxide (< 50 ppm).

Als gevolg van verdamping (‘boil-off’) van lichtere componenten (methaan, stikstof) kan de samenstelling enigszins veranderen.

De samenstelling van LNG is bepalend voor de verbrandingseigenschappen.

Een belangrijke verbrandingseigenschap is de energetische waarde die de energie-inhoud van de brandstof aangeeft. Met de Wobbe-index kan de mate van uitwisselbaarheid van verschillende brandbare gassen worden bepaald. Daarnaast is voor het gebruik van LNG als brandstof voor voertuigen of werktuigen het methaannummer relevant. Dit nummer, waarvan verscheidene definities bestaan, geeft de mate van klopvastheid aan.

2.1.3Gevaren van LNG

Giftigheid en verstikkingsgevaar

Aardgas is niet giftig, er is geen grenswaarde vastgesteld maar het levert in hoge concentraties verstikkingsgevaar op (door verdringing van de lucht).

Explosiegrenzen, waarneembaarheid en ontstekingstemperatuur

Explosiegrenzen

Een aardgas/lucht-mengsel is onder atmosferische omstandigheden ontsteekbaar tussen een volumepercentage van 4,5 % en 14 % aardgas in lucht (bron: Chemiekaarten 2018).

Waarneembaarheid

Aardgas is van nature reukloos. CNG heeft wettelijk verplicht een geurstoftoevoeging nodig om de eindgebruikers te waarschuwen voor eventuele lekkages. Bij LNG is het niet mogelijk om een geurstof toe te voegen. Bij de eindgebruikers en bij handelingen met LNG is persoonlijke gasdetectie of vast opgestelde gasdetectie nodig om te waarschuwen voor lekkages.

Zelfontbranding

De ontstekingstemperatuur voor zelfontbranding in lucht ligt tussen 537 °C en 595 °C (bon: Chemiekaarten 2018).

Relatieve dampdichtheid

Aardgas is onder atmosferische omstandigheden bij omgevingstemperatuur lichter dan lucht en zal daarom opstijgen en vervliegen als het vrijkomt. De relatieve dampdichtheid bedraagt 0,64 (BOG (Boil Off Gas) = 1,2; bron: Chemiekaarten:2018). De koude dampen van LNG zijn daarentegen zwaarder dan lucht (vanaf ongeveer –113 °C is de damp lichter dan lucht, zie NEN-EN-ISO 16903).

Verdampingssnelheid

Wanneer LNG vrijkomt op een ondergrond of in een vloeistof, zal dit effect hebben op de snelheid waarmee LNG expandeert naar gasvorm. Er zal een intensief kookproces plaatsvinden waar het LNG het oppervlak raakt. De snelheid van verdampen zal snel verminderen tot een constante waarde die wordt bepaald door de thermische karakteristieken van het oppervlak, zoals van grond of vloeistof, en de warmte die wordt onttrokken vanuit de omgeving.

Verdampingssnelheden bij verschillende ondergronden zijn vastgesteld uit experimenten met LNG-lekkages (zie NEN-EN-ISO 16903).

Kleine hoeveelheden LNG kunnen worden omgezet in grote hoeveelheden gas wanneer er een lekkage ontstaat. Een volume-eenheid LNG wordt omgezet in 570 590 volume-eenheden gas, e.e.a. afhankelijk van samenstelling van gas (% CH4 in gas) bij een temperatuur van 0 ºC en een atmosferische druk van 101 325 Pa.

Rapid Phase Transition

Wanneer twee vloeistoffen, met twee verschillende temperaturen, in contact komen met elkaar, kunnen er explosieve krachten optreden. Dit verschijnsel, ‘snelle faseovergang’ (Rapid Phase Transition, RPT) genoemd, kan zich voordoen wanneer LNG en water met elkaar in contact komen. Hoewel er geen verbranding ontstaat, heeft dit verschijnsel alle kenmerken van een explosie. Een RPT kan worden gedefinieerd als een snelle verdamping van een vloeistof. Deze verdamping vindt plaats in zeer korte tijd met als gevolg een enorme toename aan volume. Deze toename veroorzaakt een plaatselijke drukverhoging die in staat is om een lucht- of waterschokgolf te veroorzaken.

BLEVE

BLEVE is de afkorting voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Dit is een explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt. De kans op een BLEVE kan sterk worden gereduceerd door het juiste ontwerp van de tank. Bij een LNG-afleverinstallatie wordt om die reden een dubbelwandige vacuümgeïsoleerde tank toegepast waarbij het materiaal van de binnentank altijd van roestvrijstaal behoort te zijn.

Voor een BLEVE is geen brandbare vloeistof of brandbaar gas nodig. Indien de vloeistof niet brandbaar is, is het geen chemische explosie. Als de stof echter wel brandbaar is, dan is de kans groot dat de vrijgekomen stof tot ontbranding zal komen met een vuurbal tot gevolg.

Cryogene eigenschappen

De extreem lage temperatuur van LNG vraagt om speciale aandacht tijdens het hanteren. Aangezien het LNG onder druk wordt bewaard, kan bij lekkage een straal of spetters koude damp of vloeistof vrijkomen. De volgende gevaren zijn aanwezig bij het hanteren van of lekkage van cryogene media:

  • Koud, gasvormig LNG (–162 °C) heeft bij atmosferische druk een relatieve dichtheid van ongeveer 1,2 (bron: Chemiekaarten 2018). Dit betekent dat als het vrijkomt, de damp zwaarder is dan lucht en bij de grond zal blijven. Het zal zich dan ophopen in laaggelegen en slecht geventileerde plaatsen, daarbij de omgevingslucht verdringen en verstikking veroorzaken. Afhankelijk van de omgevings- en weercondities kan dit effect optreden op vrij grote afstand van de lekkage. Door de lage temperatuur zal de huid bevriezen (zogenoemde ‘cold burn’) bij contact met de koude vloeistof of damp. Het effect is hetzelfde als bij een normale verbranding. De ernst hangt af van de temperatuur van de damp en de duur van de blootstelling. Ook bij aanraking van koude oppervlakken (leidingen, afsluiters, enz., maar ook kleding die is afgekoeld) bestaat bevriezingsgevaar. Bij aanraking van deze oppervlakken kan de huid vastvriezen aan het koude oppervlak door bevriezing van vocht. Bij lostrekken kan huid of spierweefsel worden losgetrokken.
  • Spetters vloeistof die in de ogen terechtkomen, kunnen direct ernstig letsel veroorzaken.
  • Inademing van de koude damp kan bevriezing van de longen en luchtwegen veroorzaken. Bij langere blootstelling kunnen ook ziekten als longoedeem of longontsteking optreden.
  • Langdurige afkoeling van lichaamsdelen kan hypothermie (onderkoeling) veroorzaken.
  • Materialen kunnen bij lage temperatuur bros worden en hun sterkte en daarmee functionaliteit verliezen. De keuze van de juiste materialen voor de opslag van LNG is daarom zeer belangrijk.
  • Tijdens de verdamping van grotere hoeveelheden vrijgekomen LNG zullen de koude dampen de waterdamp in de buitenlucht doen condenseren. Dit kan gepaard gaan met vorming van een witte mistwolk, totdat het gas opwarmt, verdunt en oplost in de buitenlucht. De wolk zal intussen een (gedeelte van) de installatie of de omgeving aan het zicht onttrekken. Ook als er geen LNG vrijkomt, kan dit fenomeen optreden bij koude installatieonderdelen, zoals verdampers en koudeleidingen.
  • De zichtbaarheid van een LNG-wolk hangt af van de luchttemperatuur en luchtvochtigheid. Ook is het van invloed of de LNG-damp van een plas komt of wordt veroorzaakt door een LNG-vloeistof-jet. Bij een luchtvochtigheid hoger dan 50 % bevindt de ontvlambare wolk zich geheel binnen in de zichtbare wolk. Bij lagere luchtvochtigheid kan de ontvlambare wolk zich tot buiten de zichtbare wolk verspreiden. Dit betekent dat de damp kan worden ontstoken als de ontstekingsbron zich buiten de zichtbare wolk bevindt. De grootte van de dampwolk hangt af van de windsnelheid, windrichting en andere weerscondities, en kan eenvoudig worden voorspeld met de juiste berekeningen. De koude damp zal beginnen op te stijgen als deze door de buitenlucht tot boven –113 °C wordt opgewarmd. Door atmosferische omstandigheden kan de temperatuur waarbij het opstijgen van de damp optreedt, aanzienlijk hoger zijn.

Om deze redenen is het verplicht om tijdens het werken met cryogene media de juiste kleding en handschoenen bestand tegen kou te dragen. Diegenen die de LNG-opslagtank bevoorraden, zullen hiertoe zijn opgeleid en hiermee vertrouwd zijn. Voor afnemers van LNG geldt de tankinstructie waarin de procedures en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn opgenomen.

Duidelijke aanwijzingen die in het geval van nood moeten worden gevolgd, moeten zichtbaar voor de (eind)gebruiker zijn aangebracht. Dit is een wettelijke verplichting.

2.2Over de LNG-afleverinstallatie

2.2.1Algemene beschrijving LNG-afleverinstallatie

LNG wordt opgeslagen in opslagtanks bij een temperatuur tussen –155 °C en –130 °C. De druk in de opslagtank varieert meestal tussen 2 bar en 10 bar.

De LNG-afleverinstallatie bestaat uit de volgende hoofdonderdelen:

  • het vulpunt;
  • de opslagtank;
  • de technische installatie;
  • de tankzuil.

In afbeelding 2 staat een vereenvoudigd schema van een LNG-afleverinstallatie.

Afbeelding 2Vereenvoudigd schema van een LNG-afleverinstallatie.

Legenda

1 LNG-opslagtank; 2 veiligheidsventielen; 3 drukopbouwverdamper; 4 niveaumeting; 5 afsluiter; 6 pomp; 7 naverwarmer; 8 leidingsysteem ; 9 tankzuil; 10 flowmeter; 11 breekkoppeling; 12; afleverslang; 13 vulaansluiting; 14 vulpunt; 15 vul-, losslang.

2.2.2Onderdelen van de installatie

Vulpunt

Het vulpunt is de voorziening waarop de LNG-tankwagen aansluit om de LNG-opslagtank te bevoorraden, inclusief de daarbij behorende veiligheidsvoorzieningen.

LNG-opslagtank

In een LNG-opslagtank wordt een voorraad LNG opgeslagen. Een typische tank heeft een volume van 30 m3 tot 80 m3. Aangezien de temperatuur van het aangevoerde LNG zeer laag is en warmte-intrede vanuit de omgeving zoveel mogelijk behoort te worden voorkomen, is een goede isolatie noodzakelijk. Hoewel een conventionele isolatie met behulp van schuim mogelijk is, zullen in veruit de meeste gevallen vacuüm geïsoleerde vaten worden toegepast. Deze vaten zijn dubbelwandig, waarbij de tussenruimte wordt gevacumeerd. Dit om een optimale isolatie van de LNG-opslagtank te krijgen om zo de ‘holding time’ (standtijd) van het opgeslagen LNG zo lang mogelijk te maken. De standtijd is de tijd tussen het moment van vullen en het bereiken van de maximale werkdruk van de LNG-opslagtank. Er ontstaat een druktoename door het stijgen van de temperatuur van het LNG door warmte-inlek. Daarnaast wordt de tussenruimte van een dubbelwandig vat nog gevuld met perliet of er wordt multilayer-isolatie (MLI) toegepast, wat het isolatieverlies beperkt als het vacuüm verloren gaat. Een voorraadvat kan staand of liggend worden uitgevoerd. Bevoorraden van de LNG-opslagtank gebeurt vanuit een LNG-tankwagen, met behulp van een losslang of losarm. Het bevoorraden kan gebeuren door een pomp op de LNG-tankwagen, maar ook door drukverschil. Het nieuw geleverde LNG is altijd kouder dan het LNG dat nog in de tank zit. Het risico op ‘rollover’ is er bij de hoeveelheden die in de praktijk voorkomen niet. Ook is de druk zo laag dat dit niet zal gebeuren.

Veiligheidsventielen

Drukontlastingsapparatuur wordt gemonteerd in de LNG-opslagtank om te voorkomen dat de ontwerpdruk van de opslagtank in geen geval wordt overschreden.

Niveaumeting

De niveaumeting in de tank wordt uitgevoerd met behulp van een dubbele onafhankelijke drukverschilmeting over de vloeistofhoogte. Het maximumvloeistofniveau van de tank is 95 %, Hierbij moet rekening worden gehouden met de expansie van de vloeistof in de LNG-opslagtank. De maximumvullingsgraad wordt bepaald op basis van het ADR. Vooral bij horizontale tanks is de niveaumeting, gezien het beperkte drukverschil, lastig en behoort de kalibratie van de instrumentatie de nodige aandacht te krijgen. Bij horizontale tanks behoort er rekening mee te worden gehouden dat de vullingsgraad van de tank niet gelijk is aan de vulhoogte. Ook behoort er rekening te worden gehouden met de dichtheid van het LNG, die bij hogere temperatuur lager wordt. Door het uitzetten van het LNG bij hogere temperatuur kan de tank alsnog overvuld raken.

Afsluiter

Alle vloeistofaansluitingen aan de tank zijn voorzien van automatisch werkende afsluiters om te voorkomen dat de opslagtank leegloopt bij calamiteiten. Daarnaast zijn er handbediende afsluiters voor onderhoudsdoeleinden.

Pomp

Het afleveren aan een voertuig of werktuig vindt meestal plaats met behulp van een pomp. Deze pomp levert de benodigde opvoerdruk voor het leveren van LNG aan de brandstoftank van het voertuig of werktuig. Voor het starten van de pomp wordt deze eerst afgekoeld naar gebruikstemperatuur. Dit gebeurt door het vullen van het pompcircuit met vloeistof uit de tank. Als de pomp is afgekoeld tot gebruikstemperatuur, kan deze worden gestart.

Naverwarmer

Om de ‘holding time’ (standtijd) in de LNG-opslagtank van een LNG-afleverinstallatie zo lang mogelijk te houden, is het van belang dat de temperatuur van het LNG in de LNG-opslagtank zo laag mogelijk blijft. Om het LNG vervolgens op de juiste saturatiedruk (lees: temperatuur) af te leveren aan het tankende voertuig of werktuig is het noodzakelijk om een naverwarmer toe te passen, die meestal in de leiding tussen de pomp en de tankzuil wordt gemonteerd. Deze schakelt alleen in indien de saturatiedruk lager is dan nodig is. Er zijn verschillende uitvoeringen naverwarmers mogelijk (zoals elektrische, warmte-opname vanuit de omgevingslucht of met een warmtewisselaar).

Drukopbouwverdamper

Een drukopbouwverdamper wordt toegepast om voldoende ‘voordruk’ te garanderen op de pompinlaat van de LNG-afleverinstallatie bij lage LNG-temperaturen. Dit om cavitatie van de pomp te voorkomen. Daarnaast is een drukopbouwverdamper nodig voor het leveren van LNG op de juiste druk/temperatuur.

Leidingsysteem

Het LNG wordt via leidingen getransporteerd. Het meest gebruikte materiaal is roestvrij staal. Dit is zeer geschikt voor de heersende condities. Hoewel flensverbindingen mogelijk zijn, is het raadzaam om lasverbindingen te gebruiken, omdat deze betrouwbaarder zijn bij wisselende temperaturen. Ook is de kans op lekkage kleiner.

Tankzuil

De tankzuil is voorzien van de afleverslangen, bedieningsknoppen, eventuele doorstroommeters en overige instrumenten. In de tankzuil is een bypass aangelegd zodat de leidingen kunnen worden voorgekoeld voordat het voertuig of werktuig wordt gevuld.

Breekkoppelingen

Om te voorkomen dat de installatie wordt beschadigd of grote hoeveelheden gas verloren gaan als een voertuig of werktuig wegrijdt terwijl de afleverslangen nog zijn aangekoppeld, behoren bij het aansluitpunt van de afleverslangen breekkoppelingen te worden gemonteerd. Bij het geschetste scenario zal de afleverslang breken op de breekkoppeling. Dit is een eenzijdige koppeling. Bij een zogenoemde ‘dry break’-koppeling wordt deze aan beide zijden van de breuk afgesloten zodat er geen (L)NG kan vrijkomen.

Aflever- en dampretourslangen

Aan de tankzuil is zijn aflever- en dampretourslangen gemonteerd. Deze zijn nodig om LNG af te leveren respectievelijk dampen terug te voeren naar de opslagtank. Aan het uiteinde van de afleverslang zit een vulnozzle. Hiermee wordt de slang aan de LNG-brandstoftank aangesloten. In de vulnozzle en de vulaansluiting op de LNG-brandstoftank zitten zelfsluitende kleppen zodat er bij het aan- en afkoppelen maar een minimale hoeveelheid LNG vrijkomt.

Vul-, losslang of laadarm

De vul-, losslang of laadarm is de slang of arm die wordt gebruikt door de toeleverende LNG-tankwagen die de LNG-opslagtank vult.

Stikstofvoorziening en relatie met PGS 9 en PGS 15

Bij een LNG-afleverinstallatie is vaak stikstof in gasflessen en/of vloeibaar stikstof (LIN) in een opslagtank aanwezig. Dit kan meerdere doelen dienen, zoals spoelen, inertiseren, koelen via een warmtewisselaar in de LNG-opslagtank om methaanemissie te voorkomen en als (nood)voorziening voor instrumentenlucht. Voor spoelen en inertiseren wordt vaak stikstof uit een gasfles gebruikt en geen vloeibaar stikstof. De stikstofvoorzieningen maken onderdeel uit van de LNG-afleverinstallatie.

De vloeibare stikstofvoorzieningen vallen onder het toepassingsgebied van PGS 9. Echter, de daarin genoemde interne afstanden kunnen onderbouwd kleiner worden gemaakt als enerzijds de LNG-afleverinstallatie tegen de koude ten gevolge van een incident met LIN bestand is en anderzijds de LIN-opslagtank en de draagconstructie volgens de eisen voor de LNG-opslagtank beschermd zijn tegen bezwijken door brand. Gezien het feit dat de LIN-opslagtank onderdeel uitmaakt van de installatie, verdient het de voorkeur deze niet ver van de LNG te plaatsen (er zijn daarom ook geen interne afstanden binnen de LNG-afleverinstallatie en beide opslagtanks/installaties zijn bestemd voor cryogene gassen).

De opslag van stikstof in gasflessen valt onder het toepassingsgebied van PGS 15, als de gezamenlijke (water)inhoud meer dan 125 l is. Als het gaat om aangesloten gasflessen is PGS 15 niet van toepassing. Deze vallen binnen de reikwijdte van PGS 33-1. Bij de toepassing van gasflessen in een LNG-afleverinstallatie bestaat de mogelijkheid dat deze (lokaal) worden blootgesteld aan temperaturen die lager liggen dan de temperatuur waarbij brosse breuk optreedt in het materiaal van de gasflessen. De gasfles zal dan (instantaan) uit elkaar klappen en kan voor schade aan personen, omgeving en LNG-afleverinstallatie zorgen. Eventuele gasflessen behoren zodanig te worden geplaatst en afgeschermd dat dit scenario niet kan optreden.

3Risicobenadering

3.1Basisveiligheidsniveau

Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in vier soorten maatregelen:

  • beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
  • maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
  • good housekeeping. Dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt vanuit gegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
  • maatregelen goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.

Uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen in werking is.

In Hoofdstuk 9 staat meer uitleg over maatregelen die horen bij het basisveiligheidsniveau .

Installaties of activiteiten die onder deze PGS-richtlijn vallen, kunnen zo complex zijn, dat hiervoor een veiligheidsbeheerssysteem nodig is. Dat is in elk geval nodig als een activiteit plaatsvindt bij een Seveso-inrichting. Vaak gelden dan eisen voor de opzet en inhoud van dat systeem volgens NEN-EN-ISO 14001, NEN-ISO 45001, NTA 8620 of het Besluit activiteiten leefomgeving.

3.2Risicobenadering

Risicobenadering als basis

Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.

Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.

De kans is aangeduid met de cijfers 1 voor kleine kans tot en met 5 voor de grootse kans. Het effect is aangeduid met de letters A voor klein effect tot en met E voor het grootste effect. Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario met een laag risico. Deze staan niet in de PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico zijn in deze PGS-richtlijn beschreven.

Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:

  • de kans op de ongewenste gebeurtenis zo veel mogelijk wordt beperkt, en
  • de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt.

Soms zijn er meerdere scenario's die met hetzelfde doel kunnen worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan van belang zijn voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van opgenomen maatregelen.

Methode

Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode. HAZOP staat voor Hazard en Operability.

Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl/.

Scenario's met laag risico

Scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.

Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving

De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Bedrijven zijn bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (WBDA 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.

Toepassing PGS-scenario’s voor hogedrempelinrichtingen en ARIE-bedrijven

Voor de zogenoemde hogedrempelinrichtingen zoals gedefinieerd in het Bal en ARIE-bedrijven zoals gedefinieerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt dat de scenario’s die kunnen leiden tot het vrijkomen van een gevaarlijke stof, de installatiescenario’s, al zijn beschreven in een veiligheidsrapport volgens een vast stramien, zoals toegelicht in bijlage H van PGS 6 of in een aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE). Deze bedrijven hebben de scenario’s en de beheersmaatregelen daarmee afdoende beschreven om aan de verplichtingen van het Bal en het Arbeidsomstandighedenbesluit te voldoen. Indien gewenst kunnen zij deze beschrijvingen ten grondslag leggen aan de onderbouwing van gelijkwaardige oplossingen.

Scenario's die niet zijn uitgewerkt

Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld, zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.

Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.

Aanpak risicobenadering PGS 33-1

Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt, staat in de Handreiking generieke risicobenadering.

De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 33-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op een representatieve gangbare LNG-afleverinstallatie. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.

De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor de PGS. Als het scenario relevant is voor de PGS, identificeert het team maatregelen op basis van de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.

De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:

  • het risico vermindert,
  • de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint, of
  • de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.

Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in de PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.

In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.

4Scenario's

4.1Scenario's voor de hele activiteit

4.2Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor een LNG-afleverinstallatie.

De scenario's zijn onderverdeeld in:

  • generieke scenario’s voor de gehele installatie;
  • scenario’s voor de opslag van LNG;
  • scenario’s voor het bevoorraden van de LNG-opslagtank vanuit een LNG-tankwagen;
  • scenario’s voor het afleveren van LNG aan voertuigen of werktuigen.

Elk scenario heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Die zijn aangegeven met de nummers van de doelen, dus D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan inHoofdstuk 6. Bij de maatregelen inHoofdstuk 7 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen.

In de scenario’s wordt met het gevolg ‘cryogene blootstelling’ de blootstelling bedoeld van installatie(onderdelen) of objecten aan de temperaturen van LNG of LIN. Met het gevolg ‘persoonlijk letsel’ wordt, tenzij anders aangegeven, zowel hittebelasting als cryogene blootstelling op personen bedoeld.

4.3Scenario's bij LNG-opslagtank

4.4Scenario's bij bevoorraden LNG-opslagtank vanuit tankwagen

4.5Scenario's bij afleveren LNG aan voertuigen of werktuigen

5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving

5.1Inleiding

Deze PGS beschrijft de doelen en maatregelen die kunnen worden getroffen om aan de doelen te voldoen en daarmee de veiligheid te waarborgen.

Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:

  • Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
  • Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
  • Brandbestrijding en Rampenbestrijding: Het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.

De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel staat deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:

  • maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. InHoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) en met Brandpreventie (Brandpreventie en mitigatie Omgevingsveiligheid);
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid en gezondheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet. In Hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- of rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In hoofdstuk 7 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- of Rampenbestrijding).

De doelen staan in Hoofdstuk 6 en daarna maatregelen in Hoofdstuk 7. De doelen zijn gekoppeld aan scenario's uit Hoofdstuk 4 en maatregelen zijn gekoppeld aan doelen uit Hoofdstuk 6.

5.2Omgevingsveiligheid

5.2.1Algemeen

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen.

5.2.2Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit

In paragraaf 3.8.10 van het Bal zijn tankstations aangewezen als een milieubelastende activiteit. In paragraaf 3.8.6 van het Bal zijn opslag- en transportbedrijven, groothandels en containerterminals aangewezen als milieubelastende activiteit. Bij beide activiteiten kan sprake zijn van het tanken en opslaan van LNG. Voor het tanken van LNG is een omgevingsvergunning nodig (artikel 3.297 en 3.286).

Het Bal bevat voor het tanken van LNG regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid in hoofdstuk 4. Hierin staat een verplichting om te voldoen aan deze PGS-richtlijn. De omgevingsvergunning is bedoeld als toetsing vooraf om te beoordelen of deze activiteit vanwege de geldende externe veiligheidsafstanden op de desbetreffende locatie kan worden verricht. Deze externe veiligheidsafstanden staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

In gevallen dat sprake is van het tanken van LNG waarvoor de regels in hoofdstuk 4 niet gelden, is deze PGS-richtlijn een informatiedocument dat het bevoegd gezag in acht moet nemen bij het stellen van maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wijst deze PGS-richtlijn aan als informatiedocument.

5.2.3Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Het Bal bevat regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid bij het tanken van voertuigen, vaartuigen of werktuigen met LNG en het daarbij opslaan van LNG. Deze staan in paragraaf 4.36. In deze paragraaf staat dat bij deze activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Het waarborgen van de veiligheid is nader ingevuld met de doelen die zijn omschreven inHoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn. Om aan de regels van paragraaf 4.36 van het Bal te voldoen, moeten alleen maatregelen worden getroffen die gaan over de veiligheid van de omgeving. Het gaat dan om maatregelen die inHoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Omgevingsveiligheid en Brandpreventie.

Toepassingsbereik Bal en deze PGS-richtlijn

De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen, als de activiteit valt binnen het toepassingsbereik van paragraaf 4.36 van het Bal. Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn is niet gelijk aan het toepassingsbereik van paragraaf 4.36 van het Bal. Paragraaf 4.36 is van toepassing op tanken van voertuigen, vaartuigen of werktuigen met LNG en het daarbij opslaan van LNG. Deze PGS 33-1 is alleen van toepassing op het tanken van voertuigen en werktuigen. PGS 33-2 is van toepassing op het tanken van vaartuigen en drijvende werktuigen.

Gelijkwaardige maatregelen

De Omgevingswet en het Bal maken het mogelijk om een andere maatregel te treffen dan de voorgeschreven maatregel.

Voor de maatregelen in deze PGS-richtlijn is het nodig om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te krijgen voor het toepassen van een gelijkwaardige maatregel. Er mag niet met de activiteit worden gestart voordat er toestemming is met een besluit van het bevoegd gezag.

Meer concreet: waar het Bal voorschrijft dat – met het oog op het waarborgen van de veiligheid – moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn, mag dus ook een andere gelijkwaardige maatregel worden getroffen. Het bevoegd gezag toetst de gelijkwaardigheid aan het oogmerk van de voorgeschreven maatregel. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt dit oogmerk ingevuld met de doelen van deze PGS-richtlijn. Het gaat er dan om dat in dezelfde mate wordt bijgedragen aan het realiseren van het gestelde doel. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid spelen de scenario's en de doelen die zijn weergegeven inHoofdstuk 4 enHoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn, daarom een belangrijke rol.

Naast een beoordeling op gelijkwaardigheid in het kader van omgevingsveiligheid kan voor een bepaalde maatregel ook een beoordeling nodig zijn op gelijkwaardigheid voor arbeidsveiligheid of brand- en rampenbestrijding. Dit is het geval als naast de Omgevingswet (O of BO) ook de Arbeidsomstandighedenwetgeving (A) of de Wet veiligheidsregio's (BR) de wettelijke grondslag is voor de maatregel. Hoofdstuk 8 geeft uitleg over gelijkwaardigheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

Maatwerk in Bal

Het Besluit activiteiten leefomgeving biedt ruime mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor is het mogelijk om in specifieke gevallen onnodige belemmeringen voor het uitvoeren van activiteiten weg te nemen. Dit biedt een initiatiefnemer bijvoorbeeld kansen voor innovatieve activiteiten. Maatwerk kan in specifieke gevallen ook nodig zijn voor bescherming van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen nodig zijn om significante verontreiniging tegen te gaan of om aan omgevingswaarden te voldoen. Dat mogelijkheid tot maatwerk ruim wordt geboden, betekent niet dat maatwerk breed moet worden toegepast. Uiteraard is maatwerk geen vrijbrief voor het naar eigen inzicht aanpassen van de regels. Zo is maatwerk uitdrukkelijk niet bedoeld om zonder aanleiding af te wijken van de in algemene regels geformuleerde preventieve en technische maatregelen. Maatwerk moet steeds adequaat worden gemotiveerd, en het toepassen van maatwerk is voorzien van rechtsbescherming.

Richtingaanwijzer Bal en PGS-richtlijn

In paragraaf 3.8.10 van het Bal zijn tankstations aangewezen als een milieubelastende activiteit. In paragraaf 3.8.6 van het Bal zijn opslag- en transportbedrijven, groothandels en containerterminals aangewezen als milieubelastende activiteit. Bij beide activiteiten kan sprake zijn van het tanken en opslaan van LNG. Voor het tanken van LNG is een omgevingsvergunning nodig. Dit staat in artikel 3.297 voor tankstations en in artikel 3.286 voor de opslag- en transportbedrijven, groothandels en containerterminals.

Bij het tanken en opslaan van LNG worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.36. Dit staat in artikel 3.289 van het Bal voor de tankstations en in artikel 3.287 van het Bal voor de opslag- en transportbedrijven, groothandels en containerterminals.

In artikel 4.478 van paragraaf 4.36 staat dat bij het verrichten van de activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. De omgevingsvergunning milieubelastende activiteit is bedoeld als toetsing vooraf om te beoordelen of deze activiteit vanwege de externe veiligheidsafstanden op de desbetreffende locatie kan worden verricht.

Tabel 1Omgevingsveiligheid/Bal:

Omgevingsveiligheid/Bal:
Om aan artikel 4.478 van het Bal te voldoen treft degene die de activiteit verricht de volgende maatregelen:Alle maatregelen behalve de maatregelen M5, M6, M39, M45, M62, M81, M83, M85, M89, M90, M92, M83, M111, M112, M119.

5.2.4Externe veiligheidsafstanden

Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Voor het tanken en opslaan van LNG zijn de veiligheidsafstanden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.

5.2.5Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.

De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.

Het gaat dan om maatregelen die in Hoofdstuk 7 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Brandpreventie.

5.3Arbeidsveiligheid

In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.

In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.

De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.

Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Inspectie SZW betrekt de maatregelen die opgenomen zijn in de beleidsregel bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uitHoofdstuk 8. De Inspectie SZW kan maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen indien er geen of onvoldoende maatregelen genomen zijn door de werkgever om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.

De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan Arbeidsveiligheid.

Gelijkwaardige maatregelen

InHoofdstuk 8 staat beschreven wat de criteria zijn voor gelijkwaardige maatregelen vanuit arbeidsomstandigheden gezien.

Tabel 2Arbeidsveiligheid

Arbeidsveiligheid

Om aan de Arbeidsomstandighedenwet te voldoen voor een PGS-doel wordt in elk geval voldaan aan de volgende maatregelen:Alle maatregelen behalve de maatregelen M15, M103, M104, M105, M109, M110, M117.

5.4Brand- en rampenbestrijding

De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).

De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 Wvr. Dit zijn:

  • het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
  • het beperken van brandgevaar;
  • het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.

Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:

  • de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
  • het organiseren van de rampenbestrijding;
  • het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brandbestrijding en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.

Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).

Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brandbestrijding en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.

Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.

De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brandbestrijding en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.

Tabel 3Wet veiligheidsregio's

Wet veiligheidsregio's
Om aan de Wet veiligheidsregio's te voldoen wordt in elk geval voldaan aan de volgende maatregelen:

M1, M71 en M113

6Doelen

6.1Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de doelen beschreven die relevant zijn voor het veilig afleveren en opslaan van LNG. Met deze doelen is beoogd het risico zo veel mogelijk te beperken.

Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel is beschreven in .

Elk doel heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in Hoofdstuk 7 staat steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.

6.2Doelen

7Maatregelen

7.1Inleiding bij de maatregelen

Dit hoofdstuk bevat maatregelen. Het bevat de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen, wordt in elk geval aan de gestelde doelen voldaan.

Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Dit nummer en onderwerp komen overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.

Bij elke maatregel is aangegeven wat de wettelijke basis is.

  • Maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet.
  • Maatregel gericht op brandpreventie en brandbestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer).
  • Maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet.
  • Maatregel gericht op brand- of rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio’s.

Maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving, zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters ‘MW’ voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.

7.2Drukapparatuur

Europese Richtlijn drukapparatuur (PED)

Een LNG-afleverinstallatie bestaat uit een stelsel van verschillende drukapparatuur. Met de term drukapparatuur wordt apparatuur bedoeld met een inwendige druk die hoger is dan de omgevingsdruk. De exacte definitie van drukapparatuur volgt uit de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED) en luidt als volgt: ‘drukapparatuur’ of ‘drukapparaten’: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, inclusief, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen, zoals flenzen, tubulures, koppelingen, steunconstructies, hijsogen.’

Drukapparatuur wordt onderverdeeld in:

  • drukvaten;
  • installatieleidingen;
  • veiligheidsappendages;
  • onder druk staande appendages.

Een enkelvoudig drukapparaat staat nooit op zichzelf, het wordt altijd geïntegreerd in een functioneel geheel. Dit wordt een samenstel genoemd. Een LNG-afleverinstallatie bestaat uit verschillende componenten en is daarom ook een samenstel. De wet- en regelgeving voor het ontwerp van drukapparatuur geldt ook voor samenstellen.

Ontwerp

Drukapparatuur is een arbeidsmiddel met risico’s. De risico’s hebben niet alleen betrekking op de werknemers die ermee werken, maar ook op de omgeving en het milieu. Daarom stelt de wetgever eisen aan het op de markt aanbieden en in bedrijf stellen, het gebruiken en nadien wijzigen van drukapparatuur. Dit is in Nederland vastgelegd in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Op het in de handel brengen van drukapparatuur zijn Europese productrichtlijnen van toepassing. Dat betekent dat een fabrikant alleen producten in de handel mag brengen (voor het eerst op de markt mag aanbieden) die voldoen aan deze richtlijnen.

Bij de bouw van een LNG-afleverinstallatie is het van groot belang om vooraf vast te stellen wie de fabrikant is:

  • Wordt een LNG-afleverinstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van een derde partij (een leverancier, een installateur, enz.) die de LNG-afleverinstallatie in zijn geheel verhandelt aan de latere gebruiker, dan treedt deze derde partij in de rol van fabrikant. De derde partij is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de eisen die van toepassing zijn op dit samenstel.
  • Wordt de LNG-afleverinstallatie gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van de gebruiker, dan wordt déze de fabrikant. De onderdelen worden geleverd door verschillende fabrikanten, maar de gebruiker is degene die de diverse onderdelen tot één functioneel geheel maakt. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het samenstel voldoet aan de Europese richtlijnen.

De ontwerpeisen voor een LNG-afleverinstallatie liggen vast in de Europese Richtlijn drukapparatuur (PED). Deze richtlijn kent, zoals elke Europese productrichtlijn, essentiële veiligheidseisen die van toepassing zijn op alle drukapparatuur en samenstellen die in de handel worden gebracht. De fabrikant heeft de plicht om bij het ontwerp van drukapparatuur en samenstellen een analyse te maken van de risico’s en gevaren die bestaan ten gevolge van de druk. Bij het ontwerp en de bouw van drukapparatuur of het samenstel moet hij vervolgens rekening houden met deze risicoanalyse. De fabrikant kiest de meest passende maatregelen waarbij hij zich moet houden aan onderstaande beginselen:

  • Gevaren worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, geëlimineerd of verkleind in het ontwerp.
  • Er worden passende beschermingsmaatregelen getroffen tegen gevaren die niet kunnen worden geëlimineerd.
  • De gebruikers worden, indien van toepassing, geïnformeerd over nog bestaande gevaren en vermeld wordt of het nodig is dat er passende gevaarverminderende maatregelen worden genomen voor de installatie en/of het gebruik ervan. Deze maatregelen worden opgenomen in de gebruikershandleiding.

De risicoanalyse van de fabrikant is gebaseerd op scenario’s die in grote lijnen overeenkomen met de scenario’s die zijn beschreven in Hoofdstuk 3 van deze PGS.

De essentiële eisen die worden gesteld aan het ontwerp van het drukapparaat (LNG-afleverinstallatie), zijn vastgelegd in bijlage I van de Richtlijn drukapparatuur. De fabrikant moet voldoen aan deze eisen en dat betekent onder andere dat:

  • De LNG-afleverinstallatie voldoende sterk is om de belastingen die kunnen worden verwacht (kracht, brand, hogedruk, enz.) te weerstaan;
  • maatregelen zijn genomen om de LNG-afleverinstallatie veilig te bedienen;
  • de LNG-afleverinstallatie zodanig is ontworpen dat deze veilig kan worden geïnspecteerd;
  • de LNG-afleverinstallatie veilig kan worden gevuld en geleegd;
  • passende beveiligingen (zoals drukontlastkleppen of veerveiligheden) zijn aangebracht om in te grijpen als de druk ontoelaatbaar stijgt. Als een beveiliging wordt aangesproken, moet deze afblazen op een zodanige plaats dat daarbij geen gevaar voor personen kan optreden.

Om te voldoen aan de essentiële eisen kan de fabrikant een geharmoniseerde norm toepassen (bijvoorbeeld de NEN-EN 13480, deel 1 t/m 4, 6 en 8). Als de fabrikant geen geharmoniseerde norm toepast, zal hij moeten aantonen dat LNG-afleverinstallatie wel voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de praktijk blijkt het overgrote deel van LNG-afleverinstallatie volgens de geharmoniseerde normen te worden gebouwd.

Door middel van het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure laat de fabrikant zien dat hij voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de Europese productwetgeving is bepaald dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie (EU-CBI) toezicht moet houden op deze procedure. Een EU-CBI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De mate van toezicht is afhankelijk van het risico; een LNG-afleverinstallatie is een samenstel dat wordt ingedeeld in tabel 1 van de PED en valt in categorie IV.

Met het aanbrengen van CE-markering (‘Conformité Européenne’) verklaart de fabrikant dat het apparaat voldoet aan de daarvoor geldende Europese eisen. Als de fabrikant een derde partij is (dus niet de gebruiker), moet déze CE-markering aanbrengen op de LNG-afleverinstallatie. Op de LNG-afleverinstallatie (het samenstel) hoeft slechts één CE-markering te worden aangebracht, dus niet één op elk afzonderlijk drukapparaat. Aan de andere kant behouden drukapparaten die met een eigen CE-markering in het samenstel zijn opgenomen, wél de eigen markering. Samen met de CE-markering moet algemene informatie (zoals naam en adres van de fabrikant, bouwjaar en essentiële maximaal toelaatbare grenswaarden) en specifieke gegevens die voor een veilige installatie, werking en gebruik van belang kunnen zijn (zoals afmetingen, toegepaste persdruk, insteldruk drukbeveiliging, vermogen, enz.), op de kenplaat worden aangebracht.

Nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen, stelt de fabrikant een verklaring van overeenstemming op. Dit is een verklaring dat de LNG-afleverinstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de van toepassing zijnde productrichtlijnen. Verder stelt hij een technisch dossier samen. Dit dossier omvat ten minste:

  • een algemene beschrijving van de LNG-afleverinstallatie;
  • ontwerp- en fabricagetekeningen en schematische voorstellingen van componenten;
  • beschrijvingen en toelichtingen bij de tekeningen en schematische voorstellingen;
  • een lijst van toegepaste (geharmoniseerde) normen;
  • berekeningen van ontwerpen, uitgevoerde controles;
  • testverslagen.

De fabrikant is niet verplicht het technisch constructiedossier te overhandigen aan de gebruiker, maar het is raadzaam om met de aanschaf van de LNG-afleverinstallatie te bedingen dat het technisch dossier wordt meegeleverd.

Ten slotte is de fabrikant verplicht een gebruikershandleiding mee te leveren met de LNG-afleverinstallatie. Hierin staan de restrisico’s beschreven en worden instructies gegeven hoe de installatie veilig kan worden bedreven.

Gebruik

De wet (het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016) stelt niet alleen eisen aan het in de handel brengen van drukapparatuur, maar ook aan de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de LNG-afleverinstallatie om hieraan te voldoen. De gebruiker moet de LNG-afleverinstallatie laten keuren voordat deze in gebruik wordt genomen, bij wijzigingen of reparaties en verder zo vaak als nodig is.

De indeling van drukapparatuur bepaalt wie deze keuringen moet uitvoeren en wanneer de keuringen moeten plaatsvinden. Dit is geregeld in de Warenwetregeling drukapparatuur 2016. Verplichtingen die zijn opgenomen in een besluit, worden vaak uitgewerkt in een regeling. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 is drukapparatuur ‘aangewezen’ die in de risicocategorie valt die moet worden gekeurd door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Ook een NL-CBI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd.

Drukapparatuur die niet is aangewezen, moet op grond van het Arbobesluit worden gekeurd door een deskundige.

Bij de LNG-afleverinstallatie zijn de vaten ‘aangewezen’ drukapparatuur als de druk P · volume V boven een bepaalde waarde is. Een leiding is ‘aangewezen’ boven een bepaalde druk en/of diameter. Een gebruiker kan op verschillende manieren vaststellen welke drukapparatuur in de LNG-afleverinstallatie ‘aangewezen’ drukapparatuur is:

  • aan de hand van artikel 2 van de Warenwetregeling drukapparatuur 2016;
  • door de fabrikant te benaderen; wellicht staat het in de handleiding van de installatie;
  • door een NL-CBI te benaderen.

De ‘aangewezen’ drukapparatuur in de LNG-afleverinstallatie moet worden gekeurd voordat deze de eerste keer in gebruik wordt genomen. Het doel van de keuring voor ingebruikneming is vast te stellen of de LNG-afleverinstallatie voldoet aan de Europese richtlijnen en veilig kan worden gebruikt. Daarbij wordt onder andere beoordeeld of de installatie is opgesteld zoals is opgenomen in de handleiding. De keuring wordt uitgevoerd door een NL-CBI; deze geeft een verklaring van ingebruikneming af.

Het doel van de periodieke herkeuring is vast te stellen of de installatie nog veilig kan worden gebruikt. ‘Aangewezen’ drukapparatuur wordt elke vier jaar gekeurd door een NL-CBI. Hiervoor wordt een verklaring van herkeuring afgegeven. De keuring van niet-aangewezen drukapparatuur moet worden uitgevoerd door een deskundige en ook deze stelt hiervan een rapportage op. Dit is verplicht op basis van het Arbobesluit. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat er afstemming plaatsvindt met de NL-CBI en de deskundige over hoe de LNG-afleverinstallatie in zijn geheel weer veilig kan worden gebruikt.

Ook het uitvoeren van reparaties en wijzigingen aan de LNG-afleverinstallatie is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Daarbij is veelal toezicht vereist door een NL CBI. Voordat een reparatie of wijziging wordt uitgevoerd, wordt aangeraden om contact te zoeken met een NL-CBI. Bepaalde ingrijpende wijzigingen kunnen tot gevolg hebben dat de gegevens op de kenplaat niet meer kloppen. In dat geval moet een EU-CBI hierbij worden betrokken. Regulier onderhoud aan de LNG-afleverinstallatie moet worden uitgevoerd zoals is voorgeschreven in de handleiding van de fabrikant.

Zolang de LNG-afleverinstallatie in werking is of in werking kan worden gesteld, bewaart de gebruiker de volgende documenten:

  • de EG-verklaring van overeenstemming (volgens de ‘oude’ PED 97/23/EG) of de EU-conformiteitsverklaring (volgens de ‘nieuwe’ PED 2014/68/EU);
  • de gebruiksaanwijzing;
  • de verklaring van ingebruikneming;
  • de verklaring van herkeuring;
  • het aantekenblad;
  • de bij de beoordelingen en keuringen behorende rapporten.

Het aantekenblad wordt meegeleverd met de verklaring van ingebruikneming. Uitsluitend de betrokken NL-CBI is bevoegd op het aantekenblad aantekeningen te maken.

De Inspectie-SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbowet (en het Arbobesluit) en de Warenwet (en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016). De verplichtingen uit deze wetten worden niet als maatregel opgenomen in deze PGS. In deze informatieve tekst worden de verplichtingen van de gebruiker samengevat. De verplichtingen in de Arbowet en de Warenwet en de onderliggende besluiten kunnen evenmin worden opgenomen in een omgevingsvergunning.

7.3Explosieve atmosferen

Wanneer de kans bestaat dat er een explosieve atmosfeer ontstaat, zijn er twee vormen van direct werkende wetgeving van toepassing. Enerzijds zijn er de verplichtingen voor de werkgever die voorvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anderzijds zijn er de verplichtingen voor de fabrikant van explosieveilige apparatuur die voortvloeien uit het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.

Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze besluiten. De verplichtingen vanuit deze besluiten zijn niet in deze PGS opgenomen.

De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van beide besluiten.

Meer informatie is te vinden in de volgende documenten:

  • ATEX 2014/34/EU guidelines, 3rdd edition – May 2020;
  • Niet-bindende praktijkgids met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/92/EG – april 2005;
  • Richtlijn voor uitvoering van productvoorschriften van de EU (de Blauwe Gids) – 2016.

Verplichtingen werkgever

Wanneer er binnen een bedrijf brandbare stoffen (gassen, vloeistoffen en vaste stoffen) aanwezig zijn, dan bestaat het gevaar op explosie. Werknemers moeten worden beschermd tegen dit gevaar.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft daartoe verplichtingen opgenomen waar de werkgever invulling aan moet geven. Deze verplichtingen hebben tot doel:

  • het ontstaan van explosieve atmosferen zo veel mogelijk voorkomen;
  • de ontsteking van explosieve atmosferen vermijden;
  • de schadelijke gevolgen van een explosie beperken.

De verplichtingen waar de werkgever invulling aan moet geven, staan beschreven in hoofdstuk 3 Inrichting arbeidsplaatsen, paragraaf 2a; artikel 3.5a t/m 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samengevat betreft dit de volgende verplichtingen:

  • het beoordelen van explosierisico’s (risico-inventarisatie en -evaluatie);
  • het indelen van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen in gevarenzones;
  • het nemen van zowel technische als organisatorische maatregelen in gevarenzones;
  • het informeren van medewerkers;
  • het vastleggen van bovenstaande in een explosieveiligheidsdocument.

Met het opnemen van deze verplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit is de Europese richtlijn 1999/92/EG in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Informatieve aanwijzingen voor het opstellen van een gevarenzone-indeling staan beschreven in NPR 7910-1 voor gasexplosiegevaar en NPR 7910-2 voor stofexplosiegevaar.

Aanvullende informatie over het opstellen van een explosieveiligheidsdocument en hoe een werkgever moet omgaan met explosieveiligheid, zijn te vinden via www.arboportaal.nl/onderwerpen/explosieveiligheid-atex.

Explosieveilige apparatuur

De in de voorgaande paragraaf genoemde gevarenzone-indeling kent een indeling naar zones volgens onderstaande tabel.

Tabel 4Gevarenzone-indeling

Aanwezigheid van explosieve atmosfeerAanwezigheid van explosieve atmosfeerAanwezigheid van explosieve atmosfeer
Voortdurend of gedurende lange periodeAf en toeZelden en gedurende korte periode
Gas (als brandbaar medium)Zone 0Zone 1Zone 2
Stof (als brandbaar medium)Zone 20Zone 21Zone 22

Wanneer er sprake is van een gevarenzone, dan moet de apparatuur die wordt geplaatst binnen deze zone, geschikt zijn overeenkomstig het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 volgens het volgende principe:

  • Zone 0/ 20 – categorie 1-apparatuur;
  • Zone 1/ 21 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur;
  • Zone 2/ 22 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur of categorie 3 apparatuur.

Het is de fabrikant van de apparatuur die in zijn EU-conformiteitsverklaring aangeeft welke categorie de desbetreffende apparatuur heeft en wat het beoogde gebruik ervan is. Deze EU-conformiteitsverklaring is een verplichting voor fabrikanten en komt voort uit de Europese productrichtlijn 2014/34/EU. Deze richtlijn heeft betrekking op de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voor apparatuur en beveiligingssystemen die worden gebruikt op plaatsen met explosiegevaar.

In Nederland is de productrichtlijn 2014/34/EU geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.

Aandachtspunten bij installaties

LNG-afleverinstallatie Als gevolg van het vrijkomen van LNG kan er zich een explosieve atmosfeer vormen. De installatie zal zich hierdoor geheel of gedeeltelijk in zijn eigen gevarenzone bevinden. De gevarenzone zal zich waarschijnlijk uitstrekken tot buiten de installatie.

Het is voor de werkgever van belang dat hij informatie heeft over de omvang en de klasse van gevarenzone die door de installatie (of onderdelen daarvan) wordt (worden) gecreëerd. Hij moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit passende maatregelen nemen ter bescherming van de werknemers. Deze informatie zal moeten worden geleverd door de leverancier van de installatie. De leverancier beschikt over informatie omtrent temperaturen, drukken en technische specificaties van onderdelen die van belang zijn bij het bepalen van de gevarenzones. De vorm waarin de informatie wordt geleverd (bijvoorbeeld een complete zoneringstekening), moet worden afgestemd tussen eindgebruiker/werkgever en leverancier.

Apparaten die onderdeel zijn van de installatie, moeten door de leverancier van de installatie worden geselecteerd op geschiktheid voor toepassing in een gevarenzone.

Wanneer het samenstel op locatie wordt samengebouwd (installatie), dan valt het geheel buiten het toepassingsbereik van de Europese productrichtlijn 2014/34/EU.

Wordt het samenstel geleverd als een kant-en-klaar-product, dan valt dit product wel onder de Europese productrichtlijn 2014/34/EU en moet de fabrikant overeenstemming met deze richtlijn aantonen. De fabrikant moet instructies verstrekken voor het installeren, gebruik, onderhoud, enz. van het samenstel.

Wijzigingen aan bestaande installatie

Indien aan een bestaande installatie wijzigingen worden doorgevoerd, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld in hoeverre de wijzigingen van invloed zijn op het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Indien dit het geval is, zullen maatregelen ter voorkoming van ontsteking en bescherming van werknemers opnieuw moeten worden overwogen.

Bij substantiële wijzigingen aan explosieve atmosfeer-gecertificeerde apparatuur zal opnieuw overeenstemming met de 2014/34/EU-richtlijn, volgens de daarvoor geldende procedures, moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook wanneer de eindgebruiker wijzigingen aanbrengt. De eindgebruiker wordt in dat geval beschouwd als fabrikant.

Wijzigingen aan een bestaande installatie kunnen bestaan uit het vervangen van onderdelen (als gevolg van slijtage), reparatie of modificaties.

Interne veiligheidsafstanden

In de PGS kunnen minimumafstanden opgenomen zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan diegene in de PGS-richtlijn.

7.4Basisveiligheid

7.5Ontwerp en constructie

7.5.1Constructie en installatie

7.5.2Opslagtank voor LNG

LNG-opslagtanks vallen onder het WBDA 2016 (zie 7.2 ). Naast het WBDA 2016 gelden de maatregelen in deze paragraaf.

7.5.3Vulpunten van de opslagtank

7.5.4Tankzuil

7.5.5Leidingen

Leidingen, appendages, opslagvaten en toebehoren vallen onder het WBDA 2016 (zie 7.2). Naast het WBDA 2016 gelden de maatregelen in deze paragraaf .

7.5.6Drukontlasting

7.6Gebruik van de installatie

7.6.1Algemeen

Voor het veilig in werking zijn van een LNG-afleverinstallatie is de bedrijfsvoering van groot belang. Hierbij is het essentieel dat verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd. Bij een LNG-afleverinstallatie zijn meestal de volgende personen betrokken: eigenaar, gebruiker, beheerder, operator, installateur, LNG-leverancier en afnemer van LNG. Elk van de betrokkenen heeft eigen verantwoordelijkheden voor het in werking hebben van de LNG-afleverinstallatie (zie ook de definities in Bijlage A). Behalve het vastleggen van verantwoordelijkheden is een aantal andere aspecten relevant voor een veilige bedrijfsvoering. Het gaat daarbij onder meer om:

  • beheer van de LNG-afleverinstallatie;
  • uitvoeren van periodieke controles;
  • toezicht op de LNG-afleverinstallatie;
  • bevoorraden van de LNG-opslagtank;
  • uitvoeren van werkzaamheden aan de LNG-afleverinstallatie.

In Paragraaf 7.6.2 t/m Paragraaf 7.6.5 is een aantal specifieke onderwerpen dat verband houdt met de bedrijfsvoering nader toegelicht. Voor zaken die niet in wetgeving zijn vastgelegd maar wel voor een veilige bedrijfsvoering essentieel zijn, zijn aanvullende maatregelen opgenomen.

7.6.2Vullen van de opslagtank

Voor het vullen van de LNG-opslagtank is het essentieel dat dit uitsluitend gebeurt door en onder verantwoordelijkheid van de chauffeur van de lossende LNG-tankwagen, en na toestemming van de beheerder van de LNG-afleverinstallatie. Dit betekent niet dat de beheerder tijdens het vullen aanwezig moet zijn.

Bij het vullen wordt gewerkt volgens een vaste procedure. Deze procedure bevat technische aanwijzingen en instructies voor de LNG-tankwagenchauffeur.

7.6.3Tanken van LNG

7.6.4Bewaken en monitoren

7.6.5Produceren voor een LCNG-installatie

7.6.6Werkzaamheden aan de installatie

De wijze waarop werkzaamheden aan de LNG-opslagtank veilig moeten worden uitgevoerd, zijn niet in wetgeving verankerd. Daarom zijn hiervoor in deze paragraaf maatregelen opgenomen.

7.7Onderhoud, keuring, documentatie en training

7.7.1Onderhouden en repareren

De gehele installatie moet altijd in goede staat van onderhoud verkeren en valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker (zorgplicht). De beheerder van de installatie zorgt voor onderhoud, controle en inspectie van de LNG-afleverinstallatie.

7.7.2Keuren en inspecteren

Keuren en inspecteren is geregeld in het WBDA 2016. PGS 33-1 kent geen eigen keuringsregime maar geeft een overzicht van de bestaande en al direct werkende keuringsregimes op basis van het WBDA 2016. Informatie hierover staat in Paragraaf 7.2.

7.7.3Registratie en documentatie

7.8Veiligheid

7.8.1Inleiding

In Paragraaf 7.8 staan de voorschriften met aanvullende veiligheidseisen. Deze zijn aanvullend op de algemene eisen voor de installatie en de eisen voor gebruik en onderhoud. Het gaat hier om onder andere eisen aan interne veiligheidsafstanden, de elektrische installatie en maatregelen die gericht zijn op het voorkomen en beperken van brand- en explosiegevaar.

7.8.2Algemeen

7.8.3Interne veiligheidsafstanden

Een interne veiligheidsafstand is een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn.

De interne veiligheidsafstanden zijn bepaald met een berekening van de warmtestraling. Deze berekeningen zijn gebaseerd op basis van het maatgevende ongevalsscenario van een:

  • lek met een bronsterkte van 10 g LNG/s (scenario’s 1 en 2);
  • uitstroom van LNG uit een niet (meer) gekoppelde afleverslang (scenario 3);
  • externe impact (botsing auto bij lossende LNG-tankwagen) (scenario 4).

Interne veiligheidsafstanden in deze PGS zijn niet bedoeld om te voldoen aan de regels omtrent explosieve atmosferen, zoals beschreven in Paragraaf 7.3.

Meer informatie is te vinden in de publicatie Bepaling interne veiligheidsafstanden voor LNG-tankstations ten behoeve van de in ontwikkeling zijnde PGS 33.

Uitgangspunt is dat een LNG-tankstation maximaal één (hoofd-)LNG-opslagtank heeft. Er kan dan geen gelijktijdige lossing van twee LNG-tankwagens plaatsvinden.

Bij aanwezigheid van twee LNG-opslagtanks (reservoirs) is er waarschijnlijk sprake van een Seveso-inrichting en dan is deze PGS niet van toepassing.

7.8.4Brandveiligheid

De beschrijving van de gevaareigenschappen van LNG staan in Paragraaf 2.1.3. De specifieke brandscenario’s die kunnen optreden bij een LNG- afleverinstallatie, staan in Hoofdstuk 4.

7.8.5Explosieveiligheid

7.8.6Noodplan, incidenten en calamiteiten