16LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties

Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties

PGS 16:2021 versie 1.0 (augustus 2021)

Let op: dit is een ongecontroleerde versie. De PGS-beheerorganisatie is niet verantwoordelijk voor volledigheid en juistheid van deze versie. De versie die beschikbaar is op de website publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl is de enige geautoriseerde versie.

16LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties

Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties

Definitief

Versie

Deze PGS 16:2021 versie 1.0 (Augustus 2021) is inhoudelijk gelijk aan de door het Bestuurlijk Omgevingsberaad vastgestelde PGS 16:2020 versie 0.2 (April 2020). Redactioneel zijn er een aantal kleine wijzigingen doorgevoerd.

Een PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn is een document over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld. Met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan. Naast de in deze PGS genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.

Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op: publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . Daar staan ook de actuele publicaties.

PGS Nieuwe Stijl – risicobenadering als basis

In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen, de PGS Nieuwe Stijl. Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat de maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dit houdt in dat is geanalyseerd welke risico's er zijn bij activiteiten met de gevaarlijke stof. De situaties waarbij het mis kan gaan en die leiden tot ongewenste, gevaarlijke gevolgen, zijn beschreven in scenario´s. Voor deze scenario's zijn doelen geformuleerd gericht op het beheersen van de risico's. Met maatregelen kan een bedrijf aan een doel voldoen.

De PGS Nieuwe Stijl kent de volgende hoofdelementen:

  • de wettelijke kaders;
  • de risicobenadering met de scenario's;
  • de doelen; en
  • de maatregelen om aan de doelen te voldoen.
PGS 16 Nieuwe Stijl

PGS 16 is geactualiseerd in het kader van de omzetting van de PGS naar de nieuwe stijl. Deze nieuwe stijl is onder andere ingegeven door de introductie van de nieuwe Omgevingswet en een door te voeren kwaliteitsslag waarbij de onderbouwing, door middel van een risicobenadering, van de voorgeschreven maatregelen veel duidelijker wordt. PGS 16 Nieuwe Stijl is een geactualiseerde en samengevoegde versie van de vorige PGS 16 en PGS 23. PGS 23 komt daarmee te vervallen. De verandering ten opzichte van de vorige versie is dat er maatregelen zijn opgenomen die het afleveren van LPG op onbemande tankstations mogelijk maken. Daarnaast zijn er maatregelen opgenomen voor het toepassen van skid-installaties. Tot slot is in deze PGS voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations een nieuwe maatregel opgenomen waarbij er een technische voorziening wordt geëist die moet voorkomen dat een LPG-reservoir gevuld kan worden zonder dat er een goede equipotentiaalverbinding tot stand is gebracht.

Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn

Een PGS- richtlijn geeft invulling aan:

  • Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid) of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (Brandpreventie);
  • Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • Brandbestrijding en Rampenbestrijding (Rampenbestrijding).

Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:

Omgevingsveiligheid:

Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving.

Arbeidsveiligheid:

Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen.

Brand- en Rampenbestrijding:

Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.

Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn

Deze PGS-richtlijn is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. Vertegenwoordigd zijn: IPO, VNG, Inspectie SZW, Brandweer Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland. In Bijlage O staan de gegevens van de leden van het team dat deze PGS-richtlijn heeft opgesteld.

Het PGS-team is onderdeel van de PGS Beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het Projectbureau en de Adviesraad. De Programmaraad stuurt de PGS Beheerorganisatie aan.

Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS Beheerorganisatie. De governance van de PGS Beheerorganisatie is door het BOb vastgelegd.

Status van PGS-richtlijnen

De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:

  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit activiteiten leefomgeving dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.
  • Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.
  • Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt de onderdelen van de PGS-richtlijnen die als stand van de wetenschap en professionele dienstverlening worden gezien, op in de beleidsregel PGS-richtlijnen om aan doelen te voldoen voor arbeidsveiligheid.
  • De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.
  • De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Inspectie SZW en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen, zoals de Seveso-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn is door de Programmaraad goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 24 maart 2020.

Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: 17 september 2020

De voorzitter van de Programmaraad,

Koos van der Steenhoven

Leeswijzer

Indeling PGS-richtlijn

De PGS-richtlijn heeft een deel A, B en C en een aantal bijlagen. Bij elk hoofdstuk en bij elke bijlage staat of de inhoud informatief of normatief is. Alleen de normatieve delen zijn bindend en gelden als eis of voorschrift. Met het voldoen aan de maatregelen in deze PGS wordt voldaan aan de in deze PGS opgenomen doelen.

Deel A: Inleidende onderwerpen

Deel A is voor het grootste deel informatief en bevat informatie over de (activiteiten met) gevaarlijke stof, het toepassingsbereik en de risicobenadering met de scenario's. Alleen paragraaf Paragraaf 1.2 met het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn is normatief.

  • Hoofdstuk 1 bevat een algemene inleiding op deze PGS-richtlijn.
  • Paragraaf 1.2 beschrijft de reikwijdte en het toepassingsbereik. Dit is normatief.
  • Hoofdstuk 2 bevat algemene informatie over het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaartanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs in vulinstallaties.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het basisveiligheidsniveau en geeft algemene informatie over de risicobenadering.
  • Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de scenario's.
Deel B: Doelen en maatregelen

Deel B is normatief. In deel B staat het wettelijk kader, de doelen en maatregelen om hoog en middelhoog risico-scenario’s te voorkomen en beperken.

  • Hoofdstuk 5 bevat een richtingaanwijzer wet- en regelgeving. Deze richtingaanwijzer maakt duidelijk op grond van welke wetgeving aan welke maatregelen in deze PGS-richtlijn moet worden voldaan.
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de doelen en geeft aan welke maatregelen invulling geven aan het doel.
  • Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 bevatten alle maatregelen. Daarnaast staat bij elke maatregel voor welk scenario de maatregel relevant is en aan welke doelen de maatregel invulling geeft.
Deel C: Informatie bij implementatie

Deel C van de richtlijn is informatief. Deel C is bedoeld voor extra informatie over het onderwerp van deze PGS-richtlijn. Het gaat om informatie die niet in deel B past, maar wel helpt bij het omgaan met deze PGS-richtlijn. Voorbeelden van onderwerpen in deel C zijn uitleg over geaccepteerde praktijken of een toelichting op onderwerpen die in andere wetten en regels vastliggen.

Deel C van deze richtlijn bevat informatie over:

Bijlagen

Deze PGS bevat bijlagen. De teksten in deel A, B en C kunnen naar die bijlagen verwijzen. Een bijlage is informatief of normatief. Dit staat bij elke bijlage aangegeven.

De volgende bijlagen zijn normatief:

  • Bijlage A: Afkortingen en begrippen;
  • Bijlage B.1: Normatieve documenten en normen. Deze bijlage bevat documenten en normen waar de maatregelen in deze PGS naar verwijzen. Daar staat ook de versie van de norm bij;
  • Bijlage C: Interne veiligheidsafstanden;
  • Bijlage G: Implementatietermijnen in bestaande situaties.
Informatiebronnen

In deze PGS zijn wetten en andere informatiebronnen genoemd. Een overzicht hiervan staat in Bijlage B.2. Daar staat ook waar deze wetten en informatiebronnen te vinden of verkrijgen zijn.

1Inleiding

1.1Doel van de richtlijn

Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico's van het opslaan en afleveren van LPG en het vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties te beheersen zijn. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een risicobenadering die uitgaat van scenario's die zich voor kunnen doen. Op basis van de scenario's zijn doelen geformuleerd waarmee wordt beoogd een aanvaardbaar veiligheidsniveau te creëren. Uit de doelen zijn vervolgens maatregelen afgeleid. Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident. Informatie over de risicobenadering staat in Hoofdstuk 3 van deze richtlijn.

1.2Toepassingsbereik van de richtlijn Normatief

Deze PGS-richtlijn is van toepassing op LPG-afleverinstallaties, vulinstallaties voor gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs of wisselreservoirs en skid-installaties. Het gaat daarbij om skid-installaties met een inhoud van maximaal 8 m3. In deze PGS zijn PGS 16:2010 en PGS 23:2013 samengevoegd. Voor de duidelijkheid zijn de maatregelen ondergebracht in verschillende hoofdstukken per toepassingsgebied. Hoofdstuk 7 bevat maatregelen voor LPG-afleverinstallaties, Hoofdstuk 8 voor vulinstallaties en Hoofdstuk 9 voor skid-installaties. LPG-afleverinstallaties hoeven dan ook alleen te voldoen aan Hoofdstuk 7, vulinstallaties aan Hoofdstuk 8 en skid-installaties aan Hoofdstuk 9 (zie ook het overzicht van de maatregelen per toepassingsgebied in Paragraaf 7.1).

Een groot deel van de eisen met betrekking tot ontwerp, installatie, onderhoud, keuring, bijbehorende leidingen en toebehoren van het reservoir die gelden voor LPG afleverinstallaties, vulinstallaties of skid-installaties, zijn vastgelegd in wetgeving, al dan niet gebaseerd op in Europees verband gemaakte afspraken. PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) beoogt een beschrijving te geven van deze eisen, waarbij voor aspecten die (nog) niet elders zijn geregeld ook voorschriften zijn geformuleerd. Voor maatregelen met betrekking tot ontwerp, installatie, onderhoud, keuring, bijbehorende leidingen en toebehoren van het reservoir verwijst deze PGS daarom naar PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) , zie ook M1.

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit consequenties heeft voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving. Een voorbeeld is een plas met gevaarlijke stoffen. Dit heeft niet alleen risico’s voor de bodem. De gevaarlijke stof kan namelijk ook uitdampen of in brand raken en schadelijke effecten hebben op de veiligheid en gezondheid van werknemers of de omgeving. De maatregel van een lekbak heeft dan meerdere doelen.

1.3Relatie met wet- en regelgeving

Wettelijke basis PGS

Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio's.

In Hoofdstuk 5 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving. Ook staat in hoofdstuk 5 een richtingaanwijzer waarmee duidelijk wordt welke maatregelen een bedrijf moet treffen op grond van deze wettelijke kaders.

Direct werkende wetten en regels

Naast de eisen in deze PGS-richtlijn zijn er ook andere wetten en regels waaraan een activiteit moet voldoen. Een voorbeeld daarvan is de Warenwet met bijbehorende Warenwetbesluiten. Bijlage D bij deze PGS-richtlijn bevat meer informatie over de wet- en regelgeving die van toepassing kan zijn op de activiteit uit deze PGS-richtlijn.

Deze PGS-richtlijn bevat naast de PGS-eisen (in blauwe kaders) ook een aantal maatregelen waaraan een bedrijf op grond van andere wetten en regels al moet voldoen. Dit is om de PGS-richtlijn beter leesbaar en toepasbaar te maken. Dit geeft voor een bepaald onderwerp een meer volledig beeld van de maatregelen die invulling geven aan de doelen.

De maatregelen die al zijn verankerd in direct werkende wetten en regels, hebben een aparte status binnen deze PGS-richtlijn. Een bedrijf moet op grond van deze andere wetten en regels al aan deze maatregelen voldoen. Deze maatregelen zijn in de PGS-richtlijn te herkennen aan een oranje kader .

1.4Implementatietermijnen

In Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 staan maatregelen. Deze maatregelen geven een invulling aan de stand van de techniek en de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

Nieuwe activiteiten moeten direct voldoen. Bijlage F geeft een overzicht van maatregelen die nieuw zijn of gewijzigd in vergelijking met de vorige versie van deze PGS-richtlijn. In Bijlage G staat voor bestaande activiteiten binnen welke termijn de activiteiten moeten voldoen aan de gewijzigde of nieuwe maatregelen.

1.5Gebruik van normen

Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de uitgegeven publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. Dit staat in Bijlage B van deze PGS-richtlijn.

Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste versie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben. Voldoen aan de nieuwste versie hoeft niet per definitie te leiden tot een verbetering van het veiligheidsniveau.

In Bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze versie blijft gelden zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.

Uitzondering voor normen via andere wetten en regels

Soms zijn normen rechtstreeks van toepassing. Bijvoorbeeld omdat andere wetten en regels naar die norm verwijzen. Dat geldt bijvoorbeeld voor normen die horen bij bindende Europese regels. Voor die normen geldt dat de versie die in die wetten en regels staat, bepalend is.

2Beschrijving LPG en LPG-installaties

2.1Over LPG

2.1.1Algemene informatie

LPG (Liquefied Petroleum Gas) is een mengsel bestaande uit hoofdzakelijk propaan, propeen, butaan en buteen. Deze gassen worden gewonnen bij de raffinage van aardolie. Daarnaast komen zij vrij bij de winning van aardgas uit aardgasvelden. LPG wordt aangeboden als handelspropaan, handelsbutaan of als mengsel van beide gassen. De opslag vindt bij raffinaderijen en aardgasdepots in bulk plaats. Het transport naar wederverkopers gebeurt met tankwagens. In het vervolg van deze PGS worden alle varianten van samenstellingen van het LPG-mengsel aangeduid als LPG.

LPG is gasvormig bij normale temperatuur en kan door drukverhoging of temperatuurverlaging vloeibaar worden gemaakt. In deze richtlijn gaat het om gassen die tot vloeistof verdicht zijn.

2.1.2Gevaren van LPG

In deze paragraaf worden de gevaren op hoofdlijnen besproken. Een volledig overzicht van de gevaren van LPG is te vinden in het veiligheidsinformatieblad (VIB).

LPG is zeer licht ontvlambaar en zwaarder dan lucht.

In hoge concentraties treedt door zuurstoftekort verstikkingsgevaar op als mensen deze gassen inademen. Als het vloeibare gas in contact komt met de huid of ogen, kunnen bevriezingsverschijnselen optreden.

Als de gassen vrijkomen, kan vanwege de lichte ontvlambaarheid een brand of explosie ontstaan. Bij een (dreigende) calamiteit met deze gassen bestaat er gevaar voor omwonenden en hulpdiensten als een explosie optreedt. Aangezien de gassen zwaarder zijn dan lucht, verspreiden ze zich over de grond. Hierdoor kan een vertraagde ontsteking ontstaan.

Bij het vrijkomen in de lucht verspreiden de gassen zich in de omgeving. Pas als de concentratie in de lucht lager is dan 10 % van de onderste explosiegrens, is het gevaar geweken (LEL van LPG is 1,5 %. Bron: Chemiekaarten 2019).

2.2Over afleverinstallaties en vulinstallaties

2.2.1Algemene beschrijving afleverinstallaties en vulinstallaties

Bij LPG-afleverinstallaties wordt LPG in vloeibare vorm afgeleverd aan een voertuig of aan een reservoir dat aan een voertuig verankerd is. Bij niet publiekstoegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen kan ook worden afgeleverd aan wisselreservoirs.

Bij vulinstallaties worden flessen, ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs of wisselreservoirs gevuld met LPG.

2.2.2Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties

Algemeen

In deze PGS wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten toepassingsgebieden van LPG-installaties. Dit onderscheid is in grote mate gelijk aan de indeling in toepassingsgebieden zoals die voorheen verdeeld waren over PGS 16 en PGS 23. Aan deze PGS zijn skid-installaties nieuw als toepassingsgebied toegevoegd.

LPG-afleverinstallaties

Het eerste toepassingsgebied, voorheen beschreven in PGS 16, zijn publiek toegankelijke LPG-afleverinstallaties (tankstations) en niet publiek toegankelijke LPG afleverinstallaties op bedrijfsterreinen. Scenario’s met betrekking tot dit toepassingsgebied zijn beschreven in Paragraaf 4.2.1, Paragraaf 4.2.2, Paragraaf 4.2.3, Paragraaf 4.2.4., Paragraaf 4.2.5, Paragraaf 4.2.6en Paragraaf 4.2.7. Maatregelen staan beschreven in Hoofdstuk 7.

Vulinstallaties

Het tweede toepassingsgebied, voorheen beschreven in PGS 23, heeft betrekking op vulinstallaties. Bij vulinstallaties is onderscheid te maken in twee types:

  • Type I: Vulinstallaties voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 150 l waarbij de (maximale) vulgraad wordt bepaald op basis van op gewicht.
  • Type II: Vulinstallaties voor het vullen van ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs of wisselreservoirs met een waterinhoud van ten hoogste 150 l waarbij de (maximale) vulgraad wordt bepaald op basis van volume.

Scenario’s met betrekking tot dit toepassingsgebied zijn beschreven in Paragraaf 4.3.1 en Paragraaf 4.3.2. Maatregelen staan beschreven in Hoofdstuk 8.

Toelichting 1:

In PGS 23 werden drie types vulinstallaties onderscheiden. Naast de types die ook in deze PGS zijn opgenomen, stond in PGS 23 ook fles-naar-flesverlading genoemd. Dit type is in deze PGS verwijderd, omdat op basis van de scenario-analyse dit type verlading als laag risico is geclasseerd door het PGS-team.

Toelichting 2:

Ten opzichte van PGS 23:2013 is middels deze PGS voor type II-vulinstallaties ook het vullen van ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs toegelaten. Alle types reservoirs (gasflessen, ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs) die met vulinstallaties gevuld mogen worden, behoren te voldoen aan de Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011. Hieronder staan de belangrijkste verschillen tussen de verschillende reservoirs benoemd:

  1. gasflessen: één aansluiting;
  2. ballonvaarttanks: meerdere aansluitingen en overdrukbeveiliging;
  3. ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs: meerdere aansluitingen, overdrukbeveiliging en overvulbeveiliging.
Skid-installaties

Nieuw in PGS 16 zijn skid-installaties. Dit zijn LPG-installaties die op één frame zijn gebouwd en in overeenstemming zijn met de hiervoor geldende Europese regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, waaronder de Richtlijn Drukapparatuur (PED). Een skid bestaat uit een samenstel van opslagtank, pomp en afleverinstallatie, inclusief leidingen, en appendages en besturing. Het voordeel van skids is dat ze gemakkelijk te transporteren zijn en dat tijdelijke opstelling mogelijk is voor seizoensgebonden activiteiten.

Voorbeelden van gebruikers van skid-installaties zijn ballonvaarders, land- en tuinbouw (bijvoorbeeld onkruidbestrijding) of servicebedrijven als jachthavens, bedrijven met interne transportmiddelen en kartcentra. Skid-installaties mogen niet worden toegepast om te verwarmen (of om op te koken).

Het gebruik van skid-installaties voor het afleveren van LPG aan motorvoertuigen voor het wegverkeer is niet toegelaten.

Scenario’s met betrekking tot dit toepassingsgebied zijn beschreven in Paragraaf 4.4. Maatregelen staan beschreven in Hoofdstuk 9.

3Risicobenadering

3.1Basisveiligheidsniveau

Bij het uitvoeren van de activiteiten die vallen onder het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn, wordt ervan uitgegaan dat een basisveiligheidsniveau aanwezig is. Dit is op te delen in drie soorten maatregelen:

  • beschermende maatregelen die volgens wet- en regelgeving standaard bij de activiteiten nodig zijn;
  • maatregelen die volgens bewezen en geaccepteerde goede praktijken niet weg te denken zijn. Dit zijn maatregelen voor ontwerp, constructie, in bedrijf nemen, gebruik, onderhoud of modificatie, inspectie en uit bedrijf nemen;
  • good housekeeping. Dit is een begrip dat staat voor de algemene zorg bij, netheid en orde van een activiteit of een bedrijfsonderdeel. Good housekeeping is een belangrijke factor bij het voorkomen van gevaarlijke situaties. Er wordt vanuit gegaan dat een bedrijf deze zaken op orde heeft, zoals ook is beschreven in de zorgplichtartikelen van de Omgevingswet en de Arbeidsomstandighedenwet;
  • maatregelen goed vakmanschap. Dit staat voor vaardigheden van werknemers om kwalitatief goed werk te leveren, en daarbij veilig en gezond te werken.

Uitgangspunt is dus dat een bedrijf met bovenstaande maatregelen in werking is.

In Paragraaf 7.4 en Paragraaf 8.1 staan maatregels (MW2 en MW137) opgenomen om het basisveiligheidsniveau te borgen.

3.2Risicobenadering

Risicobenadering als basis

Deze PGS-richtlijn is gebaseerd op een risicobenadering waarbij op een systematische manier doelen en maatregelen zijn geformuleerd. Op basis van kennis en kunde van deskundigen van bedrijfsleven en overheid zijn verschillende scenario's geïdentificeerd. Een scenario is een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die leiden tot een ongewenste (gevaarlijke) gebeurtenis.

Het risico is altijd een combinatie van de ernst van de gevolgen (effect) van een (ongewenste) gebeurtenis en de waarschijnlijkheid (kans) dat de gebeurtenis zich voordoet: risico = kans × effect.

De kans is aangeduid met de cijfers 1 voor kleine kans tot en met 5 voor de grootse kans. Het effect is aangeduid met de letters A voor klein effect tot en met E voor het grootste effect. Scenario's met de kleinste kans of met het kleinste effect worden beschouwd als scenario met een laag risico. Deze staan niet in de PGS-richtlijn. De scenario's met een middelhoog tot hoog risico zijn in deze PGS-richtlijn beschreven.

Op basis van een scenario is een doel beschreven om ervoor te zorgen dat:

  • de kans op de ongewenste gebeurtenis zo veel mogelijk wordt beperkt, en
  • de nadelige gevolgen van de ongewenste gebeurtenis worden voorkomen of zo veel mogelijk worden beperkt

Soms zijn er meerdere scenario's die met hetzelfde doel kunnen worden gedekt. Per doel zijn er een of meer maatregelen uitgewerkt die er samen voor moeten zorgen dat aan het doel wordt voldaan. Een maatregel kan van belang zijn voor meerdere doelen. De risicobenadering geeft de gebruiker van de PGS-richtlijn meer inzicht in het 'waarom' van opgenomen maatregelen.

Methode

Voor de risicobenadering zijn verschillende methodes mogelijk. Vaak is de SWIFT-methode gebruikt. SWIFT staat voor Structured What If Technique. Deze methode is gebruikt in combinatie met scenario-identificatie op basis van verschillende bronoorzaken afkomstig uit de HAZOP-methode. HAZOP staat voor Hazard en Operability.

Meer informatie over de gebruikte methodes staat in de Handreiking generieke risicobenadering. Deze is terug te vinden op de PGS website: https://publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl /.

Scenario's met laag risico

De scenario's met een laag risico worden niet in deze PGS-richtlijn behandeld. Dit betekent niet dat een bedrijf daar geen aandacht aan hoeft te besteden. Maatregelen voor scenario's met een laag risico kunnen ook door andere wetten, regels, richtlijnen of afspraken worden geborgd.

Risicoanalyse verplicht volgens wetgeving

De scenario's in deze PGS-richtlijn horen bij de risicoanalyse die het PGS-team heeft uitgevoerd. Voor sommige activiteiten geldt ook een wettelijke plicht om een risicoanalyse uit te voeren. Bedrijven zijn bijvoorbeeld op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (WBDA 2016) verplicht om voor installaties die hieronder vallen een risicoanalyse uit te voeren. De risicoanalyse van het PGS-team komt niet in de plaats van deze verplichte risicoanalyse.

Scenario's die niet zijn uitgewerkt

Scenario's gaan uit van ongewenste gebeurtenissen. Bij het identificeren van scenario's zijn niet alle ongewenste gebeurtenissen meegenomen. Terrorisme en neerstortende vliegtuigen zijn daar voorbeelden van. Scenario's die voortkomen uit natuurgeweld zijn als dat relevant is wel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in doelen en maatregelen. De enige uitzondering is blikseminslag. Voor natuurgeweld, zoals overstromingen en aardbevingen, geldt dat de kans hierop afhangt van de locatie van de activiteit. Bedrijven moeten zelf beoordelen of er een verhoogde kans is op aardbevingen of overstromingen en ook wat de gevolgen van zo'n gebeurtenis kunnen zijn voor de veiligheid. Aan de hand daarvan kan een bedrijf in overleg met het bevoegd gezag vaststellen welke maatregelen nodig zijn om de gevolgen te beperken.

Bedrijven die onder de Seveso-richtlijn vallen en worden beschouwd als hogedrempelinrichting, moeten in het veiligheidsrapport ingaan op natuurlijke oorzaken van zware ongevallen, zoals aardbevingen of overstromingen.

Aanpak risicobenadering PGS 16

Een toelichting op de PGS-risicobenadering en hoe de PGS-teams deze hebben aangepakt staat in de Handreiking generieke risicobenadering.

De risicobenadering is uitgevoerd in sessies met het PGS 16-team, onder begeleiding van een externe deskundige, en is gebaseerd op representatieve gangbare LPG-afleverinstallaties en op LPG-vulstations. De risicobenadering is niet uitputtend. Het is altijd mogelijk dat zich scenario's voordoen die niet zijn beschreven.

De risicoanalyse geeft een kwalitatief inzicht in de kans en gevolgen van een scenario. Het PGS-team heeft de risico’s van de scenario’s geëvalueerd, geclassificeerd en gerangschikt. Daarbij is gebruikgemaakt van de kwalitatieve risicomatrix van de generieke risicobenadering. Hiermee is bepaald of het scenario relevant is voor de PGS. Als het scenario relevant is voor de PGS, identificeert het team maatregelen op basis van de huidige stand der techniek (bijvoorbeeld uit bestaande PGS'en, gehanteerde normen en andere referentiedocumenten). Als het om nieuwe activiteiten gaat, zal in overleg met betrokken experts worden bekeken welke maatregelen toegepast worden en/of toepasbaar zijn.

De risicomatrix is vervolgens gebruikt om te beoordelen of de maatregel:

  • het risico vermindert,
  • de kans op optreden van de ongewenste gebeurtenis verkleint, of
  • de omvang of ernst van de gevolgen vermindert.

Voor de geïdentificeerde maatregelen is vervolgens getoetst of ze als maatregel in de PGS moeten worden opgenomen. Dit gebeurt op basis van de gezamenlijke kennis en inzichten van deskundigen in het PGS-team.

In dit deskundig oordeel worden dus meerdere aspecten meegewogen. In elk geval zijn dit wettelijke randvoorwaarden, zoals de best beschikbare techniek, de stand van de wetenschap en de arbeidshygiënische strategie. De positie van het scenario in de matrix is daarbij een hulpmiddel dat inzicht geeft. De risicomatrix kan niet worden gezien als normatief kader.

Aangezien deze PGS verwijst naar PGS 19 , waar het gaat om eisen met betrekking tot ontwerp, installatie, onderhoud en keuring, zijn de scenario’s met betrekking tot deze onderwerpen niet in deze PGS opgenomen. Uitzonderingen zijn scenario’s op het gebied van ontwerp, installatie, onderhoud en keuring die typisch zijn voor LPG-afleverinstallaties, vulinstallaties of skid-installaties. Voorbeelden zijn scenario’s voor LPG-tankstations waarin de ondergrondse plaatsing van belang is. De ondergrondse plaatsing is namelijk typisch voor LPG-tankstations. Daarnaast is het zo dat de risicoanalyses voor PGS 19 en deze PGS gelijktijdig zijn uitgevoerd met een enigszins afwijkende aanpak. Om te voorkomen dat er hierdoor blinde vlekken zouden ontstaan, bestaat er enige overlap in enkele scenario’s van PGS 19 en PGS 16.

4Scenario's

4.1Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de scenario's die realistisch en relevant zijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs of wisselreservoirs in vulinstallaties.

De scenario's zijn onderverdeeld in de verschillende toepassingsgebieden: LPG afleverinstallaties, vulstations en skid-installaties.

Elk scenario heeft een nummer. Het is weergegeven als S1, S2 en verder. Bij elk scenario horen doelen. Die zijn aangegeven met de nummers van de doelen, dus D1, D2 en verder. De beschrijvingen van de doelen staan in Hoofdstuk 6. Bij de maatregelen in de Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 is steeds aangegeven welke scenario's daar een rol bij spelen.

4.2Scenario's voor LPG-afleverinstallaties

4.2.1Dompelpomp

4.2.2Bovengrondse pomp

4.2.3Heavy Duty (HD)-pomp

4.2.4Ondergronds reservoir

4.2.5Bovengronds reservoir

4.2.6Leidingwerk met toebehoren en afleverinstallatie

4.2.7LPG-gasgestuurde afsluiter

4.2.8Afleveren aan wegverkeer onder direct toezicht

4.2.9Afleveren aan wegverkeer met toezicht op afstand

4.3Vulstations

4.3.1Gasfles vullen op gewicht, type I-vulstation

4.3.2Ballonvaarttank, ingebouwd reservoir of wisselreservoir vullen op volume, type II-vulstation

4.4Skid-installatie

5Richtingaanwijzer wet- en regelgeving Normatief

5.1Inleiding

Deel B van deze PGS beschrijft de doelen en de maatregelen die kunnen worden getroffen om aan het doel te voldoen en daarmee de veiligheid te waarborgen.

Elke maatregel beoogt een risico te verminderen. Dit gaat om hoge en middelhoge risico's voor:

  • Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;
  • Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;
  • Brandbestrijding en Rampenbestrijding: Het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.

De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel staat deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:

  • maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 zijn deze maatregelen aangeduid met Omgevingsveiligheid (omgevingsveiligheid) en met Brandpreventie (Brandpreventie en mitigatie Omgevingsveiligheid);
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid en gezondheid, moeten worden nageleefd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet. In Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 zijn deze maatregelen aangeduid met Arbeidsveiligheid (arbeidsveiligheid)
  • maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brand- of de rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In Hoofdstuk 7 , Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 zijn deze maatregelen aangeduid met Rampenbestrijding (Brand- of Rampenbestrijding).

In deel B staan eerst de doelen in Hoofdstuk 6 en daarna maatregelen in Hoofdstuk 7 , Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9. De doelen zijn gekoppeld aan scenario's uit Hoofdstuk 4 en maatregelen zijn gekoppeld aan doelen uit Hoofdstuk 6 .

5.2Omgevingsveiligheid

5.2.1Algemeen

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen.

5.2.2Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Het Bal bevat regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid bij het bieden van gelegenheid voor het tanken van voertuigen in paragraaf 4.35 en het vullen van gasflessen met propaan of butaan in paragraaf 4.101. In paragraaf 4.35 van het Bal staat dat bij het bieden van gelegenheid voor het tanken van voertuigen moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. In paragraaf 4.101 van het Bal staat dat bij het vullen van gasflessen met propaan of butaan moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Het waarborgen van de veiligheid is nader ingevuld met de doelen die zijn omschreven in Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn. Om aan de regels van 4.35 en 4.101 van het Bal te voldoen, moeten alleen maatregelen worden getroffen die gaan over de veiligheid van de omgeving. Het gaat dan om de maatregelen die in Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Omgevingsveiligheid en Brandpreventie.

Toepassingsbereik Bal en deze PGS-richtlijn

Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn kan breder zijn dan het toepassingsbereik van paragraaf 4.35 en paragraaf 4.101 van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen, als de activiteit valt binnen het toepassingsbereik van paragraaf 4.35 en paragraaf 4.101 van het Bal.

Gelijkwaardige maatregelen

De Omgevingswet en het Bal maken het mogelijk om een andere maatregel te treffen dan de voorgeschreven maatregel.

Voor de maatregelen in deze PGS-richtlijn is het nodig om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te krijgen voor het toepassen van een gelijkwaardige maatregel. Er mag niet met de activiteit worden gestart voordat er toestemming is met een besluit van het bevoegd gezag.

Meer concreet: waar het Bal voorschrijft dat – met het oog op het waarborgen van de veiligheid – moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn, mag dus ook een andere gelijkwaardige maatregel worden getroffen. Het bevoegd gezag toetst de gelijkwaardigheid aan het oogmerk van de voorgeschreven maatregel. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt dit oogmerk ingevuld met de doelen van deze PGS-richtlijn. Het gaat er dan om dat in dezelfde mate wordt bijgedragen aan het realiseren van het gestelde doel. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid spelen de scenario's en de doelen die zijn weergegeven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn, daarom een belangrijke rol.

Naast een beoordeling op gelijkwaardigheid in het kader van omgevingsveiligheid kan voor een bepaalde maatregel ook een beoordeling nodig zijn op gelijkwaardigheid voor arbeidsveiligheid of brand- en rampenbestrijding. Dit is het geval als naast de Omgevingswet (Omgevingsveiligheid of Brandpreventie) ook de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbeidsveiligheid) of de Wet veiligheidsregio's (Rampenbestrijding) de wettelijke grondslag is voor de maatregel. Hoofdstuk 10 geeft uitleg over gelijkwaardigheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

Maatwerk in Bal

Het Besluit activiteiten leefomgeving biedt ruime mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor is het mogelijk om in specifieke gevallen onnodige belemmeringen voor het uitvoeren van activiteiten weg te nemen. Dit biedt een initiatiefnemer bijvoorbeeld kansen voor innovatieve activiteiten. Maatwerk kan in specifieke gevallen ook nodig zijn voor bescherming van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen nodig zijn om significante verontreiniging tegen te gaan of om aan omgevingswaarden te voldoen. Dat mogelijkheid tot maatwerk ruim wordt geboden, betekent niet dat maatwerk breed moet worden toegepast. Uiteraard is maatwerk geen vrijbrief voor het naar eigen inzicht aanpassen van de regels. Zo is maatwerk uitdrukkelijk niet bedoeld om zonder aanleiding af te wijken van de in algemene regels geformuleerde preventieve en technische maatregelen. Maatwerk moet steeds adequaat worden gemotiveerd, en het toepassen van maatwerk is voorzien van rechtsbescherming.

Richtingaanwijzer Bal en PGS-richtlijn

In artikel 3.296 van het Bal is het bieden van gelegenheid voor het tanken van voertuigen aangewezen als een milieubelastende activiteit. Het tanken van LPG is niet vergunningplichtig op basis van het Bal. Voor LPG-tankstations is de besluitvorming met betrekking tot vergunningplicht erg afhankelijk van de lokale situatie en kan daardoor het beste decentraal worden afgewogen. Het bevoegd gezag kan ten aanzien van wel of geen vergunningplicht regels stellen in een omgevingsplan. Om bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet te voorkomen dat er een lacune ontstaat en de vergunningplicht komt te vervallen, is via de zogeheten bruidsschat de landelijke vergunningplicht (gebaseerd op het Bor) in het omgevingsplan opgenomen. Het bevoegd gezag heeft vervolgens de mogelijkheid om deze vergunningplicht in een omgevingsplan te schrappen en daar andere regels aan te verbinden. Op grond van artikel 3.298 van het Bal moet bij het verrichten van de activiteit worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.35 als het gaat om het tanken van voertuigen met LPG. In deze paragraaf staat dat bij het verrichten van de activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn.

In de artikelen 3.109, 3.116, 3.138, 3.146, 3.150, 3.154, 3.157, 3.161, 3.165, 3.168, 3.198, 3.203, 3.206, 3.209, 3.213, 3.216, 3.219, 3.230, 3.251, 3.254, 3.270, 3.278, 3.283, 3.290, 3.294, 3.309, 3.325, 3.328 en 3.330 van het Bal is het vullen van gasflessen met propaan of butaan aangewezen als een milieubelastende activiteit. Voor deze activiteit is een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig als propaan of propeen in de vloeistoffase wordt afgetapt. Op grond van de artikelen 3.109, 3.116, 3.138, 3.146, 3.150, 3.154, 3.157, 3.161, 3.165, 3.168, 3.198, 3.203, 3.206, 3.209, 3.213, 3.216, 3.219, 3.230, 3.251, 3.254, 3.270, 3.278, 3.283, 3.290, 3.294, 3.309, 3.325, 3.328 en 3.330 van het Bal moet bij het verrichten van de activiteit worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.101 als het gaat om het vullen van gasflessen met propaan of butaan. In deze paragraaf staat dat bij het verrichten van de activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Voor het deel van de milieubelastende activiteit waarvoor een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig is en waarop de algemene regels van paragraaf 4.101 niet van toepassing zijn, worden de maatregelen als voorschrift in de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit opgenomen.

Omgevingsveiligheid/Bal

Om aan artikel 4.473 van het Bal te voldoen treft degene die de activiteit verricht de volgende maatregelen:

M1, MW2, M4, M5, M6, M7, M8, M10, M11, M13, M14, M15, M16, M17, M18, M19, M20, M21, M22, M23, M24, M25, M26, M27, M28, M29, M30, M31, M32, M33, M34, M35, M36, M37, M38, M40, M41, M42, M43, M47, M48, M49, M50, M51, M52, M53, M54, M55, M56,M57, M58, M59, M60, M61, M62, M63, M64, M65, M66, M67, M68, M69, M70, M73, M74, M75, M76, M77, M78, M79, M80, M81, M82, M83, M84, M86, M89, M90, M91, M92, M93, M94, M95,M96, M97, M98, M99, M101, M102, M103, M104, M105, M106, M107, M108, M111, M112, M113, M114, M115, M116, M117, M118, M119, M120, M121, M122, M123, M124, M125,M126 , M127, M128, M129, M130, M131, M132, M133, M134, M135, M136, MW206, M207

Omgevingsveiligheid/Bal

Om aan artikel 4.1028 van het Bal te voldoen treft degene die de activiteit verricht de volgende maatregelen:

MW137, M138, M139, M140, M141, M142, M143,M144 , M145, M146, M147, M148, M149, M150, M151, M152, M153, M154, M155, M156, M157, M158, M159, M160, M161, M162, M163, M164, M165,M166, M167, M168, M169, M170, M171, M172, M173, M175, M179, M181, M182, M183, M184, M185, M186,M187, M188,M189, M190, M191, M192, M193, M194,M195, M196, M197, M198, M199, M200, M201, M202,M203, M204, M205, MW206, M207

5.2.3Externe veiligheidsafstanden

Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.

Voor het tanken van voertuigen met LPG zijn de veiligheidsafstanden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van omgevingsplannen.

5.2.4Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.

De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS-richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.

Het gaat dan om maatregelen die in de Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen Brandpreventie.

5.3Arbeidsveiligheid

In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.

In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan. De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.

De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.

Daarnaast spelen de PGS-richtlijnen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Inspectie SZW betrekt de PGS-richtlijnen bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. De Inspectie SZW moet de maatregelen die zijn aangewezen in de beleidsregel PGS-richtlijnen, gebruiken bij het toezicht op de naleving. Een vanuit arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit hoofdstuk 10. Eventueel kan de Inspectie SZW maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen. Dit staat in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet.

De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aan de Arbeidsveiligheid.

Gelijkwaardige maatregelen

In Hoofdstuk 10 staat beschreven wat de criteria zijn voor gelijkwaardige maatregelen vanuit arbeidsomstandigheden gezien.

Arbeidsveiligheid

Om aan de Arbeidsomstandighedenwet te voldoen wordt in elk geval voldaan aan de volgende maatregelen:

M1, MW2, MW3, M5, M7, M8,MW9, M10, M13, M14, M15, M16, M18, M19, M20, M21, M22,M23, M24, M29, M31, M34, M35, M36, M37, M38, MW39, M42, M43, MW44, MW45, MW46, M47, M48, MW71, MW72, M75, M76, M77, M79, M80, M81, M82, M84, MW85, M86, MW87, M89, M90, M91, M92, M93, M94, M95, M96, M97, M98, M99, M100, M101, M103, M104, M105, M106, M107, M108, MW109, MW110, M113, M114, M115, M116, M117, M118, M121, M122, M123, M124, M125, M126, M127, M132,M133, M134, M135, MW137, M138, M143, M144, M145, M146,M147, M148, M149, M151, M152, M153, M154, M156,M157, M158, M159, M160, M161,M162, M163, M164, M165, M166, M167, M168, M169, M170, M171, M172, MW174, M175, M176, M177, M179, MW180,M181, M182, M183, M184, M185, M187, M188, M189, M190,M191, M192, M196,M197,M198, M199, M200, M201, , M203, M204, M205, MW206

5.4Brand- en rampenbestrijding

De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).

De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 Wvr. Dit zijn:

  • het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
  • het beperken van brandgevaar;
  • het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.

Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:

  • de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;
  • het organiseren van de rampenbestrijding;
  • het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brandbestrijding en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.

Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).

Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen. Brandbestrijding en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.

Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS-richtlijnen maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met Brandpreventie.

De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brandbestrijding en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met Rampenbestrijding.

6Doelen Normatief

6.1Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de doelen beschreven die relevant zijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs of wisselreservoirs in vulinstallaties. Met deze doelen is beoogd het risico zo veel mogelijk te beperken.

Bij elk doel staat met welke maatregelen aan het doel kan worden voldaan. Hierbij is het onderwerp van de maatregel vermeld. De volledige maatregel is beschreven in de Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9.

Elk doel heeft een uniek nummer. Bij de maatregelen in de Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 staat steeds vermeld aan welke doelen de maatregel invulling geeft.

6.2Doelen voor LPG-afleverinstallaties, vulstations en skid-installaties

MW2 , MW137 en MW206 gelden voor alle doelen die in deze paragraaf worden genoemd.

7Maatregelen LPG-tankstations Normatief

7.1Inleiding bij de maatregelen

Hoofdstuk 7, 8 en 9 bevatten maatregelen. Ze bevatten de verschillende preventieve en repressieve maatregelen die invulling geven aan de doelen zoals opgenomen in Hoofdstuk 6. Dit kunnen bouwkundige, (installatie)technische en organisatorische maatregelen zijn. Als deze maatregelen zijn getroffen wordt in ieder geval aan de gestelde doelen voldaan.

Elke maatregel heeft een nummer en een onderwerp. Dit nummer en onderwerp komt overeen met de aanduiding van de maatregel bij de doelen in Hoofdstuk 6.

Bij elke maatregel is met de markeringen Omgevingsveiligheid, Brandpreventie, Arbeidsveiligheid en Rampenbestrijding aangegeven wat de wettelijke basis is.

Omgevingsveiligheid: Maatregel gericht op omgevingsveiligheid met een grondslag in de Omgevingswet

Brandpreventie: Maatregel gericht op brandpreventie en brandbestrijding met een grondslag in de Omgevingswet (adviesrol Veiligheidsregio/brandweer)

Arbeidsveiligheid: Maatregel gericht op arbeidsveiligheid met een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet

Rampenbestrijding: Maatregel gericht op brand- of rampenbestrijding met een grondslag in de Wet veiligheidsregio's

Maatregelen die vergelijkbaar zijn met direct geldende eisen uit andere wetgeving, zijn herkenbaar aan een oranje kader. Deze maatregelen hebben de letters 'MW' voor het nummer. Onder deze maatregelen staat een referentie naar de wettelijke bepaling bij de desbetreffende maatregel.

Deze PGS is onderverdeeld in verschillende toepassingsgebieden, waarop verschillende maatregelen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 7 gaat over publiek toegankelijke LPG-tankstations en niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen. Bij publiek toegankelijke LPG-tankstations zijn de volgende subcategorieën opgenomen: publieke tankstations met toezicht, publieke tankstations met toezicht op afstand en situaties waarvoor vóór 1 juli 1984 een milieuvergunning is verleend. Voor niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen is alleen de subcategorie afleverautomaten op niet publiek toegankelijk terrein opgenomen.

Hoofdstuk 8 gaat over LPG-vulstations. De subcategorieën in hoofdstuk 8 zijn: vullen op gewicht en vullen op volume.

Hoofdstuk 9 gaat over skids. Voor de genoemde situaties zijn gezamenlijke maatregelen van toepassing, maar ook maatregelen die alleen voor een specifieke situatie gelden.

De maatregelen, die zijn opgedeeld in de verschillende hoofdstukken, gelden alleen voor het toepassingsgebied genoemd in dat desbetreffende hoofdstuk. Daarnaast is in de maatregel zelf aangegeven voor welke situatie deze van toepassing is.

Tabel 1 geeft een overzicht van de maatregelen die gelden voor de verschillende toepassingsgebieden in deze PGS:

Tabel 1Toepassingsgebieden en bijbehorende maatregelen

Hoofdcategorieën

Subcategorieën

Maatregelen

Aanvullende maatregelen

Publiek toegankelijke LPG-tankstations

Paragraaf 7.4, Paragraaf 7.5.1, Paragraaf 7.5.2, Paragraaf 7.6, Paragraaf 7.7.2, Paragraaf 7.7.3, Paragraaf 7.7.6, Paragraaf 7.7.7, Paragraaf 7.7.8, Paragraaf 7.7.9, Paragraaf 7.7.10, Paragraaf 7.7.11, Paragraaf 7.7.12, Paragraaf 7.8.1

Publieke tankstations met toezicht

Paragraaf 7.8.2

Publieke tankstations met toezicht op afstand

Paragraaf 7.5.3, Paragraaf 7.8.3

Situaties waarvoor vóór 1 juli 1984 een milieuvergunning is verleend

Paragraaf 7.7.5

niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

Paragraaf 7.4, Paragraaf 7.5.1, Paragraaf 7.6, Paragraaf 7.7.2, Paragraaf 7.7.6, Paragraaf 7.7.7, Paragraaf 7.7.8,Paragraaf 7.7.9, Paragraaf 7.7.10, Paragraaf 7.7.12, Paragraaf 7.8.1

Afleverautomaten op niet publiek toegankelijk terrein

Paragraaf 7.5.4, Paragraaf 7.7.4, Paragraaf 7.8.4

Vulstations

Vullen op gewicht van gasflessen

Hoofdstuk 8 met uitzondering van M150 en M151

Vullen op niveau van ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs

Hoofdstuk 8 met uitzondering van M188, M189, M190, M192

Skids

Hoofdstuk 9

7.2Drukapparatuur

Europese Richtlijn Drukapparatuur (PED)

LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties zijn drukapparatuur. Met de term drukapparatuur wordt apparatuur bedoeld met een inwendige druk die hoger is dan de omgevingsdruk. De exacte definitie van drukapparatuur volgt uit de Europese Richtlijn Drukapparatuur (PED) en luidt als volgt:

“ ‘drukapparatuur’ of ‘drukapparaten’: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, inclusief, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen, zoals flenzen, tubulures, koppelingen, steunconstructies, hijsogen.”

Drukapparatuur wordt onderverdeeld in:

  • drukvaten;
  • installatieleidingen;
  • veiligheidsappendages;
  • onder druk staande appendages.

Een enkelvoudig drukapparaat staat nooit op zichzelf, het wordt altijd geïntegreerd in een functioneel geheel. Dit wordt een samenstel genoemd. LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties bestaan uit verschillende componenten en zijn daarom ook een samenstel. De wet- en regelgeving voor het ontwerp van drukapparatuur geldt ook voor samenstellen.

Ontwerp

Drukapparatuur zijn arbeidsmiddelen met risico’s. De risico’s hebben niet alleen betrekking op de werknemers die ermee werken, maar ook op de omgeving en het milieu. Daarom stelt de wetgever eisen aan het op de markt aanbieden en in bedrijf stellen, het gebruiken en nadien wijzigen van drukapparatuur. Dit is in Nederland vastgelegd in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Op het in de handel brengen van drukapparatuur zijn Europese productrichtlijnen van toepassing. Dat betekent dat een fabrikant alleen producten in de handel mag brengen (voor het eerst op de markt mag aanbieden) die voldoen aan deze richtlijnen.

Bij de bouw van LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties is het van groot belang om vooraf vast te stellen wie de fabrikant is:

  • Worden LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van een derde partij (een leverancier, een installateur, enz.) die LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties in zijn geheel verhandelt aan de latere gebruiker, dan treedt deze derde partij in de rol van fabrikant. De derde partij is daarmee verantwoordelijk voor de naleving van de eisen die van toepassing zijn op dit samenstel.
  • Worden LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties gebouwd of gewijzigd onder verantwoordelijkheid van de gebruiker, dan wordt déze de fabrikant. De onderdelen worden geleverd door verschillende fabrikanten, maar de gebruiker is degene die de diverse onderdelen tot één functioneel geheel maakt. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het samenstel voldoet aan de Europese richtlijnen.

De ontwerpeisen voor LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties liggen vast in de Europese Richtlijn Drukapparatuur (PED). Deze richtlijn kent, zoals elke Europese productrichtlijn, essentiële veiligheidseisen die van toepassing zijn op alle drukapparatuur en samenstellen die in de handel worden gebracht. De fabrikant heeft de plicht om bij het ontwerp van drukapparatuur en samenstellen een analyse te maken van de risico’s en gevaren die bestaan ten gevolge van de druk. Bij het ontwerp en de bouw van drukapparatuur of het samenstel moet hij vervolgens rekening houden met deze risicoanalyse. De fabrikant kiest de meest passende maatregelen waarbij hij zich moet houden aan onderstaande beginselen:

  • Gevaren worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, geëlimineerd of verkleind in het ontwerp.
  • Er worden passende beschermingsmaatregelen getroffen tegen gevaren die niet kunnen worden geëlimineerd.
  • De gebruikers worden, indien van toepassing, geïnformeerd over nog bestaande gevaren en vermeld wordt of het nodig is dat er passende gevaarverminderende maatregelen worden genomen voor de installatie en/of het gebruik. Deze maatregelen worden opgenomen in de gebruikershandleiding.

De risicoanalyse van de fabrikant is gebaseerd op scenario’s die in grote lijnen overeenkomen met de scenario’s die zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van deze PGS.

De essentiële eisen die worden gesteld aan het ontwerp van het drukapparaat (LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties), zijn vastgelegd in Bijlage I van de Richtlijn Drukapparatuur. De fabrikant moet voldoen aan deze eisen en dat betekent onder andere dat:

  • LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties voldoende sterk zijn om de belastingen die kunnen worden verwacht (kracht, brand, hogedruk, enz.) te weerstaan;
  • maatregelen zijn genomen om LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties veilig te bedienen;
  • LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties zodanig zijn ontworpen dat deze veilig kunnen worden geïnspecteerd;
  • LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties veilig kunnen worden gevuld en geleegd;
  • passende beveiligingen (zoals drukontlastkleppen of veerveiligheden) zijn aangebracht om in te grijpen als de druk ontoelaatbaar stijgt. Als een beveiliging wordt aangesproken, moet deze afblazen op een zodanige plaats dat daarbij geen gevaar voor personen kan optreden.

Om te voldoen aan de essentiële eisen kan de fabrikant een geharmoniseerde norm toepassen. Dit is echter niet verplicht. Als de fabrikant geen geharmoniseerde norm toepast, zal hij moeten aantonen dat LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties wel voldoen aan de essentiële eisen van de PED. In de praktijk blijkt het overgrote deel van LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties volgens de geharmoniseerde normen te worden gebouwd.

Door middel van het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure laat de fabrikant zien dat hij voldoet aan de essentiële eisen van de PED. In de Europese productwetgeving is bepaald dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie (EU-CBI) toezicht moet houden op deze procedure. Een EU-CBI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De mate van toezicht is afhankelijk van het risico; LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties zijn samenstellen die worden ingedeeld in tabel 1 van de PED en valt in categorie IV.

Met het aanbrengen van CE-markering (‘Conformité Européenne’) verklaart de fabrikant dat het apparaat voldoet aan de daarvoor geldende Europese eisen. Als de fabrikant een derde partij is (dus niet de gebruiker), moet déze CE-markering aanbrengen op LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties. Op LPG-afleverinstallaties of vulinstallaties (het samenstel), hoeft slechts één CE-markering aangebracht te worden, dus niet één op elk afzonderlijk drukapparaat. Aan de andere kant behouden drukapparaten die met een eigen CE-markering in het samenstel zijn opgenomen, wél de eigen markering. Samen met de CE-markering moet algemene informatie (zoals naam en adres van de fabrikant, bouwjaar en essentiële maximaal toelaatbare grenswaarden) en specifieke gegevens die voor een veilige installatie, werking en gebruik van belang kunnen zijn (zoals afmetingen, toegepaste persdruk, insteldruk drukbeveiliging, vermogen, enz.), op de kenplaat worden aangebracht.

Nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen, stelt de fabrikant een verklaring van overeenstemming op. Dit is een verklaring dat de LPG-afleverinstallatie of vulinstallatie voldoet aan de essentiële eisen van de van toepassing zijnde productrichtlijnen. Verder stelt hij een technisch dossier samen. Dit dossier omvat ten minste:

  • een algemene beschrijving van de LPG-afleverinstallatie of vulinstallatie;
  • ontwerp- en fabricagetekeningen en schematische voorstellingen van componenten;
  • beschrijvingen en toelichtingen bij de tekeningen en schematische voorstellingen;
  • een lijst van toegepaste (geharmoniseerde) normen;
  • berekeningen van ontwerpen, uitgevoerde controles;
  • testverslagen.

De fabrikant is niet verplicht het technisch constructiedossier te overhandigen aan de gebruiker, maar het is raadzaam om met de aanschaf van LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties te bedingen dat het technisch dossier wordt meegeleverd.

Ten slotte is de fabrikant verplicht een gebruikershandleiding mee te leveren met LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties. Hierin staan de restrisico’s beschreven en worden instructies gegeven hoe de installatie veilig kan worden bedreven.

Gebruik

De wet (het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016) stelt niet alleen eisen aan het in de handel brengen van drukapparatuur, maar ook aan de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties om hieraan te voldoen. De gebruiker moet LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties laten keuren voordat deze in gebruik worden genomen, bij wijzigingen of reparaties en verder zo vaak als nodig is.

De indeling van drukapparatuur bepaalt wie deze keuringen moet uitvoeren en wanneer de keuringen moeten plaatsvinden,. Dit is geregeld in de Warenwetregeling drukapparatuur 2016. Verplichtingen die zijn opgenomen in een besluit, worden vaak uitgewerkt in een regeling. In de Warenwetregeling drukapparatuur 2016 is drukapparatuur ‘aangewezen’ die in de risicocategorie valt die moet worden gekeurd door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Ook een NL-CBI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd.

Drukapparatuur die niet is aangewezen, moet op grond van het Arbobesluit worden gekeurd door een deskundige.

Bij LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties zijn de vaten ‘aangewezen’ drukapparatuur als de druk P · volume V boven een bepaalde waarde is. Een leiding is ‘aangewezen’ boven een bepaalde druk en/of diameter. Een gebruiker kan op verschillende manieren vaststellen welke drukapparatuur in LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties ‘aangewezen’ drukapparatuur is:

  • aan de hand van artikel 2 van de Warenwetregeling drukapparatuur 2016;
  • door de fabrikant te benaderen; wellicht staat het in de handleiding van de installatie;
  • door een NL-CBI te benaderen.

De ‘aangewezen’ drukapparatuur in LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties moet worden gekeurd voordat deze de eerste keer in gebruik wordt genomen. Het doel van de keuring voor ingebruikneming is vast te stellen of LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties voldoen aan de Europese richtlijnen en veilig kunnen worden gebruikt. Daarbij wordt onder andere beoordeeld of de installatie is opgesteld zoals is opgenomen in de handleiding. De keuring wordt uitgevoerd door een NL-CBI; deze geeft een Verklaring van Ingebruikneming af.

Het doel van de periodieke herkeuring is vast te stellen of de installatie nog veilig kan worden gebruikt. ‘Aangewezen’ drukapparatuur wordt elke vier jaar gekeurd door een NL-CBI. Hiervoor wordt een verklaring van herkeuring afgegeven. De keuring van niet aangewezen drukapparatuur moet worden uitgevoerd door een deskundige en ook deze stelt hiervan een rapportage op. Dit is verplicht op basis van het Arbobesluit. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat er afstemming plaatsvindt met de NL-CBI en de deskundige hoe LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties in hun geheel weer veilig kunnen worden gebruikt.

Ook het uitvoeren van reparaties en wijzigingen aan LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Daarbij is veelal toezicht vereist door een NL-CBI. Voordat een reparatie of wijziging wordt uitgevoerd, wordt aangeraden om contact te zoeken met een NL-CBI. Bepaalde ingrijpende wijzigingen kunnen tot gevolg hebben dat de gegevens op de kenplaat niet meer kloppen. In dat geval moet een EU-CBI hierbij worden betrokken. Regulier onderhoud aan LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties moet worden uitgevoerd zoals is voorgeschreven in de handleiding van de fabrikant.

Zolang LPG-afleverinstallaties en vulinstallaties in werking zijn of in werking kunnen worden gesteld, bewaart de gebruiker de volgende documenten:

  • de EG-verklaring van overeenstemming (volgens de ‘oude’ PED 97/23/EG) of de EU-conformiteitsverklaring (volgens de ‘nieuwe’ PED 2014/68/EU);
  • de gebruiksaanwijzing;
  • de Verklaring van Ingebruikneming;
  • de verklaring van herkeuring;
  • het aantekenblad;
  • de bij de beoordelingen en keuringen behorende rapporten.

Het aantekenblad wordt meegeleverd met de Verklaring van Ingebruikneming. Uitsluitend de betrokken NL-CBI is bevoegd op het aantekenblad aantekeningen te maken.

De Inspectie-SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbowet (en het Arbobesluit) en de Warenwet (en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016). De verplichtingen uit deze wetten worden niet als maatregel opgenomen in deze PGS. In deze informatieve tekst worden de verplichtingen van de gebruiker samengevat. De verplichtingen in de Arbowet en de Warenwet en de onderliggende besluiten kunnen evenmin worden opgenomen in een omgevingsvergunning.

7.3Explosieve atmosferen

Wanneer de kans bestaat dat er mogelijk een explosieve atmosfeer ontstaat, zijn er twee vormen van direct werkende wetgeving van toepassing. Enerzijds zijn er de verplichtingen voor de werkgever die voorvloeien uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Anderzijds zijn er de verplichtingen voor de fabrikant van explosieveilige apparatuur die voortvloeien uit het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.

Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze besluiten. De verplichtingen uit deze besluiten zijn niet in deze PGS opgenomen.

De inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van beide besluiten.

Meer informatie is te vinden in de volgende documenten;

  • ATEX 2014/34/EU guidelines, 2nd edition – December 2017;
  • Niet-bindende praktijkgids met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 1999/92/EG – april 2005;
  • Richtlijn voor uitvoering van productvoorschriften van de EU (de Blauwe Gids) – 2016.
Verplichtingen werkgever

Wanneer er binnen een bedrijf brandbare stoffen (gassen, vloeistoffen en vaste stoffen) aanwezig zijn dan bestaat het gevaar op explosie. Werknemers moeten beschermd worden tegen dit gevaar.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft daartoe verplichtingen opgenomen waar de werkgever invulling aan moet geven. Deze verplichtingen hebben tot doel:

  • het ontstaan van explosieve atmosferen zo veel mogelijk voorkomen;
  • de ontsteking van explosieve atmosferen vermijden;
  • de schadelijke gevolgen van een explosie beperken.

De verplichtingen waar de werkgever invulling aan moet geven, staan beschreven in hoofdstuk 3 Inrichting arbeidsplaatsen, paragraaf 2a; artikel 3.5a t/m 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samengevat betreft dit de volgende verplichtingen:

  • het beoordelen van explosierisico's (risico-inventarisatie en -evaluatie);
  • het indelen van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen in gevarenzones;
  • het nemen van zowel technische als organisatorische maatregelen in gevarenzones;
  • het informeren van medewerkers;
  • het vastleggen van bovenstaande in een explosieveiligheidsdocument.

Met het opnemen van deze verplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit is de Europese richtlijn 1999/92/EG in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Informatieve aanwijzingen voor het opstellen van een gevarenzone-indeling staan beschreven in NPR 7910-1 voor gasexplosiegevaar en NPR 7910-2 voor stofexplosiegevaar.

Aanvullende informatie over het opstellen van een explosieveiligheidsdocument en hoe een werkgever moet omgaan met explosieveiligheid, zijn te vinden via www.arboportaal.nl/onderwerpen/explosieveiligheid-atex.

Explosieveilige apparatuur

De in de voorgaande paragraaf genoemde gevarenzone-indeling kent een indeling naar zones overeenkomstig Tabel 2.

Tabel 2Gevarenzone-indeling

Aanwezigheid van explosieve atmosfeer

Voortdurend of gedurende lange periode

Af en toe

Zelden en gedurende korte periode

Gas (als brandbaar medium)

Zone 0

Zone 1

Zone 2

Stof (als brandbaar medium)

Zone 20

Zone 21

Zone 22

Wanneer er sprake is van een gevarenzone, dan moet de apparatuur die wordt geplaatst binnen deze zone, geschikt zijn overeenkomstig het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 volgens het volgende principe:

  • Zone 0/ 20 – categorie 1-apparatuur;
  • Zone 1/ 21 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur;
  • Zone 2/ 22 – categorie 1-apparatuur of categorie 2-apparatuur of categorie 3 apparatuur.

Het is de fabrikant van de apparatuur die in zijn EU-conformiteitsverklaring aangeeft welke categorie de desbetreffende apparatuur heeft en wat het beoogde gebruik ervan is. Deze EU-conformiteitsverklaring is een verplichting voor fabrikanten en komt voort uit de Europese productrichtlijn 2014/34/EU. Deze richtlijn heeft betrekking op de technische integriteit en bevat doelvoorschriften voor apparatuur en beveiligingssystemen die worden gebruikt op plaatsen met explosiegevaar.

In Nederland is de productrichtlijn 2014/34/EU geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016.

Aandachtspunten bij LPG-afleverinstallaties

Als gevolg van het vrijkomen van LPG kan er zich een explosieve atmosfeer vormen. De installatie zal zich hierdoor geheel of gedeeltelijk in zijn eigen gevarenzone bevinden. De gevarenzone zal zich waarschijnlijk uitstrekken tot buiten de installatie.

Het is voor de werkgever van belang dat hij informatie heeft over de omvang en de klasse van gevarenzone die door de installatie (of onderdelen daarvan) wordt (worden) gecreëerd. Hij moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit passende maatregelen nemen ter bescherming van de werknemers. Deze informatie zal moeten worden geleverd door de leverancier van de installatie. De leverancier beschikt over informatie omtrent temperaturen, drukken en technische specificaties van onderdelen die van belang zijn bij het bepalen van de gevarenzones. De vorm waarin de informatie wordt geleverd (bijvoorbeeld een complete zoneringstekening), moet worden afgestemd tussen eindgebruiker/werkgever en leverancier.

Apparaten die onderdeel zijn van de installatie, moeten door de leverancier van de installatie worden geselecteerd op geschiktheid voor toepassing in een gevarenzone.

Wanneer het samenstel op locatie wordt samengebouwd (installatie), dan valt het geheel buiten het toepassingsbereik van de Europese productrichtlijn 2014/34/EU.

Wordt het samenstel geleverd als een kant-en-klaar-product, dan valt dit product wel onder de Europese productrichtlijn 2014/34/EU en moet de fabrikant overeenstemming met deze richtlijn aantonen. De fabrikant moet instructies verstrekken voor het installeren, gebruik, onderhoud, enz. van het samenstel.

Wijzigingen aan bestaande installatie

Indien aan een bestaande installatie wijzigingen worden doorgevoerd, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld in hoeverre de wijzigingen van invloed zijn op het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Indien dit het geval is, zullen maatregelen ter voorkoming van ontsteking en bescherming van werknemers opnieuw moeten worden overwogen.

Bij substantiële wijzigingen aan explosieve atmosfeer-gecertificeerde apparatuur zal opnieuw overeenstemming met de 2014/34/EU-richtlijn, volgens de daarvoor geldende procedures, moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook wanneer de eindgebruiker wijzigingen aanbrengt. De eindgebruiker wordt in dat geval beschouwd als fabrikant.

Wijzigingen aan een bestaande installatie kunnen bestaan uit het vervangen van onderdelen (als gevolg van slijtage), reparatie of modificaties.

Interne afstanden en ATEX

In de PGS kunnen minimumafstanden opgenomen zijn bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een ander installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze minimumafstanden zijn niet hetzelfde als de afstanden die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werkenden in het kader van brand- en explosieveiligheid als bepaald in onder meer paragraaf 2a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Die afstanden zijn onderdeel van het explosieveiligheidsdocument en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de zonering en mogelijke andere aanwezige stoffen. De arbeidsomstandighedenwetgeving gaat bij de berekening van de afstanden uit van worstcasescenario en -situatie waardoor de interne veiligheidsafstanden groter kunnen zijn dan diegene in de PGS-richtlijn.

7.4Maatregelen LPG-installatie voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

Voor LPG-installaties geldt dat deze moeten voldoen aan maatregelen uit PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) (zie nadere precisering in M1) betreffende ontwerp, installatie, onderhoud en keuring van het reservoir, bijbehorende leidingen en toebehoren. In Hoofdstuk 7 van deze PGS 16 staan met name veiligheidsmaatregelen, zoals interne afstanden en maatregelen voor het afleveren van LPG. Er staan echter ook maatregelen in die betrekking hebben op ontwerp, installatie, onderhoud en keuring. Deze maatregelen zijn aanvullend op de maatregelen beschreven in PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) en zijn opgenomen vanwege specifieke risico’s bij LPG-tankstations of bij LPG-afleverinstallaties op niet publiek toegankelijke bedrijfsterreinen.

Daarnaast geldt dat LPG-installaties moeten voldoen aan het basisveiligheidsniveau dat is vastgelegd in de volgende maatregel:

7.5Constructie en uitvoering van een LPG-reservoir

7.5.1Algemene eisen constructie en uitvoeringseisen voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.5.2Uitvoerings- en constructie-eisen die alleen gelden voor publiek toegankelijke tankstations

7.5.3Uitvoerings- en constructie-eisen die alleen gelden voor publiek toegankelijke tankstations waarbij toezicht op afstand plaatsvindt

7.5.4Uitvoerings- en constructie-eisen die alleen gelden voor niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen zonder direct toezicht – Afleverautomaten

7.6Inspectie, onderhoud, registratie en documentatie voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7Veiligheidsmaatregelen

7.7.1Algemeen

De in Paragraaf 7.7 genoemde scenario’s bij de maatregelen met betrekking tot de interne afstanden in Paragraaf 7.7.2, Paragraaf 7.7.3, Paragraaf 7.7.4 en Paragraaf 7.7.5 zijn niet uitputtend. Het gaat er steeds om dat in het geval van een ontstane brand geen domino-effect kan plaatsvinden.

7.7.2Interne afstanden voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7.3Interne afstanden voor publiek toegankelijke LPG-tankstations

7.7.4Interne afstanden voor niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen moeten voldoen aan de afstanden genoemd in Paragraaf 8.4.7.

7.7.5Interne afstanden voor situaties waarvoor vóór 1 juli 1984 een milieuvergunning is verleend

7.7.6Explosieveiligheid voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7.7Elektrische installatie voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7.8Beveiliging tegen mechanische invloeden voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7.9Afsluiters en noodstopvoorzieningen voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.7.10Veiligheidsmaatregelen voor het vullen van een LPG-reservoir voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

Naast de hieronder genoemde maatregelen met betrekking tot het vulpunt zijn er ook maatregelen uit PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) over het vulpunt van toepassing. Deze volgen uit de verwijzingen in M1.

7.7.11Veiligheidsmaatregelen voor het vullen van een LPG-reservoir voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations

7.7.12Overige veiligheidsmaatregelen voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.8Bedrijfsvoering LPG-installatie

7.8.1Bedrijfsvoering voor zowel publiek toegankelijke LPG-tankstations als niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen

7.8.2Bedrijfsvoering publiek toegankelijke LPG-tankstations

7.8.3Afleveren met toezicht op afstand voor publiek toegankelijk terrein

7.8.4Afleveren op niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen zonder direct toezicht – Afleverautomaten

8Maatregelen vulstations Normatief

8.1Algemeen

Voor vulstations geldt dat deze moeten voldoen aan PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) (zie nadere precisering in M138). In hoofdstuk 8 van deze PGS 16 staan met name veiligheidsmaatregelen, zoals interne afstanden, en maatregelen met betrekking tot de bedrijfsvoering van vulinstallaties. Indien het vulstation onderdeel uitmaakt van een depot zoals beschreven in PGS 18, dan moet van PGS 18 worden gebruikgemaakt.

Daarnaast geldt dat vulstations moeten voldoen aan het basisveiligheidsniveau dat in MW137 is vastgelegd:

8.2Ontwerp en constructie

8.3Keuring, herkeuring, onderhoud, registratie en documentatie

8.3.1Keuring, herkeuring, onderhoud, registratie en documentatie van ballonvaartanks

8.3.2Keuring, herkeuring, onderhoud, registratie en documentatie van vulinstallaties

8.3.3Reparatie en wijzigingen vulstations

8.4Inrichting vulstation en veiligheidsmaatregelen

8.4.1Inrichting vulstation

Tijdelijk vulstation ballonvaartevenementen
Situering en ventilatie
Brandwerendheid dak en wanden, en brandblustoestellen

8.4.2Ledigen van flessen en ballonvaarttanks, ingebouwd reservoir of wisselreservoir

8.4.3Bereikbaarheid vulstation

8.4.4Op afstand bedienbare afsluiters bij vulstation

8.4.5Veiligheidsmaatregelen

Algemeen
Noodstopsysteem vulstations
Gasdetectie voor type I vulstations

8.4.6Weegtoestellen

8.4.7Interne afstanden

Interne afstanden tot reservoir en tankwagen

De interne afstandseisen in deze PGS voor vulstations en niet publiek toegankelijke LPG-tankstations op bedrijfsterreinen zijn met betrekking tot afstanden vanaf het reservoir en vanaf de tankwagen gelijk aan PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) . In M193 staat een verwijzing naar de maatregelen die moeten worden gehanteerd.

Interne afstanden tot vulplaats

Tabel 3Vaste afstandseisen vulplaatsen

Omgevingsobject

Vulplaats van type I en II gasflessen; ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs

a)

Reservoir met brandbaar vloeibaar gas en vloeistof-aftap

Geen brandbescher-ming

Afstand 10 kW/m2 of 35 kW/m2 bepaald volgens M195

Gronddekking of ondergronds

Minimaal 1/3 keer afstand 10 kW/m2 of 35 kW/m2 bepaald volgens M195

Brand- beschermende kleding

Koeling door Watersproei-installatie

Brandmuur

b)

Opslaggebouw voor brandbare stoffen volgens PGS 15

Afstand 10 kW/m2 of 35 kW/m2 bepaald volgens Afbeelding 1, Afbeelding 2 en Afbeelding 3

c)

Houten bouwsels van brandbaar materiaal

d)

(Bedrijfs)woningen binnen begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

e)

Opslagplaats volle en/of lege gasflessen

Afstand 10 kW/m2 of afstanden volgens tabel 6 van PGS 15:2020 (tot bouwwerk of brandbaar object)

f)

Keldergat, (riool)put, luchtinlaat maximaal op maaiveld +1,5 m

5 m

g)

Open vuur en geen kans op het optreden van vliegvuur a

Indien de kans op het optreden van vliegvuur aanwezig is

Afstand 10 kW/m2 of 5 m Afstand 10 kW/m2 of 15 m

h)

Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

Afstand 10 kW/m2 of 5 m

a Onder open vuur wordt verstaan een niet van de buitenlucht afgeschermde warmtebron. Vliegvuur kan in de open lucht optreden bij branden met bijvoorbeeld houten pallets, gras, enz.

Afbeelding 1Afstand van een vulplaats tot gebouwen en brandgevaarlijke opslagen voor een KWS-brand (de maximale warmtestralingsintensiteit bedraagt 10 kW/m2) (behorend bij M194 en Tabel 3)

Afbeelding 2Afstand van een vulplaats tot gebouwen en brandgevaarlijke opslagen voor een KWS-brand (de maximale warmtestralingsintensiteit bedraagt 35 kW/m2) (behorend bij M194 en Tabel 3)

Afbeelding 3Afstand van een vulplaats tot gebouwen en brandgevaarlijke opslagen voor een KWS-brand (de maximale warmtestralingsintensiteit bedraagt 35 kW/m2) (behorend bij M194 en Tabel 3)

Tabel 4Minimumafstanden vulplaats ten opzichte van het reservoir

Brandbaar gas met waterinhoud drukvat V

Vloeibaar gas afstand m

Dampvormig gas afstand m

0,15 m3 < V ≤ 1,0 m3

5 (4) a

3 (2,5) a

1,0 m3 < V ≤ 5 m3

6 (4,5) a

3 (2,5) a

5 m3 < V ≤ 13 m3

7,5 (6,5) a

3 (3) a

13 m3 < V ≤ 100 m3

11 (9) a

6 (4) a

100 m3 < V ≤ 150 m3

13,5 (11) a

6 (5) a

V > 150 m3

15 (12,5) a

6 (5) a

a De waarden tussen haakjes mogen alleen worden gebruikt indien de drijver van het vulstation of de eigenaar van het reservoir kan aantonen dat de reservoirs bestand zijn tegen een stralingswarmtebelasting van 35 kW/m2.

8.4.8Elektrische installatie

8.5Installatie in bedrijf

8.5.1Werkzaamheden en handelingen

8.6Incidenten en calamiteiten

9Maatregelen skid-installaties Normatief

9.1Algemeen

Skid-installaties moeten voldoen aan het basisveiligheidsniveau dat in de volgende maatregel is vastgelegd:

9.2Maatregelen skid-installaties

Skid-installaties moeten voldoen aan M207 en aan de maatregelen uit Hoofdstuk 8 van deze PGS, met uitzondering van de maatregelen met betrekking tot de interne veiligheidsafstand tussen afleverpunt/vulplaats en reservoir, namelijk M170 , M194 onder a) en M195 . Daarnaast is het zo dat in deze PGS alleen maatregelen voor skids worden beschreven op het moment dat de skid maximaal vijf keer per jaar wordt bevoorraad, een maximuminhoud heeft van 8 m3 én er een doorstroombegrenzer is geplaatst tussen het reservoir en de afnameleiding. Wordt er vaker dan vijf keer per jaar bevoorraad, is de maximuminhoud groter dan 8 m3 en/of is er geen doorstroombegrenzer geplaatst tussen het reservoir en de afnameleiding, dan zal de gebruiker in overleg met het bevoegd gezag tot gepaste vergunningsvoorschriften moeten komen.

Dat het toepassingsbereik van deze PGS zich beperkt tot skids die maximaal vijf keer per jaar worden bevoorraad, heeft ermee te maken dat uit berekeningen van het RIVM blijkt dat tot vijf bevoorradingen per jaar de aanwezigheid van de tankwagen niet wezenlijk bijdraagt tot het (externe) veiligheidsrisico. Pas bij meer dan vijf bevoorradingen per jaar vormt de aanwezigheid van de tankwagen een factor die meeweegt.

Dat skids waarop geen doorstroombegrenzer is geplaatst tussen het reservoir en de afnameleiding, buiten het toepassingsbereik van deze PGS vallen komt omdat de aanwezigheid van een doorstroombegrenzer het uitgangspunt is om in deze paragraaf de eis voor het plaatsen van een reflecterend scherm op te nemen als alternatieve maatregel voor de voorgeschreven minimumafstand tussen reservoir en afleverpunt/vulplaats genoemd in Hoofdstuk 8. Op grond van het WBDA 2016 is een doorstroombegrenzer tussen het reservoir en de afnameleiding niet verplicht en kan deze daarom in deze PGS niet worden geëist.

Reflecterend scherm

Bij een skid is de gehele installatie inclusief afleverpunt/vulplaatszuil compact gebouwd op één frame. Het is daarom niet mogelijk een interne veiligheidsafstand te hanteren tussen afleverpunt/vulplaats en reservoir. Het belangrijkste scenario dat de interne veiligheidsafstand tussen afleverpunt/vulplaats en reservoir motiveert, is een door leidingbreuk veroorzaakte fakkelbrand bij het afleverpunt (c.q. de vulplaats) die gericht is op het reservoir. Deze fakkelbrand zal echter kortstondig zijn in het geval er tussen reservoir en afnameleiding een doorstroombegrenzer is geplaatst. De kortstondige fakkelbrand wordt daarbij geweerd van het reservoir door een stalen reflecterend scherm dat is geplaatst tussen de afleverzuil en het reservoir. Deze maatregel is weergegeven in M207 .

10Gelijkwaardige maatregelen

Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen

Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf voor een in deel B genoemde maatregel een alternatief wil toepassen, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:

  • Is een alternatief toegestaan?
  • Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?
  • Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?

Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder nader toegelicht.

Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?

Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:

  • Omgevingsveiligheid (Omgevingsveiligheid);
  • Brandpreventie (Brandpreventie omgevingsveiligheid);
  • Arbeidsveiligheid (Arbeidsveiligheid);
  • Rampenbestrijding (Brand- of rampenbestrijding).
De wettelijke grondslag is Arbeidsveiligheid

Deze maatregel heeft betrekking op de veiligheid van werknemers. Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat. De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking vormen van de doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving. Die mogelijkheid is er in elk geval niet voor middelvoorschriften uit de arbeidsomstandighedenwetgeving en verplichtingen uit verordeningen, warenwetbesluiten en productrichtlijnen, zoals bijvoorbeeld:

  • het verbod op het werken met bepaalde stoffen;
  • maatregelen in paragraaf 2a ‘Explosieve atmosferen’ van het Arbobesluit;
  • maatregelen/verplichtingen uit de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen, de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016, explosieveilig materieel 2016, Warenwetbesluit machines, enz.

In de PGS-reeks/deze PGS worden de Arbeidsveiligheid-maatregelen waarvan niet kan worden afgeweken, geplaatst in een oranje blok met oranje tekst (DWW-maatregel).

Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de gezondheid en veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt. Zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor toetsing van de gelijkwaardigheid. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie. Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Inspectie SZW getoetst.

Criteria arbeidsveiligheid voor toepassen gelijkwaardige maatregelen

Bij de toetsing hanteert de Inspectie SZW een aantal criteria:

  • Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan de PGS-maatregel als deze voldoet aan:
    1. de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;
    2. een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;
    3. het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen.
  • Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de gezondheid en veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd zijn. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen die moet treffen om de werknemers te beschermen.
  • Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Inspectie SZW ligt.
  • De Inspectie SZW beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
De wettelijke grondslag is Omgevingsveiligheid of Brandpreventie omgevingsveiligheid

Deze maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt. Dat resultaat is gekoppeld aan het doel uit deze PGS-richtlijn waarvoor de maatregel is beschreven. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.

Wel moet door het bedrijf de juiste procedure worden gevolgd. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking. Bij een niet-vergunningplichtige activiteit moet het gebruiken van een gelijkwaardig alternatief vier weken vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag. Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.

Wettelijke grondslag is zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid / Brandpreventie omgevingsveiligheid

Als de wettelijke grondslag voor een maatregel zowel Arbeidsveiligheid als Omgevingsveiligheid / Brandpreventie is, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor haar wetgevingsgebied gelden.

Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel

Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel. Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:

  • Voor welke maatregel uit de PGS is de voorgestelde maatregel een alternatief?
  • Op welke scenario’s en doelen heeft de alternatieve maatregel betrekking?
  • Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate de doelen uit deze PGS-richtlijn bereikt en het optreden van scenario’s voorkomt of beperkt?
  • Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?
  • Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid (zie kader) is voldaan?
  • Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?

11Good housekeeping

Good housekeeping-maatregelen zijn niet in het normerende deel van deze PGS opgenomen, omdat van deze maatregelen wordt verondersteld dat deze bij de reguliere bedrijfsvoering horen en het vanzelfsprekend is dat deze maatregelen worden uitgevoerd. Good housekeeping-maatregelen kunnen wel worden gezien als manier om invulling te geven aan de specifieke zorgplicht die is opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en in de Arbowet. Let op: dit is geen limitatieve lijst. Het kan zijn dat de lokale omstandigheden van het geval vragen om aanvullende maatregelen.

Procedures voor good housekeeping
  • De drijver van de tankinstallatie zorgt voor een schone en veilige werkomgeving.
  • De gehele installatie met toebehoren verkeert in goede staat van onderhoud.
  • De drijver van de tankinstallatie zorgt ervoor dat onbevoegden geen toegang hebben tot de tank/vulinstallatie. M54 t/m M57 uit PGS 19:2021 versie 1.0 (september 2021) kunnen worden toegepast om hier invulling aan te geven.

12Aanbevelingen voor instructies bij calamiteiten LPG-tankstations

Om voorbereid te zijn op noodsituaties behoort de drijver van het LPG-tankstation een noodplan op te stellen dat is gebaseerd op de identificatie en beoordeling van gevaren en de op grond hiervan getroffen maatregelen. Het noodplan behoort actueel te worden gehouden. De beheerder van het tankstation behoort duidelijke afspraken te maken met externe hulpverlenende instanties en deze vastleggen.

In een noodplan behoort duidelijk te zijn:

  • welke acties in het geval van nood worden ondernomen, ter beheersing van de gebeurtenissen en ter beperking van de gevolgen daarvan. Waar relevant behoren noodzakelijke acties te worden vervat in overzichtelijke checklijsten die zijn toegespitst op specifieke taken in en/of fasen van ongevalssituaties;
  • hoe ervoor wordt zorggedragen dat in een noodsituatie de relevante instructies en procedures onmiddellijk voor de betreffende functionarissen op de daarvoor bestemde plekken beschikbaar zijn, op welke wijze een actuele stoffenlijst met belangrijke stofgegevens snel toegankelijk is voor interne en externe hulpverlenende organisaties;
  • wie waarvoor verantwoordelijk is en wie welke bevoegdheden heeft, en in elk geval:
    • welke personen (namen en functies) bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden;
    • welke persoon (naam en functie) belast is met de leiding en coördinatie van maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het tankstation;
    • welke persoon (naam en functie) verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten.
  • welke middelen er nodig en aanwezig zijn om adequaat op te kunnen treden. Hieronder vallen ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen en reddingsapparatuur;
  • welke maatregelen worden getroffen ter beperking van de risico’s voor personen binnen het tankstation;
  • welk alarmsysteem aanwezig is en welke regels behoren te worden gevolgd bij het afgaan van het alarmsysteem;
  • welke voorzieningen zijn getroffen voor interne en externe coördinatie en communicatie tijdens noodsituaties, waaronder in elk geval:
    • de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval, snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk aan de externe autoriteit behoren te worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen wanneer deze beschikbaar komen;
    • de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen;
    • eenduidige aanduiding van de locatie van de opvangplaatsen voor externe personen.
  • op welke wijze eigen personeel en dat van (onder)aannemers van werk worden opgeleid voor het vervullen van de taken die van hen worden verwacht bij het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties, en indien nodig de coördinatie hiervan met externe hulpdiensten;
  • desgewenst de wijze waarop terugkeer naar de normale situatie is geregeld en hoe aan eventueel noodzakelijke nazorg (zowel wat betreft technische maatregelen als nazorg ten behoeve van personen) invulling wordt gegeven.
Voorbeeld noodplan

Inhoudsopgave

1. Sleuteladressenlijst

2. Instructie in het geval van brand en calamiteiten

3. Beschrijving en plattegrond van de opslaginstallatie

1. Sleuteladressen

Bedrijf

Naam: ...................

Adres: ...................

Tel.: ......................

Directeur(en)

Naam: ....................

Adres: ....................

Tel.: .......................

Bedrijfsleider

Naam: ....................

Adres: ....................

Tel.: .......................

2. Instructies in het geval van brand en calamiteiten

Voor elke installatie moet worden nagegaan welke van de volgende instructies relevant zijn:

  • Bedien de noodstop.
  • Start de sprinklerinstallatie.
  • Doof alle open vuren (o.a. waakvlam van CV-installatie en geiser).
  • Zet alle auto- en elektromotoren af.
  • Waarschuw de brandweer (tel.112).
  • Waarschuw de drijver van het LPG-tankstation (beheerder/bedrijfsleider).
  • Waarschuw de in de nabijheid zijnde personen en stuur deze bovenwinds.

Bij ongevallen met gevaar voor de omgeving:

  • Indien aanwezig, sluit alle op afstand bedienbare afsluiters.
  • Waarschuw ............ tel. ............
  • Waarschuw ............ tel. ............

N.B.: Denk hierbij ook aan naastgelegen bedrijven of panden in verband met mogelijke evacuatie.

  • Bedien geen elektrische schakelaars.
  • Start geen motoren.
  • Probeer alleen met inachtneming van de eigen veiligheid met de aanwezige brandblusmiddelen de brand te blussen.
  • Volg de instructies van de bedrijfsleiding, BHV en de brandweer op.
  • Eenieder die niet betrokken is bij de ongevalsbestrijding, moet het bedrijfsterrein/kantoor onmiddellijk verlaten.

3. Beschrijving en plattegrond

  • beschrijving van het LPG-tankstation;
  • plattegrond;
  • kantoren;
  • magazijnen;
  • terrein met opslagvoorzieningen en brandkranen;
  • locatie brandmeldpaneel;
  • sprinklermeldcentrale.

Bijlage AAfkortingen en begrippen Normatief

Deze bijlage bevat een lijst met afkortingen en begrippen die in deze PGS voorkomen. Deze PGS sluit zo veel mogelijk aan bij de begrippen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en andere relevante wetten en regels. In de praktijk kunnen ook andere termen voorkomen. Daarom is in deze bijlage bij een aantal begrippen ook een alternatieve omschrijving gegeven, zodat duidelijk is wat met een bepaald begrip is bedoeld.

Bekijk deze tabel in een popup venster

Begrip of afkortingBetekenis

Alternatieve omschrijving

Aardgas

Voor aardgas sluit de PGS aan bij de definitie in de Gaswet. Die luidt: “stof die bij een temperatuur van 15 graden Celsius en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is”

ADR

ADR staat voor Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route.

Het is het Europese verdrag over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Afleverdruk

Druk in de tankinstallatie gemeten aan de uitgaande kant van de tankzuil

Afsluiter

Voorziening aan een installatie of leiding waarmee de doorstroming kan worden afgesloten

Arbeidshygiënische strategie

Zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

ATEX

ATmosphères EXplosibles. Het begrip ATEX wordt gebruikt als korte naam voor twee Europese richtlijnen betrekking hebben op de te nemen maatregelen ter bescherming van de werknemers en de eisen die gestelde worden aan apparatuur.

Bal

Besluit activiteiten leefomgeving

Ballonvaarttank

Voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische drukhouder die is voorzien van verschillende aansluitingen maar geen overvulbeveiliging bevat

Bbl

Besluit bouwwerken leefomgeving

BBT

Beste beschikbare technieken

Dit zijn de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken.

Bedrijfsterrein

Terrein waarop de activiteiten van het bedrijf plaatsvinden, begrensd door de erfgrens

Inrichting

Perceel

Terrein

Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving Dit is in de meeste gevallen de erfgrens van het terrein van het bedrijf. Maar kan ook beperkt zijn tot de grens van de plaats op het bedrijfsterrein waar de gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

Erfgrens

Erfafscheiding

Erfscheiding

Perceelgrens

Kavelgrens

Terreingrens

Bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is om toezicht te houden, een vergunning te verlenen of een ander besluit te nemen.

Meestal is dit de gemeente of provincie.

Bkl

Besluit kwaliteit leefomgeving

BOb

Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH

Brandblusmiddel

Brandblusser of brandslanghaspel

Brandblusser

Blustoestel

Brandblustoestel

Poederblusser

Blusser

Handblusser

Brandstoftank

Tank met brandstof in een voertuig

Brandstofreservoir Tank

Brandwerendheid

Brandwerendheid gaat over wanden of deuren of andere delen van een constructie. Het geeft aan hoe lang een deel van een constructie een brand kan tegenhouden. De brandwerendheid wordt uitgedrukt in aantal minuten. NEN 6069 beschrijft hoe de brandwerendheid wordt bepaald.

Breekkoppeling

Een veiligheidsonderdeel dat ervoor zorgt dat als er wordt weggereden met het vulpistool nog in het af te tanken object, de slang niet van de afleverpomp losgerukt kan worden en er daardoor geen uitstroom van product plaatsvindt.

Losbreekkoppeling

BRL

BeoordelingsRichtlijn

Brzo 2015

Besluit risico's zware ongevallen 2015

Buitenlucht

Plaats in de open lucht met natuurlijke ventilatie.

Zonder mechanische hulpmiddelen is de luchtsnelheid op die plaats meestal hoger dan 2 m/s en vrijwel nooit lager dan 0,5 m/s. Op die plaats zijn geen hinderende obstakels aanwezig.

Een situatie met één wand en een dak geldt als buitenlucht.

Buitenluchtsituatie

CBI

Conformiteitsbeoordelingsinstantie CBI's zijn instellingen die zijn aangewezen om conformiteitsbeoordelingen uit te voeren. Conformiteitsbeoordeling is een instrument om ervoor te zorgen dat arbeidsmiddelen bij naleving van de instructies veilig en gezond kunnen worden gebruikt. De meest actuele lijst met CBI’s staat op de website van de Inspectie SZW.

CLP

Classification, Labelling and Packaging CLP wordt vaak gebruikt als afkorting van de CLP-verordening. Dat is de Europese verordening over de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

Conformiteitsverklaring

Verklaring van een fabrikant waarin staat dat het apparaat of de installatie gemaakt is volgens code uit het ontwerp. Een onafhankelijke partij (Nobo) heeft toezicht uitgevoerd op de productie.

Degene die de activiteit verricht

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Beheerder

Exploitant

Operator

Dodemansknop

Een knop die ervoor zorgt dat tanken van LPG alléén kan plaatsvinden door het indrukken van deze knop

Doorstroombegrenzer

Afsluitorgaan dat een nagenoeg volledige afsluiting geeft in die gevallen waarbij de doorstroomhoeveelheid een bepaalde grenswaarde overschrijdt, bijvoorbeeld ten gevolge van leidingbreuk en waarbij de vrijkomende hoeveelheid product tot een minimum wordt beperkt

Domino-effect

Effect waarbij het falen van een gevarenbron leidt tot het falen van een andere gevarenbron en waarbij de (directe) gevolgen van het falen van de eerste gevarenbron kleiner zijn dan de gevolgen van het falen van het vervolgongeval

EN

Europese Norm Een Europese norm is geldig voor alle Europese lidstaten. Voor de Nederlandse markt dragen Europese normen de codering NEN-EN. In Duitsland is dat DIN-EN. Er zijn drie organisaties die Europese normen vaststellen:

  • Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) gaat over alle sectoren behalve elektrotechnologie en telecommunicatie.
  • Het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) gaat over elektrotechniek.
  • Het Europees Normalisatie-instituut voor de Telecommunicatie (ETSI) gaat over telecommunicatie.

Equipotentiaal-verbinding

Potentiaalvereffening ter voorkoming van statische elektriciteit

Gasfles

Voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische drukhouder die voorzien is van een enkele aansluiting (met klep- of naaldafsluiter) en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 l

Gebruiker volgens WBDA 2016

Degene die de installatie gebruikt Dit kan ook de exploitant of de beheerder zijn.

Gevarenzone-indeling

Indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een explosieve atmosfeer, volgens het Arbobesluit

Grenswaarde

Maximaal toegestane concentratie

HAZOP

HAZard and OPerability

De HAZOP methode is een standaard methode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen en het identificeren van gevaren en ongewenste situaties.

HD-afleveren of Heavy Duty-afleveren

HD-afleveren staat voor Heavy Duty-afleveren van LPG

Bij het HD-afleveren vindt het afleveren plaats met een vulsnelheid tussen de 80 l/min en 300 l/min. HD-afleveren wordt onder meer toegepast bij bussen. In andere situaties dan het HD-afleveren, bijvoorbeeld bij het afleveren van LPG aan personenwagens, is de vulsnelheid altijd kleiner dan 80 l/min.

Hulpverleningsdiensten

Politie, ambulance, brandweer en andere organisaties van de overheid die hulp verlenen

Hulpdiensten

IEC

International Electrotechnical Commission Internationale commissie voor het ontwikkelen en publiceren van normen voor elektrische componenten en apparatuur.

In afwezigheid van personeel

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Onbemand

Zonder direct toezicht

Zonder aanwezigheid van personeel

Intern noodplan

Noodplan dat maatregelen beschrijft om bij incidenten en calamiteiten passend te reageren met als doel ongewenste gebeurtenissen en schadelijke gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken Het gaat om organisatorische en technische maatregelen binnen het bedrijf.

Noodplan

Calamiteitenplan

Interne veiligheidsafstand

Een interne veiligheidsafstand is een minimumafstand bedoeld om escalatie van een voorzienbaar incident in of nabij een PGS voorziening naar een installatieonderdeel, bouwwerken, opslagen en mensen niet zijnde werkenden (domino-effect) te voorkomen of te beperken. Deze interne veiligheidsafstand heeft geen relatie met afstanden in verband met explosieveiligheid als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit en is niet bedoeld om gebouwen en plekken te beschermen waar mensen werkzaam zijn.

ISO

International Organization for Standardization Internationale Organisatie voor Standaardisatie

ISO stelt normen vast. Het is een samenwerkingsverband van nationale standaardisatieorganisaties in een groot aantal landen.

LEL

Onderste explosiegrens Concentratie van brandbaar gas of brandbare damp in de lucht beneden welke de atmosfeer niet explosief is

LEL is de afkorting van de Engelse term Lower Explosive Limit.

Losslang

Slang waarmee opslagtanks vanuit een tankwagen met brandstof worden gevuld

Vulslang

LPG

Liquefied Petroleum Gas

Mengsel bestaande uit hoofdzakelijk propaan en propeen, butanen en butenen.

LPG-afleverinstallatie

Een bedrijfsterrein dat dient tot het afleveren van LPG aan vaste of wisselreservoirs

LPG-afleverinstallatie klaar voor gebruik

LPG-afleverinstallatie die in bedrijf is gesteld door het inschakelen van de elektrische installatiekast waardoor er spanning op de installatie komt te staan en deze gereed is voor het afleveren van product

LPG-afleverinstallatie in gebruik

LPG-afleverinstallatie die is vrijgegeven voor het afleveren van product door de toezichthoudende persoon bij een openbaar tankstation of door de aanmelding van de klant met een speciale pas bij stations met afleverautomaten (zonder direct toezicht)

LPG-afleverinstallatie buiten gebruik

LPG-afleverinstallatie die uit bedrijf is gesteld door het afschakelen van de spaning via de elektrische installatiekast De LPG-afleverinstallatie is spanningsloos, waardoor er geen product meer kan worden afgeleverd.

Milieubelastende activiteit

In de Omgevingswet omschreven als een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben Het Besluit activiteiten leefomgeving wijst milieubelastende activiteiten aan. De activiteiten met gevaarlijke stoffen uit deze PGS zijn aangewezen als milieubelastende activiteit.

NEN

NEN staat voor NEderlandse Norm. NEN staat ook voor Stichting Koninklijk NEderlands Normalisatie-instituut. Dat instituut geeft NEN-normen uit.

NEN-EN

Europese norm (EN) die door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard en uitgegeven

NEN-EN-IEC

Door IEC vastgestelde internationale norm De norm is als Europese Norm aanvaard. De norm is ook door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven.

NEN-EN-ISO

Door ISO vastgestelde internationale norm De norm is als Europese Norm aanvaard. De norm is ook door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven.

NEN-ISO

Door ISO vastgestelde internationale norm De norm is door Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) aanvaard en uitgegeven.

NOBO

NOtified Body Een keuringsinstituut of testinstituut dat door de overheid is aangewezen Het instituut test producten en kijkt of deze aan de daarvoor geldende richtlijnen voldoen.

Noodstopvoorziening

Voorziening die een apparaat, voertuig of installatie uitschakelt of stilzet of in een veilige toestand brengt Deze is bedoeld om bij een incident of calamiteit verdere escalatie te voorkomen.

Noodstroom-voorziening

Aggregaat of accu (of een andere voorziening) die de stroomvoorziening overneemt bij stroomuitval

NPR

Nederlandse Praktijkrichtlijn Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) geeft NPR-publicaties uit. Een NPR is een informatieve praktische uitwerking van de bepalingen in een norm. Bijvoorbeeld toelichtingen op normen, constructieve mogelijkheden, werkmethoden en fabricagegegevens.

NTA

Nederlandse Technische Afspraak Dit is een openbare afspraak tussen twee of meer belanghebbende partijen. Er is geen openbare commentaarronde en het is niet nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat. Een NTA kan snel tot stand komen.

Onbrandbaar

Onbrandbaar bouwmateriaal of onbrandbare stoffen, materialen of producten Het gaat bij onbrandbare bouwmaterialen om onbrandbaarheid volgens NEN 6064.

Opslagtank

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Opslagreservoir

Reservoir

Tank

PED

Pressure Equipment Directive Richtlijn Drukapparatuur

Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur

De PED-richtlijn beschrijft “essentiële veiligheidseisen” voor drukapparatuur. Het gaat om algemene veiligheid en bescherming tegen zowel persoonlijk letsel als materiële schade.

Onder de PED-richtlijn vallen alle producten en installaties met een druk die hoger is dan 50 kPa. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het WBDA 2016.

PRD

PraktijkRegels voor Drukapparatuur Deze praktijkregels bevatten uitleg over alle regels uit het Warenwetbesluit drukapparatuur. De Technische Commissie van Drukapparatuur van NEN stelt deze praktijkregels op. De PRD zijn te verkrijgen via de website van de SDU.

QRA

Quantitative Risk Assessment / Analysis Kwantitatieve risicoanalyse

QRA is een rekenmethode om de externe risico’s van het gebruiken, vervoeren en opslaan van gevaarlijke stoffen inzichtelijk te maken. Voor het bepalen van de risico’s voor de externe veiligheid worden in een QRA zowel de kansen op als de effecten van incidenten met gevaarlijke stoffen in de berekening opgenomen.

Kwantitatieve risicoanalyse

REACH

Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen

REACH is een Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen. Het beschrijft waar bedrijven en overheden zich aan moeten houden. Deze verordening geldt voor alle landen van de Europese Unie.

Seveso-inrichting

Een of meer Seveso-installaties op een locatie die volledig wordt beheerd door diegene die de Seveso-inrichting exploiteert, met inbegrip van de gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten, zie Bal

SIL

Safety Integrity Level

SIL is een indicator voor het kwantificeren van risicoverlaging van systemen of processen van een installatie. De vereiste SIL-klasse hangt af van het oorspronkelijke risico dat intrinsiek verbonden is met de systemen of processen van de installatie. Zie NEN-EN-IEC 61508 of NEN-EN-IEC 61511.

SWIFT

Structured What If Technique

Methode voor het uitvoeren van een risicoanalyse.

Tanken van brandstof

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Afleveren

Brandstof tanken

Benzine tanken

Tankzuil

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving: Samenbouw van onderdelen voor het tanken van brandstof. De leidingen die de brandstof aanvoeren vanuit de opslagtank, compressor of bufferopslag horen hier ook bij.

Afleverzuil

Afleverpomp

Aflevertoestel

Afleverinstallatie

Benzinepomp

Dispenser

Pompzuil

Ten hoogste

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Maximaal

Ten minste

Uit het Besluit activiteiten leefomgeving

Minstens

Minimaal

Toezichthoudende persoon

Drijver van het bedrijfsterrein of een door de drijver van het bedrijfsterrein aangewezen en geïnstrueerde persoon, belast met het houden van toezicht (direct of indirect) op het afleveren van LPG

VIB

Veiligheidsinformatieblad

Een veiligheidsinformatieblad is een gestructureerd document met informatie over de risico's van een gevaarlijke stof of preparaat en aanbevelingen voor het veilig gebruik ervan. Het bevat alle eigenschappen van het product: van de gevaren en de chemische samenstelling tot informatie over beschermingsmiddelen, veilig gebruik, transport en afvoer.

Msds

Sds

Safety data sheet

Vlampunt

Laagste vloeistoftemperatuur waarbij onder zekere genormaliseerde omstandigheden uit een vloeistof dampen in een zodanige hoeveelheid worden afgegeven dat een brandbaar gasmengsel van damp en lucht kan worden gevormd Deze temperatuur wordt onder standaard beproevingscondities bepaald.

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VNO-NCW

Vereniging VNO-NCW is een organisatie van werkgevers. VNO-NCW is ontstaan uit een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW).

Voldoet aan / Volgens / Zoals dat staat in

Overeenkomstig

VTH

Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

Vulaansluiting

Onderdeel van de afleverslang bij een tankzuil

De vulaansluiting zorgt voor een vaste verbinding van de afleverslang met het voertuig of vaartuig. Deze komt voor bij tanken van gasvormige brandstoffen.

Vulkoppeling

Vulinrichting/vulstation

Combinatie van vulplaats en gasopslag

Vulinstallatie

Samenstel van pomp, leidingwerk, appendages en weeginrichting

Vulpistool

Onderdeel van de afleverslang bij een tankzuil Een vulpistool wordt gebruikt bij het tanken van benzine, diesel en andere vloeibare brandstoffen.

Vulplaats

Plaats waar of de ruimte waarin de gasflessen en/of ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en/of wisselreservoirs worden gevuld en gecontroleerd

Vulpunt

Onderdeel van een installatie met een opslagtank Het vullen van de opslagtank gebeurt via het vulpunt.

VvI

Verklaring van Ingebruikneming

Warmtestraling

Straling als gevolg van een brand aangegeven door een warmtestralingscontour op de omgeving in kW/m2.

Stralingsbelasting Warmtestralings-belasting Warmtebelasting

Wbda 2016

Warenwetbesluit drukapparatuur 2016

WBDBO

Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag WBDBO gaat over een gebouw of scheidingsconstructie.

WBDBO is een eis voor de tijd die het gebouw of de scheidingsconstructie weerstand kan bieden tegen het doorslaan of overslaan van een brand. Dit kan gaan om van binnen naar buiten, en om van buiten naar binnen.

De brandwerendheid van scheidingsconstructies bepaalt de weerstand tegen branddoorslag. WBDBO kan worden bereikt met brandwerende constructies of met afstanden, of met een combinatie daarvan. Bij brandoverslag moet een berekening volgens NEN 6068 worden uitgevoerd.

Wvr

Wet veiligheidsregio's

Bijlage BNormen en bronnen

B.1Normatieve documenten en normen Normatief

Deze bijlage bevat normen en andere documenten die zijn genoemd in de maatregelen, normatieve hoofdstukken en bijlagen. Voor zover een norm (zoals NEN of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie waarnaar in een voorschrift in deze richtlijn wordt verwezen, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de uitgegeven publicatie inclusief wijzigings- of correctiebladen zoals die op het moment van de publicatie van deze richtlijn luidde.

Bekijk deze tabel in een popup venster

Norm met versie

Titel

NEN 1010:2015

Elektrische installaties voor laagspanning – Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks

NEN 2559:2001

Onderhoud van draagbare blustoestellen

NEN 3140:2015

Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Laagspanning

NEN 6064:1991

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen

NEN 6068:2016

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

NEN 6069:2016

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

NEN-EN 2:1994

Brandklassen

NEN-EN 3:reeks

Draagbare blustoestellen

NEN-EN 12252:2014

LPG uitrusting en toebehoren - Uitrusting van LPG tankvoertuigen

NEN-EN 13175:2019

LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproeving van LPG tankafsluiters en hulpstukken

NEN-EN 13760:2003

LPG vulsysteem voor wegvoertuigen voor licht en zwaar belaste voertuigen – Inspuitstuk, beproevingseisen en afmetingen

NEN-EN 14678-1:2013

LPG-uitrusting en toebehoren – Uitrusting voor LPG voor pompstations voor automobielen – Deel 1: Verdelers

NEN-EN 50402:2017

Elektrisch materieel voor de detectie en meting van brandbare of giftige gassen, dampen of zuurstof – Eisen aan de functionele veiligheid van vastbevestigde gasdetectiesystemen

NEN-EN-IEC 60079-29-1: 2017

Explosieve atmosferen – Deel 29-1: Gasdetectoren - Prestatie-eisen voor detectoren van brandbare gassen

NEN-EN-IEC 60079-29-2: 2015

Explosieve atmosferen – Deel 29-2: Gas detectoren – Selectie, installatie, gebruik en onderhoud van detectoren van brandbare gassen en zuurstof

NEN-EN-IEC 62305-2:2012

Bliksembeveiliging – Deel 2: Risicomanagement

NEN-EN-IEC 62305-3:2011

Bliksembeveiliging – Deel 3: Fysieke schade aan objecten en letsel aan mens en dier

NEN-EN-IEC 62305-4:2011

Bliksembeveiliging – Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten

NEN-EN-ISO 10497:2010

Beproeving van afsluiters – Eisen voor brandproeven

NEN-EN-ISO 13850:2015

Veiligheid van machines – Noodstopfunctie – Ontwerpbeginselen

NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012

Conformiteitsbeoordeling – Eisen voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren

NEN-EN-ISO/IEC 17025:2018

Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria

NPR 1014:2009

Bliksembeveiliging – Leidraad bij de NEN-EN-IEC 62305- reeks

NPR 2578:2013

Beheer en onderhoud van LPG-, propaan- en butaaninstallaties

NPR 7910-1:2010

Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 1: Gasexplosiegevaar, gebaseerd op NEN EN IEC 60079-10-1:2009

NPR 7910-2:2010

Gevarenzone-indeling met betrekking tot explosiegevaar – Deel 2: Stofexplosiegevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10-2:2009

NPR-CLC-IEC/TR 60079-32 1:2015

Explosieve atmosferen – Deel 32-1: Richtlijnen voor elektrostatische risico's

PGS 30:2020

Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties

BRL-K901

Regeling Erkenning Installateurs tanks en leidingen voor drukhoudende opslag van LPG, propaan, butaan, DME en aardgas (REIP) (15-10-2011, inclusief wijzgingsbladen)

B.2Informatieve documenten en bronnen

Bekijk deze tabel in een popup venster

NummerTitelVindplaats

[ 1 ]

ADR 2019

rijksoverheid.nl

[ 2 ]

Arbeidsomstandighedenwet

wetten.overheid.nl

[ 3 ]

Arbeidsomstandighedenbesluit

wetten.overheid.nl

[ 4 ]

Arbeidsomstandighedenregeling

wetten.overheid.nl

[ 5 ]

Besluit LPG-tankstations milieubeheer

wetten.overheid.nl

[ 6 ]

Warenwetbesluit drukapparatuur 2016

wetten.overheid.nl

[ 7 ]

Warenwetregeling drukapparatuur 2016

wetten.overheid.nl

[ 8 ]

Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm 2016

wetten.overheid.nl

[ 9 ]

Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016

wetten.overheid.nl

[ 10 ]

Warenwetbesluit machines

wetten.overheid.nl

[ 11 ]

Wet veiligheidsregio's

wetten.overheid.nl

[ 12 ]

Besluit veiligheidsregio's

wetten.overheid.nl

[ 13 ]

Omgevingswet

overheid.nl

[ 14 ]

Omgevingsbesluit

overheid.nl

[ 15 ]

Besluit activiteiten leefomgeving

overheid.nl

[ 16 ]

Besluit bouwwerken leefomgeving

overheid.nl

[ 17 ]

Besluit kwaliteit leefomgeving

overheid.nl

[ 18 ]

Wet milieubeheer

overheid.nl

[ 19 ]

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

wetten.overheid.nl

[ 20 ]

Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

wetten.overheid.nl

[ 21 ]

Handreiking Generieke Risicobenadering PGS Nieuwe stijl, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, versie 1.1 (maart 2017)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 22 ]

Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (VBB-systemen) – Handreiking voor het opstellen van een Uitgangspunten Document (UPD), Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen: UPD 2017 – versie 1.0 (juni 2017)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 23 ]

PGS 14: Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen – Handreiking bij de toepassing van opslag van gevaarlijke stoffen volgens PGS 15, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 14 – versie 1.0 (oktober 2017)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 24 ]

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, PGS 15:2016 – versie 1.0 (september 2016)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 25 ]

PGS 18: LPG: Depots, Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, PGS 18:2013 – versie 1.0 (december 2013)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 26 ]

NEN-EN-IEC 61508:reeks, Functionele veiligheid van elektrische/elektronische/programmeerbare elektronische systemen verbandhoudend met veiligheid

NEN

[ 27 ]

NEN-EN-IEC 61511:reeks, Functionele veiligheid – Veiligheidssystemen voor de procesindustrie

NEN

[ 28 ]

ISO 45001:2018, Managementsystemen voor gezond en veilig werken – Eisen met richtlijnen voor gebruik ISO 45001 vervangt de OHSAS 18001-norm. In 2021 is de vervanging definitief.

NEN

[ 29 ]

Beoordelingsrichtlijn BRL-K901/03 2011-10-15 voor het Kiwa procescertificaat voor ‘Regeling Erkenning Installateurs tanks en leidingen voor drukhoudende opslag van LPG, propaan, butaan, DME en aardgas (REIP)’

KIWA

[ 30 ]

RIVM, Interne veiligheidsafstanden PGS 19 , 17 februari 2012, RIVM-kenmerk 026/12 CEV Mah/sij-3310

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

[ 31 ]

Chemiekaarten

SDU

[ 32 ]

ATEX 153: Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen

Europese Unie

[ 33 ]

Richtlijn 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur

Europese Unie

[ 34 ]

Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur

Europese Unie

[ 35 ]

Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen

Europese Unie

[ 36 ]

AEGPL-richtlijn: AEGPL Guidelines Document, directive 1999/92/EC, ATEX – Protection of workers (version 3.1:26/05/06)

Europese Unie

Bijlage CInterne veiligheidsafstanden schematisch voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations Normatief

In dit hoofdstuk zijn de interne veiligheidsafstanden voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations schematisch weergegeven in Tabel 5. Deze afstanden zijn gebaseerd op de in Hoofdstuk 7 omschreven maatregelen. Interne veiligheidsafstanden in deze PGS zijn niet bedoeld om te voldoen aan de regels omtrent explosieve atmosferen, zoals beschreven in Paragraaf 7.3 van deze PGS.

Tabel 5Interne veiligheidsafstanden schematisch voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations

Onderdeel LPG-afleverinstallatie

Object binnen begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

LPG-reservoir (ondergronds of ingeterpt)

LPG-reservoir (boven-gronds)

Aflever-toestel

Vulpunt

Opstelplaats tankwagen

1) LPG-reservoir (ondergronds of ingeterpt)

Grootste diameter / 2

15 m

5 m

15 m a

15 m a

2) LPG-reservoir (bovengronds)

15 m

15 m

10 m

15 m a

15 m a

3) Aflevertoestel

5 m

10 m

e

5 m

5 m

4) Vulpunt

15 m a

15 m a

5 m

< 5 m

5) Opstelplaats tankwagen

15 m a

15 m a

15 m a

< 5 m

6) Kelderopeningen, straatkolken en aanzuigopeningen van ventilatiesystemen op < 1,5 m boven het maaiveld

5 m

5 m

5 m

5 m

5 m f

7) Opslag gevaarlijke stoffen b

15 / 7,5 m c

15 / 7,5 m c

15 / 7,5 m c

15 / 7,5 m c

8) Gebouw/bedrijfswoning binnen begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

15 m a, d

15 m a, d

Lengte slang + 2 m a

5 m a

Hoogte gebouw, max. 20 m a

9) Gebouwen met een brandwerendheid van ten minste 30 min volgens NEN 6069

7,5 a, d

7,5 a, d

Lengte slang +2 m a

5 m a

Helft hoogte gebouw, max. 10 m a

10) Begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht

5 m a

5 m a

5 m a

5 m a

11) Verkoopruimte

5 m a

5 m a

Lengte slang + 2 m a

5 m a

Zie onder 9) en 10)

12) Opstelplaats tankende motorvoertuigen

5 m

10 m

a Van deze afstand mag worden afgeweken indien hiervoor vóór 1 juli 1984 een milieuvergunning is verleend; de bestaande afstanden mogen niet verder worden verkleind bij verplaatsing van vulpunt, aflevertoestel of reservoir.

b Tenzij het uitsluitend verpakte gevaarlijke stoffen betreft in een hoeveelheid van minder dan 100 kg of 100 l (verkoopruimte) of minder dan 50 kg of 50 l (andere situaties).

c De afstand is 7,5 m indien de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt in een gebouw met een brandwerendheid van 60 min.

d Uitgezonderd de verkoopruimte.

e Geen minimumafstand nodig tussen aflevertoestellen onderling.

f Deze afstand geldt vanaf de slang van de tankwagen.

Bijlage DRelevante wet- en regelgeving

D.1Inleiding

Een groot deel van de regels voor gevaarlijke stoffen staat in nationale wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen, of volgt rechtstreeks uit Europese verordeningen.

Op de website van de Rijksoverheid staat de meest actuele versie van de nationale wet- en regelgeving. Op de website van de Europese Unie staat de meest actuele versie van Europese regelgeving.

D.2Omgevingswet

De Omgevingswet bevat regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water en regelt daarmee het benutten en beschermen van de leefomgeving. Onder de Omgevingswet hangen vier algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling met de regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. De algemene maatregelen van bestuur zijn het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsbesluit. De ministeriële regeling is de Omgevingsregeling.

Algemene informatie over de Omgevingswet staat op het omgevingswetportaal . Daar staat ook meer informatie over de vier besluiten.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit richt zich tot burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.

Besluit activiteiten leefomgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. Het Bal verwijst voor verschillende activiteiten naar de PGS-richtlijnen.

Besluit bouwwerken leefomgeving

In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Daaronder vallen bouwen, verbouwen, gebruiken, in stand houden en slopen van bouwwerken. Het gaat om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.

Een belangrijke doelstelling van het Bbl is het kunnen beheersen van een brand zodat mensen veilig kunnen vluchten en de brand zich niet uitbreidt naar andere gebouwen. Nieuwe gebouwen moeten zijn ingedeeld in brandcompartimenten.

In het Bbl staan regels voor de aanwezigheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor incidentbestrijding, zoals bluswatervoorzieningen op eigen terrein, de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.

Besluit kwaliteit leefomgeving

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.

In het Bkl staan instructieregels voor het omgevingsplan over bijvoorbeeld rampenbestrijding en externe veiligheid. Voor veel voorkomende en meer uniforme activiteiten bevat het Bkl vaste risicoafstanden. Ook staan in het Bkl beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen met het oogmerk van bescherming van de fysieke leefomgeving tegen externe veiligheidsrisico’s.

Omgevingsregeling

In de Omgevingsregeling zijn onder andere de gegevens en bescheiden benoemd die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt, zijn technische uitvoeringsvoorschriften gegeven voor milieubelastende activiteiten en zijn de rekenmethoden aangegeven die moeten worden toegepast bij het berekenen van het plaatsgebonden risico en de afstanden van de aandachtsgebieden. Ook zijn in de Omgevingsregeling de versies aangegeven van de normdocumenten waarnaar in de besluiten en in de Omgevingsregeling wordt verwezen.

Seveso

De Seveso III-richtlijn (2012/18/EG ) is op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s voor een groot deel geïmplementeerd in het Besluit activiteiten leefomgeving. Paragraaf 4.2 van dat besluit bevat eisen voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (voorheen Brzo-bedrijven). Deze eisen hebben zowel betrekking op de technische kant van veiligheid, als op aspecten voor de bedrijfsvoering, zoals veiligheidsbeleid, procedures en communicatie.

D.3Chemische stoffen

CLP

CLP is een Europese verordening (1272/2008/EG) over indeling en etikettering van chemische stoffen. CLP staat voor Classification, Labelling and Packaging (indeling, etikettering en verpakking). Om veilig om te gaan met chemische stoffen moeten deze worden voorzien van etiketten volgens een gestandaardiseerd systeem. Op deze etiketten staat naast de werking ook welke beschermmaatregelen nodig zijn.

Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!

REACH

REACH is een Europese verordening (EC 1907/2006 ) over de productie van en handel in chemische stoffen. Reach staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen. De leverancier moet zorgen voor een veiligheidsinformatieblad bij elke chemische stof. De eindgebruiker moet zich houden aan de maatregelen in dit veiligheidsinformatieblad.

Meer informatie staat op de website Chemische stoffen goed geregeld!

D.4Arbeidsomstandigheden wetgeving

Arbeidsomstandighedenwet

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor zowel werkgever als werknemer op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft op haar beurt een uitwerking van regels in het Arbobesluit.

Meer informatie staat op het Arboportaal .

Arbeidsomstandighedenbesluit

In het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) staan regels over bijvoorbeeld arbozorg, organisatie van het werk, inrichting van arbeidsplaatsen, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen.

De Europese richtlijn die betrekking heeft op arbeidsplaatsen waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen (1999/92/EU ), is geïmplementeerd in het Arbobesluit. Deze richtlijn wordt ook ATEX 153 genoemd.

Arbeidsomstandighedenregeling

In de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) staan bijvoorbeeld regels over de taken van de arbodienst en nadere eisen voor onder andere veiligheid van tankschepen en gevaarlijke stoffen, beeldschermarbeid, arbeid onder overdruk, arbeidsmiddelen, veiligheids- en gezondheidssignalering.

Verordening persoonlijk beschermingsmiddelen

Deze Europese verordening bevat eisen voor het ontwerp en de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen (2016/425 ). De verordening heeft tot doel om de gezondheid en de veiligheid van gebruikers te waarborgen en om het mogelijk te maken dat deze beschermingsmiddelen binnen de hele Europese Unie worden verkocht en gebruikt.

D.5Warenwet

Warenwet

De Warenwet bevat regels met het oog op productveiligheid om de gezondheid en veiligheid van de gebruiker van dat product te beschermen. Dit kan een werknemer of een consument zijn. In de onderliggende Warenwetbesluiten staan regels voor de fabrikant, leverancier en andere marktpartijen. Die regels zorgen er voor dat een product voldoet aan essentiële gezondheids- en veiligheidseisen uit Europese richtlijnen.

Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm

In het Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm staan regels over het op de markt brengen van drukvaten van eenvoudige vorm. In dit besluit is de Europese richtlijn (2014/29/EU ) voor drukvaten van eenvoudige vorm geïmplementeerd.

Warenwetbesluit machines

In het Warenwetbesluit machines staan regels over machines, waaronder veiligheid, keuring en certificering. In de Warenwetregeling machines staan nadere eisen.

D.6Wet veiligheidsregio's

Wet veiligheidsregio’s

De Wet veiligheidsregio’s beoogt een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie te bereiken van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing. Dit gebeurt onder één regionale bestuurlijke regie. Op grond van deze wet kan het bestuur van een veiligheidsregio bepalen dat een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben.

Meer informatie staat op de website van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Besluit veiligheidsregio's

In het Besluit veiligheidsregio’s staat een beschrijving van de procedure die het bestuur van de veiligheidsregio moet volgen om te bepalen of een bedrijf een bedrijfsbrandweer moet hebben. Ook is in dit besluit geregeld welke eisen aan een bedrijfsbrandweeraanwijzing kunnen worden verbonden.

D.7Vervoer

Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt onder diverse internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen. De internationale regels zijn onder andere geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de ADR

De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Het gaat onder meer om regels over:

  • vervoermiddelen (zoals tankwagens, schepen, reservoirwagens);
  • chauffeurs (opleiding en training);
  • vervoersdocumenten;
  • verpakkingen en etikettering;
  • laden en lossen.

Voor de activiteiten in de PGS-richtlijnen zijn de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg het meest relevant. De Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen bevat specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Als bijlage bij deze regeling zijn de internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen, afkomstig uit de ADR.

De ADR is een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Europese Richtlijn 94/55/EG schrijft voor dat de lidstaten de ADR in eigen wetgeving implementeren.

De ADR stelt niet alleen regels voor het vervoer over de weg, maar ook voor het laden en lossen van gevaarlijke goederen.

Meer informatie staat op de website van de Rijksoverheid. Daar staat ook informatie over de ADR.

Bijlage EArbeidsomstandighedenwetgeving

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat rechten en plichten voor werkgevers en werknemers op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Arbowet bevat met name doelvoorschriften. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft een uitwerking van de Arbowet. De Arbeidsomstandighedenregeling geeft weer een uitwerking van regels in het Arbobesluit. In de Verordening persoonlijke beschermingsmiddelen staan eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.

Meer informatie staat op het Arboportaal .

Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E)

Elk bedrijf met personeel moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek heet een RI&E. Dit staat in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. De RI&E moet schriftelijk worden vastgelegd. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat aanvullende verplichtingen voor de RI&E voor gevaarlijke stoffen.

Aanvullende Risico-inventarisatie en -evaluatie-regeling (ARIE-regeling)

Bedrijven waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is of kan worden gevormd (ongeacht beoogde handelingen), moeten een ARIE uitvoeren. De ARIE is gericht op het voorkomen van zware ongevallen. Een bedrijf moet op basis van de ARIE maatregelen treffen. De ARIE-regeling staat in het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen

In de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving is meer informatie te vinden over het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers. Dit is de minimalisatieplicht van de werkgever. Voor het nemen van beschermende maatregelen geldt een vastgestelde volgorde, de arbeidshygiënische strategie. Deze strategie beschrijft dat maatregelen op het niveau van de bron als eerste overwogen moeten worden, daarna collectieve maatregelen en pas als laatste individuele maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen.

Meer informatie staat op het Arboportaal.

Intern noodplan

Een intern noodplan is een draaiboek waarin systematisch staat aangegeven wat de organisatie moet doen bij een incident of calamiteit. Een goed voorbereide hulpverlening draagt bij aan het zo veel mogelijk beperken van de gevolgen ervan voor mensen en omgeving. Elke werkgever van een bedrijf met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen moet zorgen dat er een intern noodplan is. Dat staat in artikel 2.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In artikel 2.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staan de grenzen voor de hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Boven die grenzen vallen bedrijven onder de ARIE-regeling en is een intern noodplan verplicht.

Een intern noodplan bevat in ieder geval de onderwerpen die staan in bijlage II van de Arbeidsomstandighedenregeling .

Meer informatie over interne noodplannen staat op het Arboportaal.

Borden en pictogrammen

De werkgever is verplicht borden te gebruiken op plaatsen en bij installaties die gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. De eisen voor borden en pictogrammen staan in de artikelen 8.9, 8.10 en 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Hier staan onder andere eisen over de uitvoering, de begrijpelijkheid en de plaatsing van borden. Veiligheidsborden moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht.

Om misverstanden te voorkomen gelden er normen voor het ontwerp, het beeld (pictogram), de tekst en het kleurgebruik. In bijlage XVIII van de Arbeidsomstandighedenregeling staat welke borden in welke situatie moeten worden gebruikt.

In de CLP-verordening staan pictogrammen voor de aanduiding van gevaarseigenschappen van chemische stoffen.

Bijlage FVerschillen met de vorige versie

F.1Inleiding

Deze PGS komt voor het grootste deel inhoudelijk overeen met de vorige versie van deze publicatie.

Een aantal maatregelen is niet meer opgenomen. Reden daarvoor is dat ze niet voortvloeien uit de risicoanalyse of al in andere wetgeving zijn opgenomen.

Een aantal maatregelen is inhoudelijk gewijzigd. Dit is gebeurd op basis van de risicoanalyse of nieuwe inzichten. De volgende paragraaf beschrijft op hoofdlijnen de belangrijkste verschillen. Voor bestaande situaties die nog niet aan deze maatregelen voldoen, gelden implementatietermijnen. Deze termijnen staan in Bijlage G.

Maatregelen die inhoudelijk niet zijn gewijzigd, zijn vaak wel redactioneel aangepast. Dit is gebeurd vanwege PGS Nieuwe Stijl.

F.2Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen

PGS 16 is geactualiseerd in het kader van de omzetting van PGS naar PGS Nieuwe Stijl. Deze nieuwe stijl is onder andere ingegeven door de introductie van de nieuwe Omgevingswet en een door te voeren kwaliteitsslag waarbij de onderbouwing, door middel van een risicobenadering van de voorgeschreven maatregelen, veel duidelijker wordt. PGS 16 Nieuwe Stijl is een geactualiseerde en samengevoegde versie van de vorige PGS 16 en PGS 23. PGS 23 komt daarmee te vervallen. De verandering ten opzichte van de vorige versie is dat er maatregelen zijn opgenomen die het onbemand afleveren van LPG op tankstations mogelijk maken. Daarnaast zijn er maatregelen opgenomen over skid-installaties. Tot slot is in deze PGS voor publiekstoegankelijke LPG-tankstations een nieuwe maatregel M100 opgenomen waarbij er een technische voorziening wordt geëist die moet voorkomen dat een LPG-reservoir gevuld kan worden zonder dat er een goede equipotentiaalverbinding tot stand is gebracht.

Bijlage GImplementatietermijnen in bestaande situaties Normatief

Inleiding

Deze bijlage bevat implementatietermijnen voor bestaande situaties. Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze termijnen vastgesteld.

Deze PGS-richtlijn beschrijft de stand van de techniek. Het kan dus voorkomen dat een nieuwe versie van een PGS-richtlijn nieuwe of aangescherpte maatregelen bevat. Deze maatregelen moeten worden getroffen door degene die de activiteit verricht. Het kan voor bestaande situaties onredelijk zijn om te eisen dat deze nieuwe maatregelen onmiddellijk worden getroffen. Daarom bevat deze PGS-richtlijn voor bestaande situaties een implementatietermijn.

Is er voor de activiteit uit deze PGS-richtlijn een omgevingsvergunning? Dan bepaalt het bevoegd gezag vanaf welk moment de maatregelen worden overgenomen in de vergunning. Het bevoegd gezag kan de implementatietermijn in deze PGS gebruiken als richtsnoer.

Voor maatregelen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers is het aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen hij moet treffen om de werknemers te beschermen volgens de stand van de wetenschap en techniek. Het toezicht op de naleving en juiste invulling van de doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwetgeving voor de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW gebruikt daarbij de implementatietermijnen uit deze PGS-richtlijn. Deze termijnen kunnen ook in een beleidsregel worden opgenomen.

Tabel 6Implementatietermijn door het BOb vastgesteld

Wijzigingen ten opzichte van PGS 16:2010

Maatregel-nummer

Onderwerp

Wijziging

Maatregel-nummer in vorige PGS

Kernpunt uit maatregel vorige PGS dat wordt aangepast

Aard aanpassing

Termijn (jaar)

M100

Technische voorziening equipoten-tiaalverbin-ding

In PGS 16:2010 is de equipotentiaal-verbinding procedureel geborgd, in deze versie gebeurt dit door middel van een technische voorziening

vs 5.3.1

Zie wijziging

Wijziging aan de LPG-aflever-installatie

2

Bijlage HProcedure: vullen van een LPG-reservoir bij een tankstation

Voor het lossen van de tankwagen behoort de volgende procedure door de chauffeur te worden gevolgd:

  1. Parkeer de tankwagen in de wegrijrichting volgens de voorgeschreven afstand tot het te vullen reservoir of zo dicht mogelijk bij het zelfstandig geplaatste vulpunt.
  2. Trek de handrem aan.
  3. Verifieer dat er binnen 25 m van de losplaats geen andere tankwagen brandstoffen staat te lossen en de lossing veilig kan plaatsvinden.
  4. Stel door de inhoudsmeter de inhoud van het stationaire reservoir vast en bepaal op basis daarvan de maximaal toelaatbaar bij te vullen hoeveelheid.
  5. Open de deuren van de tapkast, waardoor de op afstand bedienbare afsluiters en de pomp in werking kunnen worden gesteld en tevens het systeem van de wegrijalarmering wordt ingeschakeld.
  6. Breng de kabel aan om verbinding met het tankstation te maken met als functies het maken van equipotentiaalverbinding en het koppelen van tankauto-noodstopsysteem met het noodstopsysteem van de te bevoorraden installatie.
  7. Verwijder de blindflenzen of blindkoppelingen van de noodzakelijke afsluiters van tankwagen en vulpunt.
  8. Koppel de vulslang aan tussen de afsluiter van de tankwagen en het vulpunt van het stationaire reservoir door flenzen of slangkoppelingen. Hierbij behoort vonkvrij gereedschap te worden gebruikt.
  9. Controleer de aansluitingen en open de noodzakelijke afsluiters van de tankwagen en van het vulpunt en/of reservoir en controleer dan de aansluitingen op dichtheid. Toelichting: De op afstand bedienbare afsluiters op de reservoiraansluitingen van de tankwagen worden door drukknoppen geopend. Indien deze handelingen niet goed zijn uitgevoerd, kan de aandrijving van de pomp niet worden ingeschakel.
  10. Tref maatregelen waardoor de pomp kan worden gestart en start vervolgens de pomp.
  11. Blijf voortdurend controleren dat het lossen veilig plaatsvindt en in het bijzonder dat de toelaatbare vullingsgraad van het stationaire reservoir niet wordt overschreden.
  12. Stop het lossen bij het bereiken van de maximaal toelaatbare vullingsgraad door het stoppen van de pomp en het sluiten van de afsluiters van de tankwagen.
  13. Stel het bereiken van de maximaal toelaatbare vullingsgraad vast door de maximumniveauaanwijzing. Met behulp van de op een lager niveau ingestelde vloeistofstandaanwijzer kan een vooralarm worden verkregen. Toelichting: Indien de chauffeur gebruikmaakt van een goedgekeurde afstandsbediening voor pomp en afsluiters, is het toegelaten om de vullingsgraad van het stationaire reservoir ter plekke te controleren.
  14. Sluit de afsluiters van vulpunt en/of reservoir.
  15. Koppel de slang af, rol deze op de haspel en voorzie de slangafsluiter van een blindflens of blindkoppeling. Aandachtspunt: Bij het ontkoppelen van de slang komt een geringe hoeveelheid LPG vrij. Ontkoppel dus niet tijdens onweer!
  16. Ontkoppel de equipotentiaalverbinding en beveilig de vulpuntafsluiter tegen onbevoegd gebruik.
  17. Stel de afgeleverde hoeveelheid vast.
  18. Sluit de kast van de tankwagen, waardoor de bekrachtiging van het systeem van de wegrijalarmering, de op afstand bedienbare afsluiters en de pomp wordt verbroken.
  19. Controleer zowel het stationaire reservoir als de tankwagen op onregelmatigheden of lekkage en stel de afnemer op de hoogte van de uitgevoerde lossing door het afgeven of achterlaten van de afleverbon en rapporteer aan hem en de opdrachtgever eventuele onregelmatigheden.
  20. Ontkoppel de handrem en verlaat de opstelplaats.

Bijlage IProcedure: vullen van een reservoir van een categorie IV-afleverinstallatie

Voor het lossen van de tankwagen behoort de volgende procedure door de chauffeur te worden gevolgd:

  1. Parkeer de tankwagen in de wegrijrichting volgens de voorgeschreven afstand tot het te vullen reservoir of zo dicht mogelijk bij het zelfstandig geplaatste vulpunt.
  2. Trek de handrem aan.
  3. Verifieer dat er binnen 25 m van de losplaats geen andere tankwagenauto brandstoffen staat te lossen en de lossing veilig kan plaatsvinden.
  4. Stel door de inhoudsmeter de inhoud van het stationaire reservoir vast en bepaal op basis daarvan de maximaal toelaatbaar bij te vullen hoeveelheid.
  5. Open de deuren van de tapkast, waardoor de op afstand bedienbare afsluiters en de pomp in werking kunnen worden gesteld en tevens het systeem van de wegrijalarmering wordt ingeschakeld.
  6. Breng de equipotentiaalverbinding aan tussen de tankwagen en het vulpunt/reservoir.
  7. Verwijder de blindflenzen of blindkoppelingen van de noodzakelijke afsluiters van tankwagen en vulpunt.
  8. Koppel de vulslang aan tussen de afsluiter van de tankwagen en het vulpunt van het stationaire reservoir door flenzen of slangkoppelingen. Hierbij behoort vonkvrij gereedschap te worden gebruikt.
  9. Controleer de aansluitingen en open de noodzakelijke afsluiters van de tankwagen en van het vulpunt en/of reservoir en controleer vervolgens de aansluitingen op dichtheid. Toelichting: De op afstand bedienbare afsluiters op de reservoiraansluitingen van de tankwagen worden door drukknoppen geopend. Indien deze handelingen niet goed zijn uitgevoerd, kan de aandrijving van de pomp niet worden ingeschakeld.
  10. Tref maatregelen waardoor de pomp kan worden gestart en start vervolgens de pomp.
  11. Blijf voortdurend controleren dat het lossen veilig plaatsvindt en in het bijzonder dat de toelaatbare vullingsgraad van het stationaire reservoir niet wordt overschreden.
  12. Stop het lossen bij het bereiken van de maximaal toelaatbare vullingsgraad door het stoppen van de pomp en het sluiten van de afsluiters van de tankwagen.
  13. Stel het bereiken van de maximaal toelaatbare vullingsgraad vast door de maximumniveauaanwijzing. Met behulp van de op een lager niveau ingestelde vloeistofstandaanwijzer kan een vooralarm worden verkregen. Toelichting: Indien de chauffeur gebruikmaakt van een goedgekeurde afstandsbediening voor pomp en afsluiters is het toegelaten om de vullingsgraad van het stationaire reservoir ter plekke te controleren.
  14. Sluit de afsluiters van vulpunt en/of reservoir.
  15. Koppel de slang af, rol deze op de haspel en voorzie de slangafsluiter van een blindflens of blindkoppeling. Aandachtspunt: Bij het ontkoppelen van de slang komt een geringe hoeveelheid LPG vrij. Ontkoppel dus niet tijdens onweer!
  16. Ontkoppel de equipotentiaalverbinding en beveilig de vulpuntafsluiter tegen onbevoegd gebruik.
  17. Stel de afgeleverde hoeveelheid vast.
  18. Sluit de kast van de tankwagen, waardoor de bekrachtiging van het systeem van de wegrijalarmering, de op afstand bedienbare afsluiters en de pomp wordt verbroken.
  19. Controleer zowel het stationaire reservoir als de tankwagen op onregelmatigheden of lekkage en stel de afnemer op de hoogte van de uitgevoerde lossing door het afgeven van of achterlaten van de afleverbon en rapporteer aan hem en de opdrachtgever eventuele onregelmatigheden.
  20. Ontkoppel de handrem en verlaat de opstelplaats.

Bijlage JControlelijst voor werkzaamheden aan LPG reservoirs

Deze controlelijst in deze bijlage behoort op het werk aanwezig te zijn en naarmate het werk vordert te worden ingevuld.

1. Algemene gegevens

2. Dagelijks in te vullen deel

Veiligheidsmaatregelen

3. Voortgang van het werk

Gasvrij maken

In bedrijf stellen

Bijlage KVoorbeeld noodinstructies LPG afleverinstallaties

Bijlage LControlelijst voor routine-inspectie LPG installatie

Naam tankstation:_____________________________Plaats: ____________________ Inspectie uitgevoerd door:________________________

Maandelijks te inspecteren punten op (mechanische) beschadiging (of wat u ziet, ruikt, hoort, enz.):

Nr.

Inspectiepunt

Controle

Geconstateerde gebreken

Datum/ paraaf

Genomen actie

Datum/ paraaf

Vulpunt

-

Controle vulpunt (afgesloten, geur, sissen)
□ geen / □ wel, zijnde:
Afleverzuil

- Lekkage slangen (geur, sissen)

- LPG-vul-nozzles schoon

- Afdichtingsring heel en breekkabel vast

□ geen / □ wel, zijnde:
Reservoir

- Inspectie reservoir en aansluitend leidingwerk (specifiek – flexibele – aansluiting op reservoir) op gaslucht

- Hekwerk bij reservoir in orde

□ geen / □ wel, zijnde:
Watersloten

- Controle op goede werking waterslot (voldoende gevuld met water)

□ geen / □ wel, zijnde:

Breekkoppeling

- Controle op correcte bevestiging van kabel van breekkoppeling aan verankering pompeiland□ geen / □ wel, zijnde:

Paraaf: _______________________ Manager: _______________________________ Datum: _____________________

  • Vul bovenaan dit formulier de naam van het station, de plaats, uw naam en de datum in.
  • Zet uw paraaf na controle in het hiervoor bestemde vakje behorend bij de uitgevoerde inspectie.
  • Meld eventuele gebreken of opmerkingen aan de manager van de installatie (stationsmanager).
  • Zorg dat het overzicht (of een kopie daarvan) na inspectie en na ondertekening door de manager in het logboek wordt opgenomen.

Bijlage MProcedures voor het vullen van ballonvaarttanks op een tijdelijke locatie

M.1Algemeen

De deelnemers behoren vooraf op de hoogte te worden gesteld van deze procedure.

Het vullen van ballonvaarttanks op een evenement betekent dat er voor korte duur op een locatie wordt gevuld die daarvoor tijdelijk is ingericht, gedurende de duur van het evenement.

Er wordt voor die gelegenheid een tankauto opgesteld (voorzien van een interne pompinstallatie) met aan het einde van de vulslang een verdeelstation op een afstand van ten minste 15 m.

Op de vulplaats zijn de medewerkers van de tankauto de aangewezen verantwoordelijken en daarmee de autoriteit ter plaatse. Zij bepalen of er veilig kan worden gevuld en kunnen, indien nodig, extra veiligheidsmaatregelen treffen in overleg met de eventueel aanwezige brandweer.

Ballonvaarttanks die niet voldoen aan de voorschriften gesteld in Paragraaf 8.3.1 van deze PGS, behoren niet te worden gevuld.

Rondom de tankauto behoort een gebied van 15 m geheel vrij te blijven. Dit gebied behoort te worden gemarkeerd met hekken of afzetlint en zijn voorzien van borden met de melding ‘Roken en open vuur verboden’. Binnen het gemarkeerde gebied is het verboden voor onbevoegden.

Gebruik van enig gereedschap bij het vullen is uitsluitend toegelaten indien dit van vonkarm materiaal is vervaardigd.

Het bevoegde personeel van de gasleverancier bedient de pomp van de tankauto en behoort te allen tijde de noodstop van de tankauto te kunnen bedienen. Tussen de vulplaats en de tankauto behoren geen obstakels aanwezig te zijn die het zicht kunnen belemmeren.

M.2Inrichting van het terrein

Rondom de tijdelijke vulplaats behoort een gebied van 15 m geheel vrij te blijven. Dit gebied behoort te worden gemarkeerd met hekken of afzetlint en zijn voorzien van borden met de melding ‘Roken en open vuur verboden’. Binnen het gemarkeerde gebied is het verboden voor onbevoegden.

De aanvoerauto’s (ballonvolgvoertuigen) behoren te worden opgesteld in de wegrijrichting gerekend vanaf de vulplaats.

De ballonvaarttanks worden handmatig naar en van de vulplaats gebracht en gehaald.

Het verdient aanbeveling om steekkarretjes met luchtbanden ter plaatse beschikbaar te hebben om de afstand te overbruggen.

M.3Inrichting van de tijdelijke vulplaats

Het verdeelstation mag maximaal zes aansluitingen hebben om ballonvaarttanks aan te koppelen. Door een equipotentiaalkabel wordt de tankauto verbonden met het manifold. Tevens behoort elke vulaansluiting te zijn voorzien van een potentiaalvereffeningsklem die is verbonden met het manifold.

Op de vulplaats behoort een strook rubbermat te zijn neergelegd van minimaal 3 mm dik. De afmeting van de mat behoort ten minste het oppervlak van de vulplaats (rek met aansluitslangen) plus 1 m rondom te beslaan.

De vulplaats behoort zich niet in een verdiept gedeelte van het terrein te bevinden.

Bij vullen met gas buiten de daglichtperiode behoort er voldoende licht te zijn aangebracht op een afstand van ten minste 5 m van het vulpunt en op een hoogte van ten minste 5 m.

Er behoren ten minste twee medewerkers van de gasleverancier aanwezig te zijn.

Kleding en schoenen behoren antistatisch en brandvertragend te zijn. Daarnaast behoren handschoenen en een veiligheidsbril te worden gedragen.

Ballonvaarders kunnen eventueel zelf onder toezicht vullen of assisteren, omdat zij bekend zijn met de materie. Wel behoren zij aan alle geldende voorschriften te voldoen.

Het vullen van flessen die vast staan opgesteld in de ballonmand, is niet toegelaten.

M.4Brandblustoestellen

In de directe omgeving van de vulplaats behoren twee goedgekeurde draagbare poederblustoestellen met elk een blusequivalent van 6 kg poeder aanwezig te zijn. Deze poederblustoestellen behoren onbelemmerd te kunnen worden bereikt en voor onmiddellijk gebruik beschikbaar te zijn. Deze blustoestellen behoren expliciet onderdeel uit te maken van de vulplaats. De blussers van de tankwagen behoren hiertoe niet te worden aangewend.

Afbeelding 4Schematische weergave van de vereiste afstanden van een vulinstallatie bij een ballonvaartevenement.

De weergegeven afstanden in figuur Afbeelding 4 zijn niet bedoeld om te voldoen aan de regels omtrent explosieve atmosferen zoals beschreven in Paragraaf 7.3 van deze PGS.

Bijlage NWerkprocedures en (nood)instructies behorend bij vulstations

N.1Algemeen

In deze bijlage staan maatregelen die relevant zijn in de context van de PGS, maar ze vallen buiten het toepassingsbereik van deze richtlijn. Om die reden is deze bijlage informatief.

N.2Werkinstructie voor het legen van gasflessen en procedure voor het verwijderen van een defecte kraan

Deze procedures mogen alleen door geoefend personeel worden uitgevoerd.

A. Werkinstructie voor het legen van gasflessen met een kantelinrichting

Voor het legen van een fles behoort de volgende procedure te worden gevolgd:

  • fles in de kantelinrichting plaatsen en vastklemmen;
  • fles doen kantelen;
  • afvoerslang of fleskraan aansluiten;
  • fleskraan en afnamekraan van de installatie openen;
  • pomp starten.

Pas als uit de aanwijzing van een aan de zuigzijde van de pomp geplaatste manometer blijkt dat de fles drukloos is geworden, mag deze worden ontkoppeld. Worden meerdere flessen tegelijkertijd via één pomp geleegd, dan mag geen van die flessen worden ontkoppeld voordat uit de aanwijzing van de manometer blijkt dat ze alle leeg zijn.

Voor het afkoppelen behoort de volgende procedure te worden gevolgd:

  • afnamekraan van de installatie sluiten;
  • pomp afzetten;
  • afvoerslang afkoppelen;
  • fles doen kantelen;
  • fles losmaken en afnemen;
  • fleskraan uit de fles draaien;
  • fles afvoeren, bij voorkeur met het kraangat naar beneden.

B. Procedure voor het verwijderen van een defecte kraan

De volgende of een daaraan gelijkwaardige procedure behoort te worden gevolgd:

  1. Als er twijfel bestaat of gas ontwijkt uit een geopende kraan van een fles die nog gas onder druk kan bevatten, behoort te worden nagegaan of het uitstroomkanaal van de kraan niet geblokkeerd is. Daartoe behoort een veilige methode te worden gebruikt, bijvoorbeeld:
    • door een inert gas onder een druk van ten hoogste 500 kP (5 bar) via de kraan in de fles te drukken en na te gaan of het er weer uit ontwijkt;
    • door met behulp van een handpomp inert gas in de fles te drukken;
    • door bij flessen met gas dat onder druk tot vloeistof kan worden verdicht, eerst te controleren of het totale gewicht gelijk is aan het in de fles gestempelde leeggewicht. Als de fles meer weegt, kan hij vloeibaar gas onder druk of verontreinigingen bevatten.
  2. Als is zekergesteld dat de kraan niet verstopt en dus open is, mag deze worden verwijderd.
  3. Als is vastgesteld dat een kraan verstopt is, behoort als volgt te worden gehandeld:
    • Schoef de kraan langzaam en voorzichtig los binnen een van een pakkingbus voorziene kap die stevig en gasdicht op de fles en bevestigd is waarbij naar een veilige plaats kan worden afgeblazen.
    • Als het gas is afgeblazen en de druk in de fles tot de omgevingsdruk is teruggebracht, en er in het geval van onderdruk tot vloeistof verdicht gas geen rijp of condens op de buitenkant van de fles is gevormd, mag de kraan worden verwijderd.
    • Indien de fles vloeibaar gas kan hebben bevat en zich op de buitenkant van de fles rijp of condens heeft gevormd, dan behoort te worden gewacht totdat de fles voldoende is opgewarmd.

Opmerking: Bij een lage omgevingstemperatuur zal vloeibaar butaan niet of slechts langzaam verdampen (atmosferisch kookpunt is circa 273 K, 0 °C).

N.3Noodinstructies LPG-tanks

N.3.1Algemeen

Denk altijd aan uw eigen veiligheid en die van anderen. Neem geen onnodige risico's maar voer de punten in deze paragraaf alleen uit als dit veilig kan gebeuren.

Bel NOOIT, ook niet mobiel, in een omgeving waar (mogelijk) een brandbaar gasmengsel aanwezig is.

  • In het geval van gevaar bel altijd 112: naam, locatie en de aard van het gevaar kenbaar maken.
  • Volg opdrachten en adviezen van de brandweer en/of hulpdiensten op.
  • Waarschuw zo nodig de omwonenden en sluit de gevarenzone af voor alle personen en verkeer.
  • Voorkom vonken en vuur in de gevarenzone: verwijder of neutraliseer indien mogelijk alle ontstekingsbronnen en/of hittebronnen. Bedien geen elektrische schakelaars, voorkom starten of het gebruik van motorvoertuigen en sluit indien mogelijk de elektriciteit af door middel van de buiten de gevarenzone geplaatste hoofd /groepenschakelaar.
  • Ga bij lekkage meteen over tot actie.

N.3.2Grote lekken of brand

  • Sluit alle op afstand bedienbare afsluiters (noodstop).
  • Doof alle open vuren.
  • Evacueer iedereen in het geval van een gaslek of brand.
  • Ontruim de omgeving bij een gaslek of brand en ga bovenwinds staan om blootstelling aan het weglekkende gas (dat in rust naar de grond zakt) of aan rookgassen (in het geval van brand) te vermijden.
  • Koel met een waternevel de propaantank in het geval van verhitting.
  • Evacueer onmiddellijk iedereen in het geval van een brand die niet snel kan worden geblust of die zich uitbreidt.

Brandend gas nooit blussen als de gastoevoer naar het lek niet kan worden afgesloten.

Probeer NOOIT een defecte afsluiter of ander onderdeel te repareren. Het gebruik van gereedschap geeft risico op vonk en/of het onbedoeld vergroten van een mogelijke lekkage.

N.4Procedures voor het (her)vullen van gasflessen

A. Vulstations van type I

Voor het vullen behoort de vuller:

  1. ervoor te zorgen dat gevulde, lege, ongereinigde of defecte flessen en flessen waarvan de herkeurtermijn na selectie overschreden blijkt te zijn, apart worden opgeslagen;
  2. dagelijks het weegtoestel te controleren op goede werking;
  3. bij aanvang van een vulsessie de hoofdschakelaar in te schakelen;
  4. elke fles te controleren op de volgende aspecten:
    • of de geldige herkeurtermijn van de te vullen fles nog niet is overschreden;
    • de technische staat van de te vullen fles (geen ernstige corrosie, scherpe deuken of andere beschadigingen);
    • of de kraan geen beschadigingen vertoont en de aansluiting geschikt is voor de beschikbare vulkoppeling;
    • de geschiktheid voor propaan en/of butaan;
    • de leesbaarheid van het maximumvulgewicht en het tarragewicht van de fles.
  5. een fles die om de redenen genoemd in 4) niet mag worden gevuld, separaat op te slaan in afwachting van vervoer naar het herkeur- of reparatiebedrijf. Wanneer de fles niet meer geschikt is voor gebruik, door bijvoorbeeld beschadiging of corrosie, behoort na ontgassen de kraan te worden verwijderd en behoren maatregelen te worden genomen die voorkomen dat de fles weer in gebruik kan worden genomen;
  6. het maximale brutogewicht te bepalen en in te stellen alvorens de fles aan te koppelen. Pas hierna mag de gastoevoer worden geopend;
  7. na het openen van de gastoevoer te controleren of de aansluiting niet lekt.

Tijdens het vullen behoort de vuller:

  1. op de vulplaats aanwezig te blijven om toezicht te houden op het vulproces;
  2. bij calamiteiten de noodstopschakelaar te bedienen;
  3. het vulproces te stoppen wanneer het maximale totale gewicht is bereikt door het loslaten van de dodemansknop of door het (automatisch) sluiten van de gastoevoer;
  4. de fleskraan en de afsluiter van de vulinstallatie te sluiten;
  5. de vulslang af te koppelen.

Onmiddellijk na het vullen behoort de vuller:

  1. te controleren of de fles niet onder- of overvuld is. De fles kan eventueel worden bijgevuld (ondervulling) of een deel van de inhoud kan uit de fles worden verwijderd (overvulling) volgens de procedure beschreven in A. van Bijlage N.2;
  2. te controleren of de fles niet lekt. Dit kan door middel van zeepsop of automatische lekdetectie (maximumlekdebiet is 2 g/h). Vooral de verbinding tussen fles en kraan, evenals het doorlekken van de kraan zelf, behoort te worden gecontroleerd. Indien de lekkage niet kan worden verholpen, behoort de fles te worden leeggemaakt volgens de procedure beschreven in A. van Bijlage N.2;
  3. de fleskraan te verzegelen. Dit zegel behoort een uniek kenmerk van het desbetreffende vulbedrijf te hebben, zodat:
    • de fles herkenbaar is als deze in de opslag van gevulde flessen staat;
    • traceerbaar is welk vulstation de fles als laatste heeft gevuld en gecontroleerd op juiste inhoud en technische staat.
  4. de fles te voorzien van de vereiste informatie voor de eindgebruiker en voor transport vanaf het vulstation, tenzij deze informatie al afdoende op/bij de fles aanwezig is.

Aan het einde van een vulsessie behoort de hoofdschakelaar te worden uitgeschakeld en behoort er te worden gecontroleerd of de automatische afsluiters zijn gesloten.

B. Vulstations van type II

Voor het vullen behoort de vuller:

  1. bij aanvang van een vulsessie de hoofdschakelaar in te schakelen;
  2. de te vullen ballonvaarttank te controleren op de volgende aspecten:
    • of de geldige herkeurtermijn van de te vullen tank nog niet is overschreden;
    • de technische staat van de te vullen tank (geen ernstige corrosie, scherpe deuken of andere beschadigingen);
    • of de aansluiting geen beschadigingen vertoont en de aansluiting geschikt is voor de beschikbare vulkoppeling.
  3. een ballonvaarttank die om de redenen genoemd in 2) niet mag worden gevuld, separaat op te slaan in afwachting van vervoer naar het herkeur- of reparatiebedrijf. Wanneer de tank niet meer geschikt is voor gebruik, door bijvoorbeeld beschadiging of corrosie, behoort na ontgassen ten minste een appendage te worden verwijderd en behoren maatregelen te worden genomen die voorkomen dat de tank weer in gebruik kan worden genomen;
  4. na het openen van de gastoevoer te controleren of de aansluiting niet lekt.

Tijdens het vullen behoort de vuller:

  1. het aftapventiel (‘bleed valve’) op de te vullen tank te openen;
  2. op de vulplaats aanwezig te blijven om toezicht te houden op het vulproces;
  3. bij calamiteiten de noodstopschakelaar te bedienen;
  4. het vulproces te stoppen wanneer het maximumvulniveau is bereikt door het loslaten van de dodemansknop en/of het afsluiten van de gastoevoer;
  5. de vulkraan op de tank te sluiten;
  6. het aftapventiel te sluiten;
  7. de vulslang af te koppelen;
  8. indien van toepassing, de ruimte tussen de afsluiter en slangaansluitklep van de ballonvaarttank van druk af te laten door met een stift de slangaansluitklep kortstondig in te drukken.

Onmiddellijk na het vullen behoort de vuller:

  1. te controleren of de ballonvaarttank niet onder- of overvuld is. De tank kan eventueel worden bijgevuld (ondervulling) of een deel van de inhoud kan uit de tank worden verwijderd (overvulling) volgens de procedure beschreven in A. van Bijlage N.2;
  2. te controleren of de ballonvaarttank niet lekt. Dit kan door middel van zeepsop of automatische lekdetectie (maximumlekdebiet is 2 g/h). Vooral de verbinding tussen tank en appendages evenals het doorlekken van de afsluiters zelf behoren te worden gecontroleerd. Indien de lekkage niet kan worden verholpen, behoort de tank te worden leeggemaakt volgens de procedure beschreven in A. van Bijlage N.2;
  3. de vulaansluitingkraan te voorzien van een blinddop of -kap;
  4. de ballonvaarttank te voorzien van de vereiste informatie voor de eindgebruiker en voor transport vanaf het vulstation, tenzij deze informatie al afdoende op/bij de tank aanwezig is.

Aan het einde van een vulsessie behoort de hoofdschakelaar te worden uitgeschakeld en behoort er te worden gecontroleerd of de automatische afsluiters zijn gesloten.

Bijlage OSamenstelling PGS 16-team

Naam

Organisatie

Rol

Ko Mechielsen

BOVAG

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-NED)

Lisanne Henneveld

BETA

Lid namens bedrijfsleven (VNO-NCW/MKB-NED)

Veiligheidsregio Flevoland

Lid namens bevoegd gezag (Brandweer-Nederland / Veiligheidsregio’s)

Frans Geurts

Omgevingsdienst Achterhoek

Lid namens bevoegd gezag (toezicht-handhaving)

Remko Koers

FUMO

Lid namens bevoegd gezag (toezicht-handhaving)

Chris Thijssen

RIVM

Lid namens toezichthouder (Inspectie-SZW)

Wim Makaske

Rijkswaterstaat

Waarnemer namens helpdesk InfoMil

Willem-Jan van der Ark

Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

Voorzitter PGS-team

Maarten Vriezen

Bilfinger

Facilitator risicobenadering

Paul Mesman

Opifex

Tekstschrijver

Robby Veders

NEN

Projectleider